Het gebed van de sporter

Sport en bidden: gaat dat wel samen?

Sinds sport in de cultuur voorkomt, maken gebed en rituelen deel uit van de dagindeling van sporters. Offers waren belangrijke onderdelen van de antieke Griekse atletiek, volgens sommigen zelfs het belangrijkste onderdeel. Tegenwoordig blijkt gebed overal te vinden te zijn binnen de sport – zowel met woorden voorafgaand aan de wedstrijd, als met vrome gebaren op belangrijke momenten tijdens en na de wedstrijd.’

Bij de wedstrijden in het Circus Maximus, het Romeinse equivalent van de Formule 1-races, schreven menners vervloekingen op hun wagens op kracht uit de hemel te smeken allerlei soorten afschuwelijke vernielingen bij hun concurrenten aan te richten. Later reden de winnende menners met hun wagens naar de kapel om dank te zeggen voor hun overwinning. En toen de kerk ten slotte in de zestiende eeuw de gewelddadige toernooien had geaccepteerd, droegen afvallige priesters tevoren een mis op voor de ridders, en schreven ze gebeden om op cruciale momenten tijdens de wedstrijd op te zeggen.

Bidden maakt klein
Toen de Heer zijn leerlingen het Onze Vader leerde, had hij waarschijnlijk niet in gedachten dat dit gebed gekoppeld zou worden aan chauvinisme in de sport. Of dat het als toverspreuk uitgesproken zou worden door van testosteron gloeiende gladiatoren om zich op te peppen voor de imitatieoorlogen die onze populairste vormen van sportief amusement zijn geworden. De lutherse theoloog Ole Hallesby beschreef met twee woorden de gesteldheid van het hart die God bij het bidden accepteert: ‘geloof’ en ‘hulpeloosheid’. ‘Alleen hij die hulpeloos is’, zei Hallesby, ‘kan echt bidden.’ En: ‘Bij het bidden verpulvert God onze zelfgenoegzaamheid en onafhankelijkheid.’ Dezelfde instelling ligt achter Rudolf Otto’s mysterium tremendum: religieuze ervaringen die de gelovige niet alleen vol ontzag voor Gods majesteit achterlaten, maar ook met een geringe dunk van zichzelf, een gevoel van kleinheid, zwakheid en afhankelijkheid. Zulke eigenschappen passen natuurlijk goed bij een rustige ochtendmeditatie, maar in arena’s en sportpaleizen, waar het gaat om de glorie, zal een verminderd zelfbewustzijn waarschijnlijk ook leiden tot een lagere score. En de coach, onder druk gezet, moet zijn prioriteiten in het oog houden.

De plaats van het gebed
In het leven van evangelicalen heeft het gebed een speciale plaats. Zij vertrouwen op de Bijbel als de ultieme godsdienstige autoriteit, en zij beschouwen het verlossende werk van Christus als het hart van ware godsdienst. Daarbij hoort regelmatig bidden. Volgens een recent overzicht bidt 67 procent van de evangelicalen ten minste één keer per dag. Niet alleen vormen de evangelicalen een dominante stroming binnen de Amerikaanse godsdienst, ze vormen onbetwist ook de heersende religieuze expressie binnen de Amerikaanse sportwereld. Het is logisch dat evangelicale sporters die in allerlei omstandigheden bidden, dat ook doen bij sport. Vooral omdat sport zo’n belangrijke plaats in hun leven inneemt.
Het gebed is voor de evangelicale sporter een serieuze zaak. Maar het sportgebed is niet te vergelijken met bijvoorbeeld bidden vóór de maaltijd of bidden in de kerk. Er zijn twee belangrijke verschillen.

De schijnwereld van de sport
Ten eerste: sportgebeden vinden plaats in een context die grotendeels bestaat uit een schijnwereld. Sport biedt zenuwslopend drama, maar dit is, net zomin als wat plaatsvindt in televisieshows, niet het drama van het werkelijke leven. De regels en gebruiken van de sport zijn bedacht, gevormd door de traditie, de populariteit en het economisch belang. Het enige doel is ons te vermaken. We zijn met sport bezig alsof het het allerbelangrijkste in de wereld is, in een wereld ‘die buiten en voorbij de gewone wereld ligt, terwijl die er tegelijkertijd in rust.’ Het ervaren van dit ‘in de wereld, maar niet van de wereld’ van het spel vereist een nogal gecompliceerde mentale en emotionele gymnastiek. De sporter moet spelen alsof sport werkelijk toe doet en ondertussen accepteren dat sport in het geheel der dingen nogal triviaal is. Tegelijkertijd betrokken en ongebonden lijdt de sporter aan ‘niet-pathologische schizofrenie’. Voor de duidelijkheid: het betekent niet dat de atleet maar doet alsof. Spelen (en sport), op welk niveau dan ook, vereist van de deelnemers een volledig geloof in die denkbeeldige wereld, op z’n minst voor de duur van het spel. Zij die niet meedoen, noemen we spelbrekers. Zij maken het spel kapot juist doordat zij weigeren te doen alsof. Door het introduceren van het gebed in deze schijnwereld van de sport vermengt het ‘ultieme serieuze’ zich met het ‘speelse serieuze’, met het risico dat een zeer serieuze en heilige handeling bezoedeld wordt door het spel. Een fors deel van de kritiek van commentatoren en theologen op sportgebeden is dan ook: ‘Het bagatelliseert het gebed.’ Alsof uitstapjes naar de wereld van het spel ongeschikt zijn voor serieus gebed. Alsof dit misschien een dimensie van ons leven is die door God geheel aan de mensen zelf is overgelaten.

Waar zijn de echte feesten?
Maar bij een juiste geest en in een werkelijk spirituele omgeving kunnen sportvelden passende plaatsen voor gebed zijn. De katholieke theoloog Jozef Pieper toonde aan dat feestelijke evenementen – zelfs seculiere -, naar behoren gevierd en voortvloeiend uit ‘de lof van God in aanbidding’, een belangrijke kans kunnen zijn tot verdieping van het geestelijk leven en het zich richten op de eeuwigheid. ‘Het feest slaagt alleen’, zegt Pieper, ‘wanneer we de goddelijke gave accepteren die achter de drukte van het experiment ligt.’ Pieper is een van de vele theologen die treurt over het ter ziele gaan van authentieke festivals in de westerse samenleving. In plaats daarvan hebben we de opkomst gezien van pseudofestivals, commerciële surrogaten die een valse traditie overdragen in vergelijking met het echte festival. In plaats van verrukking, het even vergeten van je tegenslagen en een gevoel van harmonie met de wereld krijgen wij goedkope ontroering, lawaaierige praal en prikkels.
In plaats van ons te helpen door de opwinding heen te kijken naar het fundament van het bestaan trekken die shows, met hun honderd procent handelsgeest  en media-overkill, alle aandacht naar zichzelf. Bijna zonder na te denken worden we verliefd op het klatergoud in plaats van op de feestelijke gave zelf. In plaats van vereniging en instemming te beleven met de Schepper worden wij betoverd door een mengeling van oorlogsmiddelen en festivalstemming.

‘God, bedankt’
Als het ostentatief bidden op het sportveld tegengif zou moeten bieden tegen de ‘giftige’ spiritualiteit van het spel, zou het als iets onderscheidends moeten opvallen. Nu maken de gebaren maar al te gemakkelijk deel van het schouwspel zelf. Maar wanneer atleten zich op de borst slaan en twee vingers omhoog steken, knielen of samen met de tegenstanders na de wedstrijd een gebedskring vormen, maken zij deel uit van de show, of ze dat nu willen of niet. Sportlieden en hun gebeden zijn feitelijk niet te scheiden van zelfvergroting en pragmatisme, de eeuwige behoefte te domineren en de onderwaardering van het menselijk lichaam die hoort bij topsporten. Sporters die bidden op het veld, moeten beseffen dat zij niet God verheerlijken, maar het spel zelf. Ik heb zo mijn bedenkingen bij de zelfbewuste, opportunistische aard van deze gebeden op het sportveld. Het ‘Ik wil God danken voor de overwinning’, na de wedstrijd uitgesproken wanneer de speler de microfoon wordt voorgehouden, en vergezeld van uitvoerige gebaren, komt als er aandacht is van het publiek. Het is een op maat gemaakte voorstelling voor de publiciteit.
Demonstratieve gebeden maken het gebed goedkoop, leiden af van het geestelijke en zaaien twijfel over religieuze motieven. Dat geldt overigens zowel voor sportgebeden als voor publieke gebeden die – bijvoorbeeld – worden uitgesproken voor het gerechtshof of bij een antiabortusdemonstratie.

Sporters die bidden op het veld, moeten beseffen dat zij niet God verheerlijken, maar het spel zelf

Bidden om te winnen
Het tweede verschil tussen een sportgebed en een ‘gewoon’ gebed heeft te maken met de entourage. Sportgebeden worden uitgesproken in een omgeving waarin het gaat om winnen. Evangelicale sporters hebben de neiging dat te bagatelliseren, maar het is wel waar. In de kille werkelijkheid van de moderne sport worden degenen die niet vaak winnen, al snel uit de selectie gezet. Dat moet men in gedachten houden bij uitspraken als ‘Het belangrijkste is zo goed mogelijk te spelen’, ‘Het belangrijkste is me honderd procent voor God te geven’ of ‘Het belangrijkste is God te verheerlijken’. Het scorebord biedt geen plaats voor dit ‘belangrijkste’. Geen enkele trainer houdt bij hoe vaak God wordt verheerlijkt tijdens de wedstrijd. De spelers zijn niet in de A-opstelling terechtgekomen doordat zij zich voor honderdtien procent gaven. Winnen is belangrijker dan de inzet.  Een constante verliezer wint geen beurs, geen trofee, en komt niet in de Hall of Fame. Een verliezer komt niet met een foto op het omslag van een of ander (evangelisch) sportblad.
Opmerkelijk genoeg is – ondanks het belang van winnen – een gebed om te winnen niet bij alle evangelische sporters gebruikelijk. Toen Zach Johnson, die in 2007 verrassend het Masters-golftoernooi won, op de televisie door sportjournalisten werd geïnterviewd, gaf hij heel aandoenlijk Jezus aan aanzien, er snikkend op wijzend dat Jezus bij hem was ‘bij elke stap die ik zette’. Een paar maanden echter, toen de glans van het winnen was verbleekt, vertelde Johnson dat hij niet werkelijk gedacht had dat ‘God zich bekommerde over hoe ik op het veld de dingen doe’. Hij voegde eraan toe: ‘Ik weet niet of hij iets met golf heeft.’ Terugkijkend (en wellicht aangespoord door adviseurs) herzag Johnson zijn opvatting. Hij deed dat net als een toenemend aantal andere atleten die pogingen om God aan jouw kant te krijgen in het gunstigste geval zien als slecht gedrag, en in het slechtste geval als getuigend van theologische onervarenheid.

Pseudogeloof
Bidden voor een overwinning is een slecht idee. Hoewel winnen – objectief gezien – niets meer is dan de optelsom van een drama dat zich gedurende twee uur heeft afgespeeld, verbinden we er een massa symbolische deugden aan: winnaars worden gezien als wezens die sterker, dapperder, slimmer, respectabeler en taaier zijn, juist omdat ze gewonnen hebben. Dus vragen sporters, door God te vragen hen te helpen winnen, hem eigenlijk ermee in te stemmen dat zij delen in deze bijkomende roem, dat zij op een voetstuk van de publieke opinie geplaatst worden, dat zij gezien zullen worden als mensen die superieur zijn in moed, vastberadenheid, kracht en deugdzaamheid. Je kunt net zo goed bidden dat je de mooiste of de aardigste zult zijn, of dat God een manier weet te vinden om jou een nieuwe Mercedes Benz te geven. Het idee dat God glimlachend zou neerzien op sporters met een wanhopige behoefte aan superioriteit, mag overdreven lijken in de ogen van christenen die geroepen worden het kruis te dragen, maar voor hen die opgroeien met het sterk opkomende welvaartsevangelie, is bidden om een overwinning vanzelfsprekend. Vertegenwoordigers van dat welvaartsevangelie garanderen zo goed als zeker een succesvolle gebedsverhoring. Men kan zich afvragen of pogingen om van God gebruik te maken ter vervulling van egoïstische wensen niet erg profaan zijn. Ieder sterfbed, iedere oorlog, iedere hongersnood en iedere epidemie en in het bijzonder de onbeantwoorde smeekbeden van Christus in Getsemane herinneren ons er immers aan dat gebed niet de ‘onfeilbare kunstgreep’ is zoals die zo vaak door de name it and claim it-verdedigers van het welvaartsevangelie wordt genoemd.
In het boek The Faith of Fifty Million oordelen Evans and Herzog hard: ‘Geloven dat God goddelijke gunsten geeft aan ieder specifiek individu of team, is niet alleen onzinnig, maar is een vorm van het slechts mogelijke huwelijk tussen pseudogeloof en egocentrisme. Alleen al het feit dat zo veel sporters Gods hand ervaren in het maken van een homerun of het vangen van een onmogelijke bal, maakt duidelijk dat Augustinus en andere theologen gelijk hadden met de opvatting dat het individuele egoïsme het wezen van onze ‘gevallen natuur’ is.

Een optimale prestatie
Maar niet alle evangelische sporters zijn blind voor de theologische ongepastheid van bidden om te winnen. Velen verkiezen te bidden om uit te blinken in hun optreden of om zo goed mogelijk te spelen, en laten dan het resultaat van deze inzet over aan God. Een beroemde coach zei bijvoorbeeld vaak dat hij nooit bad voor de overwinning: ‘Mijn gebed is er niet op gericht dat we winnen, maar dat iedereen zo goed mogelijk zal kunnen spelen …’ Maar dit lijkt als sportgebed niet echt wezenlijk anders dan een gebed om te winnen.
Uiteindelijk is iedere sporter – al dan niet religieus bevlogen – erop gebrand in die twee of drie uur van de wedstrijd een maximaal rendement te behalen op de geïnvesteerde trainingsarbeid. Het is duidelijk dat dit om een aantal psychologische redenen niet vaak gebeurt. Een onaangename realiteit voor de sporters, maar veelbelovend voor de groeiende industrie van de sportpsychologen. Zij worden ingehuurd om de sporters te helpen winnen door een ‘optimale prestatie’ te leveren. En als sporters spelen op de toppen van hun door God gegeven kunnen, nemen hun kansen om te winnen proportioneel toe. Bidden om goed te presteren klinkt verdacht veel als bidden om te winnen.

Ten slotte: hoe men het bidden in sportcomplexen beschouwt, zal samenhangen met iemands opvattingen over het morele klimaat in de sport. Wie – net als ik – vindt dat onze sportcultuur zelf ‘verlossing’ nodig heeft, zal het met me eens zijn dat het op z’n best een riskante zaak is daarbinnen gebed te gebruiken. Maar ondanks mijn onbarmhartige oordeel over topsport zou ik best een zekere rol aan het bidden bij sport durven toekennen, zij het niet in de arena’s. Evangelicalen bidden meestal voor hun eigen wereld, voor hun eigen verantwoordelijkheden en voor de bekering van hun medewerkers, en maar zelden voor de morele standaard voor het bedrijf waarvoor zij werken. Het sportgebed is daarvan een goed voorbeeld. Dat is op het model van de sporter gemaakt, naar de morele dynamiek van een cultureel fenomeen dat hervorming behoeft. Bidden om vernieuwing van de sport tot sport zoals God haar bedoeld heeft, zou een intentie van elk evangelicaal gebed moeten zijn. Bij voorkeur vóór de wedstrijd, en niet erna, en liever in de kleedkamer dan op het veld. Maar in dat geval zouden de sporters het weleens moeilijk kunnen vinden het veld op te gaan…