‘Wat is een duurzame kerk in de traditie van het missiologisch spreken over de kerk?’ Lars Grijsen geeft een beschrijving op hoofdlijnen van het gebruik en de betekenis van duurzaamheid in het spreken over de kerk in de missiologische literatuur.
Drie-zelf-formule
De ‘drie-zelf-formule’ in de missiologische literatuur bestaat uit de drieslag ‘self-supporting’, ‘self-governing’ en ‘self-propagating’. De formule wordt toegeschreven aan Rufus Anderson (1796-1880) en Henry Venn (1796-1873). Deze twee zendingstheologen zetten grote stappen in de richting van onafhankelijkheid van de geplante kerken op het zendingsveld. Aan hen wordt toegeschreven dat ze onafhankelijk van elkaar ideeën hebben ontwikkeld die bekend zijn geworden als deze drie-zelf-formule. Een benaming die ze er niet zelf aan gaven, maar de drieslag gebruikten ze wel.
De drie-zelf-formule stelt dat het doel van zending is om ‘self-governing’-, ‘self-supporting’- en ‘self-propagating’-kerken te realiseren.
- ‘Self-governing’ wil zeggen dat het leiderschap uit de kerk zelf komt. De lokale kerk wordt niet langer gecontroleerd (‘governing’) door een buitenlands zendingsgenootschap of denominatie, maar ze stelt eigen prioriteiten, ontwikkelt een eigen visie en stelt eigen leiders aan.
- Een kerk die ‘self-supporting’ is, is zelfvoorzienend en heeft de mogelijkheid haar kerntaken uit te voeren door het gebruik van eigen, lokale bronnen, zonder op buitenlandse gelden te hoeven steunen.
- ‘Self-propagating’ betekent voor de kerk dat zij een interne motivatie heeft, aangewakkerd door de Heilige Geest, om het evangelie te delen in de lokale gemeenschap, ongelovigen te begeleiden naar en in het geloof en het Koninkrijk van God te verbreiden in haar omgeving.
Een andere kijk op duurzaamheid In deze bijdrage introduceert Lars Grijsen duurzaamheid primair als het vermogen van kerken om voort te blijven bestaan in uitdagende contexten. In die zin biedt het artikel een andere kijk op duurzaamheid dan de overige artikelen in dit themanummer van TussenRuimte, waarin vooral uitgegaan wordt van duurzaamheid in verband met de schepping. Zijn bijdrage is waardevol, omdat we het een uitdaging vinden begrippen uit verschillende discoursen met elkaar te verbinden om te zien welke kruisbestuiving hierbij optreedt. We merken ook op dat dit artikel duurzaamheid primair als een noodzakelijke en nastrevenswaardige deugd ziet. Deze overtuiging, hoewel duidelijk beargumenteerd aan de hand van zowel historische als hedendaagse bronnen, wordt in het geheel van de missiologie niet overal gedeeld. Een missioloog als Andrew Walls heeft juist het doorgaande proces van ‘eb en vloed’ laten zien: het christendom verspreidt zich op een niet-lineaire manier, het christelijk geloof heeft geen definitief thuisland en kan daardoor ook verdwijnen uit bepaalde gebieden. De recente kernwaardes in de missiologie zijn kwetsbaarheid en marginaliteit: deze waardes bewegen zich weg van een door het verlichtingsdenken gestempelde nadruk op rationaliteit, reproduceerbaarheid en beheersbaarheid. In plaats daarvan benadrukt dit type theologie de fundamentele kwetsbaarheid van gemeente-zijn als openheid naar het werk van de Geest toe, die steeds in de marges van de wereld aanwezig is. — Redactie TussenRuimte |
Roland Allen
Interessant is dat Roland Allen (1868-1947), een Britse anglicaanse zendeling, in zijn befaamde studie Missionary methods: St. Paul’s or ours? uit 1912 verder bouwt op de drie-zelf-formule van Anderson en Venn. Hij gaat in tegen de gedachte om geen enkele haast te maken met de verzelfstandiging van jonge kerken; voor Allen heeft verzelfstandiging juist hoge prioriteit. Op financieel gebied is de praktijk in Allens tijd verre van duurzaam, omdat geplante kerken in het zendingsgebied voor langere tijd om steun blijven vragen. Wanneer ze dat niet doen of niet meer kunnen, komt het bestaan van de kerk in gevaar. Allen stipt onder andere aan dat het model van de westerse kerk dat geïntroduceerd wordt in zendingsgebieden, helaas te vaak begint met een luxe en groot kerkgebouw:
‘We must have the material establishment before we build the spiritual house. (…) Thus, the foundation of a new mission is primarily a financial operation.’
Allen ziet daarentegen Paulus al snel na het planten van een kerk verder trekken, in het vertrouwen dat de Bijbel en de Heilige Geest de gelovigen zullen opbouwen. Allen roept ertoe op dat zendelingen in zijn tijd hetzelfde doen. Vanaf het begin moet er gewerkt worden aan de drieslag van ‘self-governing, ‘self-supporting’ en ‘self-propagating’. Het resultaat moet geen kopie zijn van het westerse model van kerk, maar een lokale, complete kerk met de Bijbel en sacramenten in eigen beheer, om zelf de kerk van Christus te kunnen zijn.
Tambaram
In 1938 vond een conferentie plaats van het International Missionary Council te Tambaram in India. In een rapport dat gepubliceerd werd naar aanleiding van de conferentie, ‘The Economic Basis of the Church’, krijgt de drie-zelf-formule van Anderson en Venn opnieuw een belangrijke plaats. Venn had in zijn tijd al aandacht voor manieren waarop de ‘euthanasie van de zending’, het snel zelfstandig worden van een lokale kerk zodat de zendeling weer verder kan, bespoedigd kon worden. Er moesten volgens hem daarom door de zendingsgenootschappen structuren gecreëerd worden, die commercie en bediening combineerden: een combinatie van werkzaamheden die geld opleverden en werkzaamheden die de kerk opbouwden. Bijna een eeuw later worden in ‘The Economic Basis of the Church’ deze ideeën van Venn weer opgepikt. Het rapport eindigt met deze woorden:
‘For Christians then to deal in economic activities is not to cross the barrier of their rightful domain, but to create the only circumstances in which the whole man can be built up.’
Church Growth Theory
De Church Growth Theory werd, te beginnen in de jaren zestig, uitgedragen door theologen als Peter Wagner en Donald McGavran. McGavran (1897-1990), missioloog en lange tijd zendeling in India, wordt algemeen gezien als oprichter en vader van de gelijknamige Church Growth Movement. McGavran stelt dat door de redenen, factoren en condities met betrekking tot groei in de kerk te evalueren, de dynamiek van groei gevat kan worden. Die dynamiek kan vervolgens toegepast worden in de praktijk. De theorie en haar aanhangers focussen sterk op strategie en effectiviteit, en kennen een pragmatische aanpak. Zendelingen (en de financiën die zij tot hun beschikking hebben) moeten zich concentreren op de groepen die voor het evangelie gewonnen kunnen worden, in plaats van op plekken waar weerstand is of waar de oogst in de vorm van bekeerlingen maar mager is.
Het thema ‘duurzaamheid’ is ecclesiologisch gezien weinig tot niet aanwezig in de kringen van Church Growth Movement en exponenten daarvan. Het komt hoofdzakelijk naar voren als het gaat om het streven naar een beweging van zichzelf voortdurend en spontaan vermenigvuldigende kerken. Als het gaat om duurzaamheid – weinig besproken in de Church Growth Movement – komt dat misschien ook omdat de vraag naar autonomie, zoals deze wel speelde ten tijde van Anderson en Venn, minder van toepassing is.
Het artikel ‘The Failure of the Megachurch’ van Tim Suttle is een voorbeeld van vaker voorkomende kritiek op modellen die voortkomen uit de Church Growth Movement. Financiële problemen bij de megakerken wijzen volgens hem op het niet-duurzame aspect aan dit model van kerk-zijn. Een kerk die groter en groter wordt, een kerk zonder grenzen, wordt volgens hem op den duur ongezond en niet-duurzaam. Suttle beargumenteert dat de duurzame kerk voor lokale problemen en vragen geen grootse programma’s hoeft aan te bieden, maar dat ze maatwerk moet leveren door zich in te leven in de buurt en relaties aan te gaan met de mensen die er wonen.
Duurzaamheid in de Emerging Church
Sommigen theologen stellen onomwonden dat uit de Church Growth Movement (1960-1990) als reactie de Emerging Church (1990 tot heden) is ontstaan.
Andrew Jones
Andrew Jones houdt een populaire weblog bij en wordt gezien als bepleiter van de Emerging Church. Jones schrijft dat er een desillusie is ontstaan onder leiders van de beweging van kerkplantingen, zelfs nadat die was ontdaan van het pragmatisme van de jaren tachtig omtrent Church Growth.
De desillusie verwoordt hij in negen redenen om geen kerk te planten. Een van die redenen is, dat de traditionele fondsen om projecten te financieren en de kerkplanter te betalen, opgedroogd zijn door de wereldwijde financiële crisis en verschuiving van prioriteiten. De traditionele aanpak van een kerk planten, om vervolgens wekelijks een reguliere kerkdienst te beleggen, is weinig duurzaam en leunt vooral op de gulheid en inzet van de initiatiefnemers en financiers.
Dat heeft er volgens hem voor gezorgd dat een duurzame aanpak van missie belangrijker is geworden. Een nieuwe generatie kiest ervoor, volgens Jones, om geen nieuwe, traditionele kerken te planten, maar een contemplatief leven te leiden en een actieve bediening te hebben onder de stedelijke armen door gemeenschappen te stichten die gericht zijn op het Koninkrijk van God. Deze Emerging Church-beweging floreert, omdat haar projecten duurzaam en makkelijk te reproduceren zijn, zoals in de vroege kerk ook het geval was. Een duurzame beweging van kerkplanting helpt de crisis te overleven en hindert de voortgang van Gods wereldwijde missie niet in financieel opzicht.
Op zijn weblog noemt Jones een aantal voorbeelden van een dergelijke duurzame aanpak. Zo is in Macedonië, België en Duitsland het runnen van een kinderopvang een nieuwe manier voor Emerging Churches om impact te hebben op de lokale gemeenschap en tegelijkertijd duurzamer te worden.
Op een reis door Azië kwam Jones in Indonesië een beweging tegen van bijna duizend kleine kerkelijke gemeenschappen, die zichzelf in rap tempo vermenigvuldigen. Deze gemeenschappen kenmerken zich niet door een typische zondagse dienst, maar onder andere wel door:
– bijbelstudies bij de mensen thuis
– een focus op de marge van de samenleving
– duurzaam leiderschap, waarin leiders niet worden onttrokken aan stabiele kerken maar uit eigen kring komen, dus ook uit de marge van de samenleving
– een lokaal gekleurd profiel in plaats van replicatie van een westers model
– simpele en dagelijkse activiteiten
– bovendien duurzaam op financieel gebied door hun ‘micro-business’, waarin ze agrarische producten die tot de beste van het land behoren duurzaam verbouwen.
De getallen komen groots over en wekken mijn belangstelling, maar ook achterdocht.
Toch zijn er ook Europese voorbeelden te noemen, zoals de grootschalige beweging van huiskerken genaamd Simple Church. Ook de verhalen van individuele kerkplantingen die initiatieven tot nieuwe gemeenschappen ontplooien zijn legio.
Alan Hirsch
Alan Hirsch is missionair theoloog, afkomstig uit Zuid-Afrika en later verhuisd naar Australië waar hij een aantal kerken heeft geplant. Hij noemt in zijn boek Shapings of The Things to Come een aantal principes van ‘eco-leadership’.
- Het eerste principe is ‘organisch’en betekent dat de kerk in alle opzichten terug moet naar een dynamische, levende structuur: interactief en relationeel. Deze structuur komt het beste uit door kleine, eenvoudige, missionaire gemeenschappen te planten.
- Het tweede principe ‘reproduceerbaar’ staat vermenigvuldiging voor van de kerk in plaats van een steeds groter groeien. Het idee voor deze virale, metabolische groei komt uit de natuur en is ook gebaseerd op het bijbelse concept ‘vruchtdragen’.
- Het derde principe is ‘duurzaam’, dat wil zeggen dat een duurzame kerk op de langere termijn blijft bestaan. Duurzaamheid is daarom een fundamenteel principe voor leiderschap in kerk. Leiders moeten er aandacht voor hebben hoe een kerkplanting goed kan wortelen, groeien en floreren op de lange termijn. Daarvoor zijn verschillende dingen nodig tijdens de diverse fasen waarin een kerkplanting zich kan bevinden.
Voor duurzaamheid is de ‘response-ability’ belangrijk: het vermogen om op basis van metingen aan te passen en te innoveren. Aanpassen en innoveren kan alleen met een ‘bottom line’: een duidelijke visie en missie, waarin een duurzame basis is gelegd.
Duurzaamheid in de kerk houdt daarom ook in: een goed plan maken voor groei naar een gezonde kerk. Duurzaamheid is niet altijd maar blijven leunen op fondsen van de kerk. Een grote economische afhankelijkheid van kerkelijke fondsen kan problemen opleveren bij afwijkende ideeën of voorstellen voor verandering vanuit de geplante kerk. Daarom moeten leiders als het gaat om duurzaamheid, nadenken over een parttime functie naast het leiderschap in de kerk, het leven van giften en fondsenwerving buiten de kerk.
Evenwichtige vorm
De term ‘duurzaamheid’ wordt in de literatuur vaak in de oude betekenis van het woord gebruikt: een duurzame kerk is de kerk die kan blijven bestaan. Daarvoor is het omgaan met financiën en leiderschap natuurlijk van belang. Maar daarmee is niet alles gezegd, want een kerk die blijft bestaan is niet automatisch duurzaam. Belangrijk in het spreken over duurzaamheid is daarom ook het motief van vermenigvuldiging. Een vermenigvuldiging die plaats kan hebben wanneer kerken zich kenmerken door reproductie.
De duurzame kerk vermenigvuldigt zichzelf dus, een ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden. Wanneer deze ontwikkeling voor langere tijd doorgaat, kan er uitputting dreigen voor huidige generaties en mogelijk ook voor toekomstige generaties. Daarom zijn bijna alle auteurs op zoek naar een evenwichtige vorm van de duurzame kerk, die in staat is zichzelf te bedruipen: een levend organisme dat kan leven en zich voortplanten met zo min mogelijk input van buitenaf in de vorm van leiderschap en financiën.
Duurzame kerkplanting houdt volgens de literatuur niet automatisch in dat deze altijd in dezelfde vorm blijft bestaan of überhaupt blijft bestaan. Dat komt in de buurt van de officiële definitie van de commissie-Brundlandt, waarin wordt gesteld dat duurzame ontwikkeling een ontwikkeling is die aansluit op de behoeften van het heden. Voor toekomstige generaties hoeft een bepaalde vorm van kerkplanting niet altijd de juiste vorm te zijn. Duurzaamheid betekent dan niet stug doorgaan en daarmee mensen de kerk uitjagen: de duurzame kerk weet van ophouden en probeert nieuwe wegen te vinden om blijvend in de behoeften te voorzien van die toekomstige generaties.
— Lars Grijsen is voorganger in de Stadshartkerk van Amstelveen en eigenaar van Gresign voor websiteontwikkeling. Zijn Masterscriptie (2013) aan de Theologische Universiteit Kampen handelde over ‘De duurzame kerk’.