Geroepen om leerling te zijn
maandag, 10 september 2018[Dit artikel vormt de inleiding van NZR Cahier 3 (september 2018) over de wereldzendingsconferentie te Arusha, Tanzania]
Van 8 tot 13 maart 2018 vond in Arusha (Tanzania) opnieuw een Wereldzendingsconferentie plaats. Dertien jaar geleden was het inmiddels dat de Wereldraad van Kerken de voorgaande conferentie organiseerde in Athene (2005). Het thema van Arusha was: ‘Moving in the Spirit: Called to Transforming Discipleship’. Ruim duizend vertegenwoordigers van kerken en missionaire organisaties, uit alle delen van de wereld, waren er bijeen. De bijeenkomst maakt deel uit van een lange reeks zogenoemde ‘wereldzendingsconferenties’ die teruggaat tot 1910. In dit artikel blikken we eerst kort terug op het ontstaan en de ontwikkeling van deze conferenties. Vervolgens plaatsen we het thema van de conferentie te Arusha in dat kader.
Geroepen om leerling te zijn
Internationaal en steeds breder
In 1910 organiseerden westerse protestantse zendingsorganisaties een internatio-
nale conferentie in de stad Edinburgh. Deze bijeenkomst wordt meestal als de eerste
Wereldzendingsconferentie aangemerkt, hoewel slechts enkelen van de 1.215 deel-
nemers afkomstig waren uit kerken in Azië, Afrika en Azië. Vanuit Nederland namen
ongeveer 15 vertegenwoordigers van zendingsorganisaties deel.1
Vóór 1910 vonden ook al enkele grote zendingsconferenties plaats, die als voor-
lopers van Edinburgh worden beschouwd. Zo vond in 1888 in Londen een bijeen-
komst plaats waaraan 1.759 vertegenwoordigers van 139 zendingsorganisaties deel-
namen. En in 1900 was er in New York een massale zendingsbijeenkomst met vele
tienduizenden bezoekers.
De deelnemers aan deze Angelsaksische conferenties waren echter in overgrote
meerderheid Britten en Amerikanen. Het rapport van de bijeenkomst in Londen ver-
meldt in de categorie ‘colonial members of the conference’ slechts 3 personen (die
allen echter een westerse naam hadden). En van het Europese vasteland waren circa
40 personen aanwezig, onder wie ook enkele Nederlanders.2
Behoefte aan gesprek
Aanleiding tot het organiseren van de bredere oecumenische conferentie in Edin-
burgh was de groei van het zendingswerk in de laat-negentiende eeuw en begin
twintigste eeuw. Er ontstond behoefte om in internationaal verband te kunnen spre-
ken over zendingsstrategische en methodische kwesties.
Deze behoefte bleef ook na de conferentie van 1910 bestaan. In de jaren daarna
organiseerde de International Missionary Council (IMC) daarom conferenties in
Jeruzalem (1928), Tambaram (1938), Whitby (1947), Willingen (1952) en Achi-
moto (1958).
Na de fusie van deze IMC met de Wereldraad van Kerken, bekrachtigd tijdens de
assemblee van de Wereldraad van Kerken in New Delhi (1961), zette de raad de tra-
ditie van dit ‘internationale zendingsoverleg’ voort en organiseerde de conferenties
in Mexico City (1963), Bangkok (1973), Melbourne (1980), San Antonio (1989),
Salvador de Bahia (1996), Athene (2005) en, tot slot, in Arusha (2018).
Taakgericht karakter
Dit artikel is niet de plaats om uitvoerig in te gaan op de thema’s en de besluiten van
de Wereldzendingsconferenties. Daarover is elders al veel geschreven.3 We lichten
er slechts enkele dingen uit en wijzen met name op het veranderde karakter van de
conferenties. In het verleden waren deze namelijk programmatisch- en taak-georiën-
teerd, terwijl dit recent niet meer het geval is.
Dit illustreren we kort aan de hand van vier van de bovengenoemde conferenties.
De eerste drie daarvan tonen hoe de betreffende conferenties taak- en oplossings-
gericht waren. Vervolgens laten we zien hoe een omslag naar het bieden van ‘dialo-
gisch-oecumenische’ ruimte tot stand kwam.
Edingburgh (1910)
Het taakgerichte karakter illustreren we allereerst aan de hand van de al genoemde
conferentie van 1910 in Edinburgh. Toen stond de vraag centraal hoe de middelen
van zendingsorganisaties optimaal en strategisch konden worden ingezet om binnen
één generatie iedereen met het evangelie te bereiken.
Om die taak te kunnen realiseren besloot de conferentie een permanent orgaan
voor samenwerking in zending in te stellen. In 1921 zou daaruit de Internationale
Zendingsraad (IMC) voortkomen. De commissies van deze conferentie richtten zich elk op
een specifiek taakveld. Zo bracht Commissie VII een rapport uit over
aandachtspunten in de relatie van kerk en overheid, terwijl Commissie IV zendings-
methodische handreikingen deed voor de verkondiging van het evangelie aan aan-
hangers van andere religies.
Tambaram (1938)
De conferentie in Tambaram (India), in 1938, had als taakgericht thema: ‘The upbuil-
ding of the younger churches’. Het ‘hoe’ van de kerkopbouw stond centraal.
In het kader daarvan bogen de deelnemers van de conferentie zich onder meer over
praktische vragen, zoals de nodige verbetering van theologische opleidingen voor
‘inheemse’ voorgangers en noodzakelijke veranderingen in de training van zen-
dingswerkers. Tijdens het werk in de secties 8 en 10 werden problemen in de oplei-
dingen geanalyseerd, aanbevelingen gedaan en besluitvoorstellen geformuleerd.4
Ook ‘the economic basis of the church’ kwam uitvoerig aan de orde, onder meer
door het aanreiken van praktische handvatten om financiële zelfstandigheid via in-
komensgenerende projecten te realiseren.5
Whitby (1947)
Als derde illustratie van het taakgerichte karakter van de conferenties wijzen we op
de kleinschalige bijeenkomst van 1947, te Whitby (Canada). ‘Partnership in obe-
dience’ en de invulling daarvan, stond daar centraal. Dat was om twee redenen een
gevoelig thema.
Ten eerste waren ‘jonge kerken’ kritisch over het uitblijven van gelijkwaardige
relaties. Westerse organisaties hielden de touwtjes van het zendingswerk nog stevig
in handen. Mede uitgedaagd door de opkomst van nationalistische bewegingen die
een einde wilden aan koloniale verhoudingen, verlangden de jonge kerken het door-
breken van patriarchale zendingsrelaties.
Ten tweede was samenwerking van zendingsorganisaties met Duitse genoot-
schappen niet meer vanzelfsprekend als gevolg van de pijnlijke ervaringen tijdens de
Tweede Wereldoorlog. Een vijfde deel van het Europese protestantse zendingswerk
raakte door het oorlogsgeweld immers ‘verweesd’. Ruim 3.500 zendingswerkers
waren afgesneden van financiële ondersteuning voor hun werk en een deel van de
zendingswerkers, zowel afkomstig uit Duitsland als uit de geallieerde landen, werd
geïnterneerd.
De conferentie in Whitby zag het werken aan herstel van relaties als een belang-
rijke taak. De basis daarvoor werd gezocht in een ‘gehoorzaamheid aan God’. Het
ging om pragmatische samenwerkingsvormen ‘that suited a new phase in church
history, that of post-war reconstruction’.6
Op dialoog gericht
De bovenstaande conferenties hadden dus een belangrijke taakgerichte component.
Strategiebepaling en probleemoplossing kwamen – naast, maar ook op basis van in-
houdelijke bezinning – steeds nadrukkelijk aan de orde.
Terwijl in Bangkok (1973) op het scherpst van de snede gedebatteerd werd over
de zendingsmethodische vraag of missionair werk zich moet richten op humanise-
ring of eeuwig behoud, en de deelnemers in Melbourne (1980) zich bogen over de
zendingsstrategische kwestie of missionair werk primair op de armen gericht moet
zijn, waren conferenties daarna minder gericht op het ontwikkelen van gezamenlijke
strategieën. Ze boden veeleer een oecumenische ruimte voor dialoog over zending.
Die ontwikkeling was ook niet onlogisch, want door de toenemende oecume-
nische breedte van de Wereldraad nam de behoefte aan dialoog over uiteenlopende
missionaire visies en kerkelijke praktijken toe. Na de integratie van de IMC in de
Wereldraad van Kerken kreeg de nieuwe zendingsafdeling niet alleen te maken met
beleid en strategie van protestantse zendingsorganisaties en kerken, maar ook met
visie en beleid van andere kerken.
In 1961 trad de Russisch-Orthodoxe Kerk tot de raad toe, gevolgd door andere
Oosters-orthodoxe kerken. In datzelfde jaar waren voor het eerst officieel benoemde
rooms-katholieke waarnemers aanwezig op de assemblee te New Delhi.7 Na het
Tweede Vaticaanse concilie (1962-1965) zouden de contacten met het Vaticaan en
de rooms-katholieke missie toenemen.
De toenemende behoefte aan ruimte voor dialoog had echter niet alleen te maken
met de groeiende breedte van de institutionele oecumene. In de jaren zeventig en
tachtig speelde ook een rol dat in zendingskringen de polarisatie van oecumenische
en evangelicale zending scherp toenam. Dit liet de Wereldraad en zijn zendingsafde-
ling niet onberoerd. Gezamenlijke strategievorming werd in veel opzichten moeiza-
mer en het accent verschoof van taakgerichtheid in de richting van de zoektocht naar
dialoog en convergentie.
Athene (2005)
Dit laat zich goed illustreren aan de hand van de rapportage over de Wereldzendings-
conferentie te Athene (2005). Jacques Matthey, toenmalig directeur van de Com-
mission on World Mission and Evangelism (CWME) van de Wereldraad sprak over
deze bijeenkomst als een ‘wider ecumenical dialogue on mission and evangelism’.8
Hij wees daarbij op de dialoog over de pneumatologie, die theologen van de Oosters-
orthodoxe en de Pinksterkerken in Athene opstartten.
Matthey zag de verschuiving naar een dialogisch karakter van de wereldzen-
dingsconferenties als een onvermijdelijk gevolg van de snelle veranderingen in het
wereldchristendom. Het zwaartepunt van het christendom was naar het zuidelijk
halfrond verschoven, de Pinksterbeweging had een enorme groei doorgemaakt en de
mainline kerken in het Westen maakten een tijd van ernstige krimp mee. De panelen
waren verschoven en verbreding van het oecumenisch gesprek over zending was
nodig, ook met kerken en missionaire bewegingen die zich buiten de zogenaamde
‘institutionele oecumene’ bewogen.
Weliswaar had de zendingsafdeling van de Wereldraad al geruime tijd aandacht
voor de zogenaamde ‘wider constituency’ (bij zending en evangelisatie betrokken
organisaties die geen lid waren van de Wereldraad), maar pas in Athene kreeg deze
verbreding serieus gestalte. In oecumenische zendingskringen was het besef ge-
groeid dat de Pinkster- en evangelicale kerken een belangrijke rol waren gaan spelen
in het wereldchristendom en dat zij als gesprekspartner serieus genomen dienden te
worden.
De keuze werd daarom gemaakt om de conferentie in Athene een oecumenische
ruimte voor dialoog te laten zijn ‘which would include representatives of growing
parts of world Christianity not always involved in ecumenical discussions and reflec-
tions on mission’.9 De agenda was gepland ‘in a way to allow the great variety of
Christians to feel secure and at home’. Het ging om het ontwikkelen van een ‘dialogue-
oriented’ benadering. De Wereldraad moest vooral een ‘space provider’ worden, en
minder een ‘body with its own programmatic and ideological identity, planning new
options and concrete steps in mission’.10
Matthey signaleert vervolgens terecht dat voor deze verschuiving naar dialoog
een prijs betaald wordt. Het taak- en oplossingsgerichte karakter van de Wereldzen-
dingsconferenties kwam daarmee verder onder druk te staan. In Athene was het na-
melijk niet mogelijk, schrijft hij, ‘to envisage common formulations or decisions on
priorities in witness and methods’.11 Daarvoor lagen de visies en standpunten in de
gecreëerde nieuwe breedte te ver uit elkaar.
Het mag daarom een prestatie van formaat genoemd worden dat de consequente
inzet op dialoog leidde tot twee belangrijke oecumenische verklaringen over mis-
sionair werk. Zo publiceerden de Rooms-Katholieke Kerk, de World Evangelical
Alliance en de Wereldraad van Kerken gezamenlijk en eenstemmig het document
Christian Witness in a Multi-Religious World (2011). De daarin gegeven richtlijnen
voor verantwoord ethisch handelen in missionair werk kwamen tot stand na een
gedurende vijf jaar gevoerde dialoog.
Daarnaast leidde de zendingsafdeling van de Wereldraad een meerjarig breed
oecumenisch bezinningsproces over zending, dat in 2013 leidde tot de uitgave van
de zendingsverklaring Together Towards Life (TTL). Daarin is de vrucht van de dia-
loog met de Pinksterkerken goed zichtbaar in de wijze waarop zending theologisch
wordt doordacht vanuit de pneumatologie. Zending, zo maakt deze verklaring in alle
toonaarden duidelijk, is het levenbrengende werk van de Heilige Geest die in bewe-
ging zet.
Discipelschap als dialoog
Het was deze laatstgenoemde zendingsverklaring die leidde tot de vaststelling van
het thema van de Wereldzendingsconferentie in Arusha: ‘Moving in the Spirit: Called
to Transforming Discipleship’.
Jooseop Keum, verantwoordelijk voor de organisatie van de conferentie, schreef
in dit verband dat als zending inhoudt dat de kracht van de Geest ons in beweging
zet, daarin ook de notie van pelgrimage zit. We zijn als gelovigen onderweg vanuit
de hoop dat ons discipelschap, ons ‘leerling van Christus zijn’, zowel onszelf als de
wereld verandert.12 Als we leven door de Geest, volgen we ook het pad dat de Geest
ons wijst (Galaten 5:25).
Discipelschap is een dialoog met die Geest en tegelijkertijd een dialoog met de we-
reld. In het discipelschap gaat het erom de Geest van de geesten te leren onderscheiden.
Met de woorden van genoemde zendingsverklaring: om te leren onderscheiden wat in
deze wereld het leven versterkt (affirmation of life door de Geest) en wat het leven te-
nietdoet (denial of life door de geesten). Het gaat om het onderscheiden van de tekenen
van de tijd en om het duiden van Gods sporen in deze wereld.
‘Transforming discipleship’
Elders in dit Cahier gaat Johannes Reimer nader in op het aan ‘discipleship’ toege-
voegde woord ‘transforming’ en andere gebruikte samenstellingen. De organisatoren
van de conferentie legden met ‘transforming’ het accent op de onlosmakelijke relatie
van discipelschap en verandering. De Geest die ons roept om leerling van Jezus te
worden, leidt ons op een weg van verandering.
Keum spreekt in dat verband over een profetische boodschap van verandering in
de ‘messy complexities of today’s world’.13 Maar hij schetst – opnieuw in lijn met de
zendingsverklaring Together Towards Life – geen enkelvoudige maar een meervou-
dige transformatie. Het gaat om verandering van onszelf én van de wereld, van onze
spiritualiteit en van onze reactie op de tekenen van de tijd (ons handelen): ‘As disci-
ples we are being transformed and we are called to transform the world’. In die spiri-
tualiteit staat het volgen van Jezus en geestelijke groei centraal. In het reageren op de
tekenen van de tijd gaat het volgens hem vooral om het belichamen van de volheid
van het leven (Johannes 10:10). Dat leven mag in de wereld zichtbaarder worden.
Voorbereiding
Als voorbereiding op de Wereldzendingsconferentie te Arusha wijdde CWME drie
nummers van haar missiologische periodiek International Review of Mission aan disci-
pelschap. Het eerste nummer was gewijd aan ‘transforming discpleship’ als zodanig,14
het tweede werkte discipelschap uit in relatie tot missionaire vorming15 en het derde,
tot slot, bevatte bijdragen over discipelschap vanuit Afrikaans perspectief.16
Het kort na de conferentie verschenen themanummer over ‘Pentecostal Mission
Theology’ (juni 2018) gaat niet specifiek in op discipelschap, maar staat toch niet
geheel los van Arusha. Juist in deze Afrikaanse locatie bleek immers de grote invloed
van de opgekomen Pinksterkerken op de vieringen en spontane gebeden in de wan-
delgangen.
Diversiteit en perspectieven
De verschuiving van taakgerichte conferenties naar het scheppen van ruimte voor
een oecumenische dialoog over zending en evangelisatie was ook in Arusha dui-
delijk. De conferentieleiding beoogde niet zendingsmethodische handreikingen te
doen voor missionair discipelschap, hoewel incidentele workshops wel concrete mo-
dellen daarvoor behandelden. Wel was er de organisatoren veel aan gelegen om het
missionaire belang van discipelschap te onderstrepen. Dat deden zij door in het vaste
ritme van dagelijkse gebedstijden en bijbelstudies de navolging van Christus centraal
te stellen, door in lezingen en paneldiscussies op het hoofdpodium de diversiteit aan
oecumenische stemmen over discipelschap te laten klinken en door deze perspectie-
ven vervolgens in workshops met elkaar in dialoog te brengen.
Als voorbeeld van dat laatste kan de in dit Cahier opgenomen bijdrage over disci-
pelschap in Noordwest-Europa gelden. Dat artikel kwam voort uit een behoefte aan
dialoog vanwege met enige regelmaat zich voordoende ‘kortsluiting’ door sterk uit-
eenlopende visies op secularisatie en op ‘effectief’ missionair werk in dergelijke con-
texten. Het betreffende artikel vormde de basis voor een intensieve dialoog tijdens
een goedbezochte workshop.
‘The Arusha Call to Discipleship’
Ook The Arusha Call to Discipleship, in dit Cahier in vertaling opgenomen, kwam tot
stand vanuit de dialoog, met name in de dagelijkse gespreksgroepen en workshops.
De tekst was niet tevoren al opgesteld. Het is een korte en voor de oecumene ken-
merkende convergentietekst, met alle tekortkomingen van dien. De inbreng vanuit
uiteenlopende confessionele en missionaire tradities is in de formuleringen herken-
baar. Wie goed leest, onderkent dat onderdelen ervan op gespannen voet met elkaar
kunnen staan.
De tekst biedt geen uitgewerkte missionaire strategie, maar roept vooral op om ernst
te maken met discipelschap. Tot leerlingschap van Christus zijn we geroepen. Dat
is het verbindende in de zending. Deze oproep stond niet alleen in Arusha centraal,
maar is ook zichtbaar in de oproep tot ‘radical obedient discipleship’ in het evangeli-
cale Cape Town Commitment (Lausannebeweging, 2010) en in het rooms-katholieke
accent op ‘missionary disciples’ in de pauselijke zendingsverklaring Evangelii Gau-
dium (2013).
De navolging krijgt gestalte in een wereld waar niet alleen de Geest levenbrengend
aanwezig is, maar waarin ook vernietigende kracht van onheilige geesten zichtbaar
is. Niet zonder reden eindigt de Arusha Call daarom ook met een gebed, vanuit het
besef dat het navolgen van Christus niet op eigen kracht lukt. De kracht van de Geest
is ervoor nodig. Leerling van Jezus zijn is niet alleen een opgave, maar allereerst ook
een gave.
Gerrit Noort
1 W. van Saane, Protestant Mission Partnerships, Utrecht 2018, 99-100, voetnoot 2.
2 Zie Report of the Missionary Conference London 1888, Vol. II, London 1889, 595-596.
3 Zie daarover K. Ross, J. Keum, K. Avtzki, R. Hewitt (eds.), Ecumenical Missiology: Changing Landscapes
and New Conceptions of Mission, Regnum Series Vol. 35, Oxford 2016 (online als gratis download
beschikbaar: www.ocms.ac.uk/regnum/downloads/Ecumenical_Missiology-WM.pdf ); A. Wind,
Zending en Oecumene in de Twintigste Eeuw, band I-IIb, Kampen 1984; 1991; 1998.
4 The Life of the Church, The Tambaram Series, Vol. IV, London/Oxford 1939, 199-212, 251-257.
5 The Economic Basis of the Church, The Tambaram Series, Vol. V, London/Oxford, 224-245.
6 Zie hierover onder meer W. van Saane, Protestant Mission Partnerships, 190-193.
7 D.P. Gaines, The World Council of Churches: A Study of Its Background and History, New Hampshire
1966, 1032-1043.
8 J. Matthey, ‘Some reflections on the Significance of Athens’, in: Report of the WCC Conference on
World Mission and Evangelism, Athens, Greece, May 2005, Geneva 2008, 327-328.
9 J. Matthey, ‘Some reflections’, 327-328.
10 Vergelijk ‘Towards a Common Understanding and Vision of the World Council of Churches. A Policy
Statement’, WCC Geneva, 1997. Zie https://www.oikoumene.org/en/about-us/self-understan-
ding-vision/cuv.
11 J. Matthey, ‘Some reflections’, 328.
12 J. Keum, ‘Editorial: Transforming Discipleship’, International Review of Mission, November 2016
(105.2/403), 155-156.
13 J. Keum, ‘Editorial’, 156.
14 ‘Transforming Discipleship’, International Review of Mission, November 2016 (105.2/403).
15 ‘Missional Formation’, International Review of Mission, June 2017 (106.1/404).
16 ‘Transforming Mission: Perspectives from Africa’, International Review of Mission, December 2017
(106.2/405), 201-227; 268-279; 322-355; 369-388.