Uitverkiezing als remedie tegen geweld

Vormen nabootsing en rivaliteit een bron van geweld of liggen ze tevens aan de basis van de cultuur? Doordat ik jaloers kan zijn op wat de ander begeert, weet ik tenminste wat ik wil in het leven. De keerzijde is de vraag: kan ik zelf goeddoen zonder de jaloezie van een ander op te wekken?

Met het gezin op Vlieland gingen we naar die onmetelijke zandvlakte de Vliehorst. Mijn dochtertjes, een tweeling, waren even overweldigd door de weidse aanblik waarin je jezelf lijkt te verliezen. Toen sprong de een op een heuveltje en zei: ‘Deze is van mij.’ Nee, van mij’, riep de ander en ze probeerden elkaar lachend van het heuveltje af te duwen.

Er is blijkbaar een economie van rivaliteit mogelijk die de onmetelijkheid ordent en tot overzichtelijke proporties terugbrengt. Doordat de ander haar blik op de nieuwe mode laat vallen, weet ik ook weer wat mode is, en wat belangrijk is voor komend jaar. De begeerte die de nieuwe mode opwekt, schuilt echter niet in het object als zodanig – er is geen aanwijsbare verbetering te ontdekken in de mode van pakweg de laatste tien jaar -, maar in de blik van de ander. Het zandheuveltje was echt niet van uitzonderlijke kwaliteit, vergeleken met de talloze andere heuveltjes, maar werd begerenswaardig doordat haar zus het wilde bezitten.
De Franse filosoof René Girard meent dat nabootsing en rivaliteit de basis vormen van heel de cultuur. Zijn werk bevat een verbluffende analyse van romans, tragedies, menselijke conflictsituaties en uitleg van heilige schriften, allemaal rondom de mimesis (nabootsing) en de begeerte. Toch meent hij niet dat het hier om een vicieuze cirkel gaat. Er is er ook een weg om eruit te komen. Hij wijst hierbij op Christus, die als zondebok de plaats van het onschuldige slachtoffer inneemt. Misschien is dit als eindpunt wel het visioen waarom het gaat, maar laten we wat dichter bij huis beginnen en enkele wegen onderzoeken.

Goede mensen en geweld
Tegenwoordig is het gangbaar religie en geweld dicht bij elkaar te zetten. Inderdaad moeten we niet zo naïef zijn te denken dat religies alleen maar medemenselijkheid, tolerantie en liefde verbeiden. Hetzelfde geldt overigens voor de verlichting. Ook hier wordt tolerantie op zo’n wijze benadrukt dat weinig meer wordt toegelaten…
Paradoxaal, maar daarover moeten we het hebben. De vraag is niet: waarom zijn er zo veel slechte mensen en waarom is er zo veel geweld? Maar: waarom zijn er zo veel goede mensen, en is er niettemin zo veel geweld? Juist de ideologie die het kwaad wil ontkennen door het uit te bannen, loopt het meest het gevaar het kwaad op te roepen.
Ter illustratie: als absoluut pacifisme het enige is wat een religie toestaat, moet de samenleving wel de poel des verderfs lijken. De wetten die het geweld in banen kunnen leiden door daartegenover het ‘geweld’ van de staat de stellen, moeten dan wel zelf de bron van het kwaad lijken. Deze anarchistische positie die voortkomt uit een radicale geweldloosheid, wordt zelf gewelddadig door lankmoedig te worden tegenover het onrecht. Iets anders is het of een individu door zijn eigen levenshouding het verborgen geweld van de wetten en van de samenleving aan het licht kan brengen. Als zoiets in volkomen vrijheid geschiedt, kan dat niet anders dan een appèl betekenen op de samenleving als zodanig, en een aanzet zijn tot zelfonderzoek. Wordt echter deze buitengewone houding van een individu dwingend opgelegd, dan wordt ze op haar beurt zelf gewelddadig. Zo kan Christus de geweldloosheid door zijn vrijwillige offer voorhouden, door de plaats van de zondebok in te nemen. Maar op het moment dat de vroege christenheid een nieuwe zondebok zoekt voor de moord op Christus, wordt die geweldloosheid bron van nieuwe geweld, in dit geval tegen de joden.
Het is dus niet zo eenvoudig Christus na te volgen zonder dat de liefde van Christus bij zijn volgelingen in haat omslaat. Paradoxaal genoeg wordt daarmee het lijden van Christus nagebootst door het leed dat zijn volgelingen aan anderen toebrengen. Christus navolgen is uitverkiezing, maar hoe?

Wrok door het kijken naar de ander
Is het mogelijk als individu iets buitengewoon goeds te doen zonder impliciet aan te nemen dat anderen dat ook wel bijzonder goed zouden moeten vinden? Hoe kan uitverkiezing goedheid betekenen zonder zelf bron van geweld te worden? En zonder bij de ander ergernis of jaloezie op te wekken? Laten we het verhaal over Kaïn en Abel als voorbeeld nemen.
Er is een verschil in de wijze waarop hun offers aanvaard worden. Of is het verschil gelegen in hun mentale houding? Was Abel inderdaad de onuitstaanbare vrome die behagen heeft in het feit dat zijn offer door God is aanvaard? We weten immers allemaal hoe arrogant gelovigen zich op een meerwaarde kunnen laten voorstaan? Dan is Kaïns woede zonder meer begrijpelijk.
Of dacht Kaïn alleen maar dat Abel zich zo onuitstaanbaar gedroeg, terwijl Abel zich van niets bewust was?
Vergelijk het eens met de verloren zoon (Lucas 15), die in liefde wordt onthaald door de vader, terwijl de oudste zoon – geen schurk, al wordt dat in preken vaak gesuggereerd – wrok voelt omdat hij geen bijzondere aandacht krijgt. Of kreeg hij die dagelijks wel zonder dat hij het besefte en voelt hij zich nu tekort gedaan? Dat lijkt de vader te suggereren: ‘Je was altijd bij me, en al het mijne is het uwe.’ De broer spreekt tot de vader over ‘jouw zoon’, de vader spreekt over ‘jouw broer’. Herstel van de relatie.
Toch lijkt het een uitzichtloze situatie: pas doordat de ander in beeld komt, heb ik de mogelijkheid tot vergelijking, en komt er onvermijdelijke jaloezie bij me op. Enerzijds krijg ik door de ander zicht op mijn eigen situatie en kan ik mij meten; anderzijds komen zo wrok en jaloezie naar boven. Een milde vorm van rivaliteit kan zelfs goed zijn. Zoals sport een milde nabootsing is van strijd. Een kort moment als spel opgeroepen om bij het bier onmiddellijk weer in verbroedering te verzinken.

Een milde vorm van rivaliteit kan goed zijn. Zoals sport een milde nabootsing is van strijd.

Maar het gaat dieper. Eén parabel uit het Nieuwe Testament is zo aanstootgevend dat die wel iets van de waarheid in zich moet dragen (Lucas 17, 7-10). Het vervreemdingseffect van parabels bestaat er nu juist in de toehoorder te schokken en zo ontvankelijk te maken voor een waarheid die niet alledaags is, maar ‘meer dan het gewone’. De toehoorders worden er vergeleken met slaven. ‘Dacht je nu echt dat de heer, wanneer de slaaf naar huis komt, het eten voor hem gaat klaarmaken en hem gaat bedanken? De slaaf deed immers wat hem was opgedragen!’ Geen prettige les. We horen liever dat we vrienden zijn van God dan slaven. De les is hard: als je denkt goed te doen, beroem je nergens op, want dat was je opdracht.

Ik ben uniek … als slaaf
Waar gaat het in de parabel om? In het evangelie wordt ons hier een mogelijkheid geboden om uit de cirkel van jaloezie en trots te komen. Het gaat om een unieke eigen verantwoordelijkheid die alleen jou betreft, en die je niet kunt vergelijken met die van een ander. Jij bent de slaaf die, al doet hij goed, toch niet meer dan zijn plicht doet. Die unieke verantwoordelijkheid geldt alleen mij. Niet als een behaaglijk voorrecht maar als een opdracht waaraan ik niet kan ontkomen en die ik nooit zo adequaat vervul dat er reden is tot tevredenheid. Wat dat betreft, is de typering ‘slaaf’ goed gekozen. Als ik mijn verantwoordelijkheid op me neem, ben ik als het ware alleen op de wereld. Ik handel alsof ik de enige ben die tot die verantwoordelijkheid is geroepen, en ik ontleen er vervolgens niet eens het besef van uitverkiezing aan. Het is alsof ik niet weet dat ik verantwoordelijk ben, maar me er toch niet aan kan onttrekken. Alsof mijn linkerhand niet weet wat mijn rechter doet, alsof ik goed doe zonder te weten dat ik goed doe. Dan vervalt de mogelijkheid tot onderling vergelijken en rivaliteit, omdat daarmee onmiddellijk het geweld zich zou opstapelen. Goed beschouwd brengt dat de ‘uitverkorene’ in een gelukkige onwetendheid over de ander. Hij weet van zichzelf dat hij, als een slaaf, doet wat hem is opgedragen.

Als ik mijn verantwoordelijkheid op me neem, ben ik als het ware alleen op de wereld.

Een laatste, weerbarstig voorbeeld uit de mantelzorg. Als iemand met broers en zussen zegt: ‘Ik heb veel voor moeder gedaan’, liggen rivaliteit, beschuldigingen en geweld al binnen handbereik. Maar heb je het gevoel dat de zorg een logische plicht was, en geen last, dan zal er geen behoefte zijn aan vergelijking. De broers en zussen zullen zich dan veilig genoeg voelen om met waardering te zeggen: ‘Je hebt veel voor moeder gedaan.’ Rivaliteit en jaloezie maken zo plaats voor ruimte en waardering. Degene die zijn verantwoordelijkheid op zich neemt, voelt dat louter als plicht. Meer is het niet. Van de andere gelovigen en andere religies weet hij ‘niets’. Uitverkiezing tot verantwoordelijkheid ontneemt de ander dus niets. Gods onbegrijpelijke goedheid voor alle mensen gaat ieder verre te boven. Het is de uiterste consequentie van de erkenning dat niet ik, maar God op de troon zit.