Al in 1973 schreef professor Verkuyl in een artikel in Wereld en Zending (p. 9-19) dat het gesprek over wederkerigheid in zending een verre van nieuw gesprek is. Dat zending een beweging is van wederzijdse assistentie in en tussen zes continenten werd al tien jaar eerder vastgesteld tijdens de vergadering van de Wereldraad van Kerken in Mexico City. En zelfs daarvoor al, in 1939, schreef dr. Paul Devanandan hierover, verzucht Verkuyl.
Ook in 1998 wordt het gesprek weer gevoerd. Dan verschijnt het rapport Nieuwe Wegen voor Zending en Werelddiakonaat, geschreven door de commissie Wederkerigheid en Uitwisseling binnen de Raad voor de Zending van de Nederlands Hervormde Kerk.
In 2015 wordt binnen de NZR een TussenRuimte gewijd aan het onderwerp Wederkerigheid. In 2016 wijdt de NZR een Cahier aan het thema Uitzending Nu: Veranderende Visies in Beleid en Praktijk. En zo zijn er, binnen en buiten de NZR, nog veel meer voorbeelden van gesprekken en publicaties rond dit onderwerp.
Wanneer het eerste woord over dit onderwerp is gesproken weten we dus niet meer. Wat wel duidelijk is, is dat we nog lang niet uitgepraat zijn. Dr. Harvey Kwiyani, theoloog en missioloog in Engeland, geboren en getogen in Malawi, zei onlangs: “De hand die geeft ligt altijd bovenop.” Hiermee geeft hij aan dat de missionaire relaties wereldwijd vaak als ongelijkwaardig en weinig wederkerig worden ervaren.
Wat betekent dit gebrek aan beleefde gelijkwaardigheid en wederkerigheid voor de missionaire roeping en praktijk van kerken en organisaties die werken in en vanuit Nederland? Op vrijdag 22 april 2022 kwam de NZR bij elkaar om samen hierover na te denken met het oog op zending en uitzending.
Tijdens deze bijeenkomst in Utrecht keken we naar de missionaire praktijk van De Verre Naaste en de GZB, twee organisaties die sinds lang relaties onderhouden met kerken buiten Nederland, maar ook twee organisaties die daar heel anders mee omgaan. Beide geven aan dat de verkondiging van het Evangelie de drijfveer is. Beide geloven dat zending onverbrekelijk is verbonden aan kerk zijn. Beide werken vraag-gericht vanuit partnerrelaties, waarin de belangen van de partnerkerk leidend moet zijn.
Maar, waar De Verre Naaste aangeeft dat uitzendingen slechts plaats kunnen vinden als de extra waarde en bijdrage duidelijk zijn, pleit de GZB juist voor het belang van uitzendingen vanuit het perspectief van “het leven delen.” Het doel van de uitzending is niet in eerste instantie resultaat gericht, het doel is een integrale samenwerking als deel van Gods missie.
Dit roept allerlei vragen op rond de praktijk, het doel en het nut van de uitzending. Hoe worden mensen die uitgezonden worden voorbereid? Hoe wordt voorkomen dat uitgezonden medewerkers een “Messias-complex” ontwikkelen en meer leidend dan dienend worden? Hoe wordt voorkomen dat uitgezonden medewerkers de plaats en het werk innemen van lokale werkers? Hoe wordt aangekeken tegen de hoge kosten van uitzending en de mogelijkheid van het inzetten van dat geld ten behoeve van lokale werkers en gemeenschappen? En is het in deze wereld van intrinsieke ongelijkheid wel mogelijk om gelijkwaardige partnerrelaties te bouwen? De rol en betekenis die gegeven worden aan geld, lijken dit onmogelijk te maken, omdat de nadruk al te vaak op tijdgebonden en resultaatgerichte projecten komt te liggen.
Vanuit het perspectief van sommige zendingsbewegingen en kerken buiten Europa komt echter ook de vraag of uitzendingen nog wel nodig zijn. Zijn de mensen en het geld van de Westerse kerken wel nodig? Is er niet veel meer een behoefte aan een netwerk waar mensen van alle plaatsen en regio’s samen komen ter inspiratie, voor het delen van kennis en ervaring en voor het bouwen van relaties?
Dit leidde tot de vraag of we om te beginnen dat netwerk al niet kunnen vinden in ons eigen land. Hoe zou een samenwerken, een gezamenlijk missionair leven als kerken en gemeenschappen van traditioneel Nederlandse achtergrond en gemeenschappen waarin veel leden een migratieachtergrond hebben, er uit kunnen zien? En hoe zou dat netwerk en samenleven vruchtbaar kunnen zijn voor de missionaire relaties en praktijken binnen en buiten Nederland?
Hoe kunnen we samen antwoorden op de roep “Gaat heen, maak alle volken tot Mijn leerlingen”? Is dit niet slechts mogelijk als eenieder als leerling leeft? Moet integrale zending een integraal leven worden; een samenop weg gaan in gehoorzaamheid en openheid?
Tim Vreugdenhil verwijst in zijn Missionaire Trendrede voor het jaar 2022 naar de Amsterdamse socioloog Hans Boutellier die zegt dat wederkerigheid de basis is van elke relatie, die “tussen mens en mens en God en mens.”
Wederkerigheid is dan niet beperkt tot een leren van elkaar, het is een samen geraakt en in ons diepste wezen gevormd worden door God en door elkaar. Wederkerigheid is het samen leven van genade en het samen delen van het Evangelie tot zegen van de gemeenschappen waarin wij door God zijn geplaatst.
Dit is mooi gezegd. Maar hoe kan dit geleefd worden in een intrinsiek ongelijkwaardige realiteit? Wat betekent dat voor de missionaire praktijken? Wat betekent dat voor de organisatiestructuren? Is wederkerigheid en gelijkwaardigheid te organiseren?
Dit zijn vragen waar nog geen eenduidig antwoord op is.
Het eerste woord is hierover al lang geleden gezegd.
Het laatste woord nog lang niet.
— Berdine van den Toren – Lekkerkerker