Aandacht voor Kwame Bediako, 20 jaar na zijn bekendste boek

‘Wat Luther en Calvijn zijn voor evangelicale christenen wereldwijd, is Kwame Bediako voor veel Afrikaanse evangelicals. Vanaf zijn dramatische bekering in 1970 tot aan zijn dood in 2008 was Bediako de belangrijkste architect van en inspiratie voor theologisch werk dat worstelde met de realiteit van de Afrikaanse cultuur’, schrijft Bruce Barron in Christianity Today in een artikel ter gelegenheid van de 20e verjaardag van de publicatie (door Orbis Books) van enkele van Bediako’s meest invloedrijke essays in Jesus and the Gospel in Africa: History and Experience. Barron schrijft: ‘Bediako, geboren en getogen in Ghana, was een belijdend atheïst die existentialistische literatuur studeerde als promovendus in Bordeaux, Frankrijk, toen een besef van Christus als de waarheid hem krachtig overweldigde terwijl hij aan het douchen was. Hij voltooide zijn graad in de Franse literatuur, maar richtte zijn krachtige geest op de Bijbel en theologie, en voltooide later een tweede doctoraat in Aberdeen, Schotland, onder missioloog Andrew Walls, die hem onschreef als  “the outstanding African theologian of his generation.”‘ Bediako werd in Nederland bekend dankzij Hans Visser, destijds directeur van het Hendrik Kraemer Instituut, die ook een portret van Bediako schreef na zijn overlijden in 2008.

Barron: ‘Bediako woonde in 1974 het Eerste Internationale Congres over Wereldevangelisatie bij in Lausanne, Zwitserland, en ontmoette andere prominente evangelicals van de meerderheidswereld, waaronder René Padilla, Samuel Escobar en Vinay Samuel. In die tijd vatte hij het idee op van een onderzoekscentrum naar de relatie tussen het evangelie en de Afrikaanse cultuur. Met steun van zijn kerkgenootschap, de Presbyteriaanse Kerk van Ghana, werd die visie in 1987 gerealiseerd als het Akrofi-Christaller Institute of Theology, Mission and Culture (ACI).’ In Christianity Today laat Barron zeven mensen aan het woord over de invloed van Bediako, waaronder ook kritische stemmen.

Andrew Walls schreef in 2008 over het grote belang van Bediako voor de vragen rond de relatie tussen evangelie en de inheemse Afrikaanse culturen en godsdiensten:

‘Hoe had de vroege kerk met dergelijke kwesties te maken gehad? Hoe waren theologen in de Grieks-Romeinse wereld omgegaan met vragen die voortkwamen uit de hellenistische cultuur, hoe keken ze aan tegen hun voorchristelijke intellectuele, literaire en religieuze erfgoed en hun culturele voorouders? In hoeverre was het mogelijk om zowel Grieks als christen te zijn? Zijn proefschrift onderzocht hoe tweede-eeuwse theologen omgingen met de problemen die het Grieks-Romeinse verleden voor christenen opwierp, en hoe twintigste-eeuwse Afrikaanse theologen omgingen met het Afrikaanse verleden. De gelijkenis van de problemen was opvallend; Identiteitsbewustzijn vormde de kern van beide processen. De vraag in de tweede eeuw was de mogelijkheid om zowel christen als Grieks te zijn; de twintigste-eeuwse vraag was de mogelijkheid om zowel christen als Afrikaan te zijn. We zijn gemaakt door ons verleden; Het is ons verleden dat onze identiteit creëert en ons laat zien wie we zijn. We kunnen ons verleden niet opgeven of onderdrukken of ervoor in de plaats iets anders stellen, noch kan ons verleden worden gelaten zoals het is, onaangetast door Christus. Ons verleden moet, net als ons heden, bekeerd worden, gekeerd worden naar Christus. De zoektocht van de tweede eeuw was de bekering, niet de onderdrukking of vervanging, van de hellenistische cultuur, en in dat geval had de bekering geleid tot culturele vernieuwing. De zoektocht van vandaag is de bekering van de Afrikaanse cultuur, en misschien daarmee de vernieuwing ervan. En theologen uit de tweede eeuw ontdekten dat God in dat verleden actief was geweest; met dezelfde overtuiging konden Afrikaanse christenen erkennen dat God altijd voor zijn missionarissen uitgaat. De westerse christelijke geschiedenis, zo ontdekte Bediako, was ook een verhaal over de bekering van het verleden.’

‘De kerkelijke traditie waarin het christendom uit westerse bronnen was ontvangen in een periode van westerse dominantie, leidde maar al te vaak tot een algemene afwijzing van alles wat duidelijk Afrikaans was, of tot een verdeling van het leven in parallelle stromen van “christelijke” en “Afrikaanse” activiteiten die elkaar nooit ontmoetten. Het eindproduct zou een soort religieuze schizofrenie kunnen zijn, een gebroken identiteit. De belangrijkste theologische kwesties van deze tijd, net als in de vroege christelijke eeuwen, eisen integrale identiteit om tegelijkertijd door en door Afrikaans en door en door christelijk te zijn, vol vertrouwen christen, verzekerd dat het goddelijke Woord Afrikaans vlees nam en daar zijn tent opsloeg.’

‘Bediako geloofde dat Afrika nu, vanwege zijn ervaring als een belangrijk speelveld van christelijke zending, ook een belangrijk theologisch laboratorium was, waar theologische arbeid te verrichten was die nergens anders kan worden verricht. Bovendien maakte de verschuiving van het zwaartepunt van het christendom van het mondiale Westen naar het mondiale Zuiden, die zo’n kenmerk was van de twintigste eeuw, de kwaliteit van de Afrikaanse theologische activiteit tot een zaak van universeel, niet alleen continentaal, christelijk belang. Afrika had geleerden nodig, en had ze niet alleen nodig voor zichzelf, maar ook voor de wereldkerk.’