Sport en religie worden tegenwoordig vaak samen genoemd; want sport heet de hedendaagse religie. Met religie wordt meestal de rooms-katholieke godsdienst bedoeld, meer in het bijzonder zijn eredienst, die nu dus wordt overgenomen door de sport, vooral het voetbal.
De Tilburgse theoloog Paul Post vergelijkt moeiteloos de vorm van de eredienst met de vorm van voetbal: de processie met de gang naar het stadion, het kerkgebouw met de ‘voetbaltempel’, de liturgie zelf met de wedstrijd, de celebranten met de voetballers, de toeschouwers met de gelovigen, de niet-gewone kleding waarin ten minste de priester en de diaken zich tooien, met die van spelers en kijkers.’
Maar in hoeverre gaat de vergelijking werkelijk op?
Laten we de redenering van Post volgen en zijn vergelijking eens toepassen op de rechtszitting, de academische promotie en het gebeuren op Prinsjesdag.
Recht, promotie, Prinsjesdag
Voor de rechtszitting betreedt het hof de rechtszaal, en begint de zitting. Advocaat en officier houden pleidooien. Het hof beraadt zich en de rechter wijst vonnis. De voorgangers zijn gestoken in niet-gewone kleiding. Voor de academische promotie komt de cortège de aula binnen. De professoren zetten hun niet-gewone hoofddeksel af, en de promovendus vangt de verdediging van zijn proeve aan. Vragen worden gesteld en het hora est weerklinkt.
Met Prinsjesdag stijgt de koningin uit haar koets bij de Ridderzaal. Terstond klinkt het volkslied. De majesteit betreedt de trap naar ’s lands voornaamste vergaderonderkomen onder begeleiding van een commissie van in- en uitgeleide. Zij zet zich op haar zetel en leest de troonrede. ‘Leve de koningin’, roept een stem overtuigend na haar lezing! De dames onder hun hoeden en de heren roepen als uit één enkele borst of boezem: ‘Hoera, hoera, hoera!’ En na het genieten van verversingen verdwijnt het staatshoofd weer in de koets. Zij wordt vervolgens elders toegejuicht in het oranjezonnetje dat elk jaar weer schijnt.
Wat leren we vergelijkenderwijs van deze andere situaties?
Tenminste dat wat opgaat voor voetbal, ook van toepassing blijkt op andere formele gebeurtenissen binnen de menselijke samenleving.
In alle gevallen is de tijd van het schouwspel beperkt, betreft het een onderbreking van het gewone leven, en gelden er vaste regels.
De hier genoemde samenkomsten kennen allemaal een bepaald vast verloop en kunnen derhalve spelvormen of rituele gebruiken of riten worden genoemd.
Wat opgaat voor voetbal, blijkt ook van toepassing op andere formele gebeurtenissen binnen de samenleving
Verbindt sport?
Waarom wordt sport dan zo graag vergeleken met religie? Is het omdat beide verbroedering brengen en beide gemeenschap stichten? Is het omdat ‘religie’ van religare komt, dat verbinden betekent?
Indien het begrip religie in de meest algemene en in de meest platte zin wordt opgevat, zou deze vergelijking kunnen opgaan. Maar dan nog heeft religie weinig van doen met godsdienst, met een bepaalde religie of met een religieuze overtuiging.
Laten we evengoed terugkeren naar de vergelijking van een eredienst met de sport. Beide zijn een vertoning. Maar in de vertoning van de sport is de strijd om te winnen wezenlijk, terwijl aan de vertoning van de eredienst elke strijd vreemd is. Beide verbroederen. Hoewel het in de voetbalstadions toch meestal alleen de aanhangers van de eigen club betreft, terwijl die van de andere club veeleer als vijanden gelden, houden we het toch even op de algemene verbroedering of gemeenschap van het sportgebeuren. De straten zijn leeg, de bierblikken vol. Gezamenlijk kijken wij naar de voetbalwedstrijd en ervaren zo gemeenschap. Maar die verbondenheid is van korte duur – totdat het spel ‘uit’ is en zich pas bij een volgende wedstrijd mogelijk weer voordoet.
Dit in tegenstelling tot de eredienst: ook die is weliswaar beperkt van duur, maar de daar gestichte gemeenschap is blijven en doortrekt het hele leven. Zo zou het althans moeten zijn.
Zelf sport bedrijven kan gezond zijn, maar naar sport kijken is allereerst verstrooiing, waarbij de uitvoering aangenaam voor het oog kan zijn. De eredienst is bij voorkeur ook aangenaam voor het oog, maar is in de laatste plaats verstrooiing. Het is veeleer een uiting van verlangen naar God, naar wat de mens te boven gaat en over de dood heen reikt.
Aldus beschouwd is de sport zonder zin, maar geeft de eredienst zin.
Levinas en Otto
‘Er schuilt in voetbal en religie een kracht die mensen samenbindt’, zo stelt de Nijmeegse theoloog Patrick Chatelion Counet. Om dit uitspraak te verklaren beroept hij zich op de wijsgeer Levinas en de godsdienstgeleerde Otto.
Omdat Emmanuel Levinas religie als betrokkenheid op grenzeloze andersheid bepaalt – als iets vreemds – wat ons te boven gaat – meent Chatelion Counet die bepaling te kunnen toepassen op voetbal: ‘Ook voetbal overstijgt ons.’
Omdat Rudolf Otto aan religie de eigenschappen tremendum et fascinosum (huiveringwekkend en betoverend) toeschrijft, past Counet die eigenschappen toe op voetbal.
Nu is wetenschap als roeping vrij, op zoek als zij is naar waarheid. Maar ik houd het voor zeker dat Levinas en Otto zich in hun graven van de ene op de andere zijde draaien vanwege zo veel platte alledaagsheid ten aanzien van hun gedachtegang. Op een dergelijke wijze over religie spreken duidt op de allerleegste opvatting van metafysica in een gemeenschap. Het overstijgende, het huiveringwekkende en betoverende, duurt slechts even, totdat de wedstrijd voorbij is. Na een nacht van vernielingen is het wachten op de volgende kick of de volgende hype. Want alleen met een dergelijke verslaving lijkt de hedendaagse medeburger het leven aangenaam te kunnen houden – als zou het leven alleen aangename factoren kunnen bevatten.
Heeft niet de mens ook nodig wat boven hem is? En is dat niet eerst aanbidding die van doen heeft met de onrust van het hart totdat rust gevonden wordt in hem die met ons is, maar niet minder boven ons?
Aanbidden of aanbeden worden
Paul Post herinnert zich vroeger devotieprentjes van heiligen te hebben verzameld en vergelijkt dat met het sparen van voetbalplaatjes nu. Kennelijk is hij vergeten dat er toen ook al voetbalplaatjes werden verzameld en geruild. En wanneer in Italië de verering van voetbalhelden zijns inziens ‘soms ook schaamteloos’ overgaat in die van Padre Pio of Johannes Paulus II, zouden dan juist niet de Italianen – minder in het heidendom teruggezakt dan Nederlanders – het onderscheid kunnen inzien tussen beide soorten verering? Wordt hier niet de werkelijkheid naar de professorale hand gezet in de haast om de wens van de bepaler van de bespiegeling te vervullen?
Counet brengt zonder aarzeling biddende atleten en aanbeden atleten op dezelfde noemer. Duidt dat niet op slordigheid van argumenteren? Een voetballer die zelf bidt of een kruisteken slaat, wendt zich klaarblijkelijk tot God. Maar een voetballer die door anderen met God of met de goden vergeleken wordt, heeft daaraan zelf geen deel en kan zich hooguit laten welgevallen.
Al is de eredienst ook theater, elk theater is nog geen eredienst
Sport als religie?
Sport als religie? Liever sport als spel of als feest of als theater. Want al is de eredienst ook theater, elk theater is nog geen eredienst.
Laten we ten slotte nagaan waarin het sportgebeuren zich zonder meer onderscheidt van eredienst of liturgie. En terzijde stellen wij alvast deze vraag: zouden niet de katholieke kerken minder zijn leeggestroomd, indien daar de liturgie minder vrijheid gelaten was, en meer aan regels was gebleven? Spelregels elders, zoals in de sport, doen dit vermoeden.
Waarin onderscheidt het sportgebeuren zich van eredienst?
Liturgie wijst naar God en wordt ons door de tijd heen als organisch geheel geschonken. Liturgie kent een dubbele analogie. Enerzijds komt zij overeen met de liturgie in de hemel, ook al verschilt zij tevens daarvan. Anderzijds bevrucht zij als rite de omgang tussen gelovigen in het dagelijks leven. Dat moet zij althans doen. Van invloed in deze zin op omgangsvormen tussen voetbalvierders na een wedstrijd is ons niets overgeleverd.
Of heeft religie toch iets met sport? Ja, overdrachtelijk, in volharding van de strijd. ‘Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voleind, het geloof bewaard’, weet Paulus (2 Timotheüs 4, 7-8). ‘Nu wacht mij de krans van de gerechtigheid waarmee de Heer, de rechtvaardige rechter, mij zal belonen op de grote dag – en niet alleen mij, maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst.’
-Dr. Antoine Bodar is rooms-katholiek priester