Voor aanvang van de tocht had ik mij in Lumbini, de geboorteplaats van de Boeddha, teruggetrokken om me voor te bereiden. Ik kreeg er belangrijke adviezen van Tatsumo Sato, een Japanse monnik die ik leerde kennen tijdens mijn verblijf in het klooster van de Vishwa Shanti-stupa, een op de crematiestoepa van de Boeddha gebaseerde stoepa voor de wereldvrede.
Tatsumo, die zelf veel pelgrimsroutes had gelopen, moedigde mij aan mijn voorgenomen tocht te gaan maken. Sommige van zijn adviezen lijken open deuren, maar ze zijn voor mij beslissend geweest: ‘Ga zonder angst! Als je angstig bent, zul je anderen angst aanjagen. Zorg dat je er eenvoudig uitziet.’ Ik liet Indiase kleding maken en ik liet mijn bergschoenen voor wat ze waren. Ik besloot sandalen te dragen: een uitkomst bij het oversteken van stroompjes en rivieren!
‘Neem de dag zoals hij komt’, zei hij ook, en ‘Eet als er eten is en vast als het er niet is. Wees bereid overal te slapen.’ Daarbij raadde hij mij wel aan tempels op te zoeken. ‘Tempels zijn altijd veilig, ongeacht de religie. Net als ashrams, kloosters en dharamsala’s.’ Mijn plan was om naar Bodhgaya te reizen en vandaar terug te lopen naar Lumbini.
Onderweg
Onderweg, in Rajgir en Vaishali, kwam ik opnieuw Vishwa Shanti-stupa’s tegen. Van deze World Peace-stupa’s zijn er over de hele wereld meer dan zeventig gebouwd. Elke dag bidt men er voor de wereldvrede en reciteert men langdurig de op de Lotus-soetra gebaseerde mantra ‘na mu myo ho ren ge kyo’. Nichidatsu Fujii, de Japanse stichter van deze stoepa’s, woonde lange tijd in India en had een hechte vriendschap met Gandhi. Fujii reciteerde de mantra toen hij met Gandhi liep voor geweldloosheid en een vreedzaam onafhankelijkheidsstreven in India. Gandhi nam de mantra op als onderdeel van de dagelijkse gebeden in zijn ashram.
Lopen voor de wereldvrede
Vanaf het begin had ik de tocht in mijn hart opgedragen aan de vrede. Om mijn geest tijdens de tocht te focussen, zou ik ’s morgens en ’s middags tijdens het lopen de mantra hardop reciteren. In Nepal, het land waar ik jaarlijks met groepen kom, woedde in 2003 een bloedige strijd tussen maoïsten en de overheid. Hierdoor lag het voor de hand allereerst voor de vrede in Nepal te lopen. De intentie om dit te doen, is denk ik het belangrijkste. Onverwacht was er echter een gelegenheid om de intentie kenbaar te maken. Vlak voor mijn vertrek ontving Stichting Vajra, de stichting waarmee ik ontwikkelingsprojecten in Nepal uitvoer, een onderscheiding voor onze projecten. Tijdens de uitreiking in het congrescentrum van Kathmandu kreeg ik het woord. Maar wat moest ik zeggen in een land dat door een burgeroorlog wordt verscheurd? Liever droeg ik de prijs op aan de vrede in Nepal, evenals mijn ophanden zijnde voettocht. Wat is immers de zin van ontwikkelingswerk als er geen vrede is? Later bleek dat mijn toespraak integraal op de televisie was uitgezonden.
De route
Mensen in Indiase dorpen zijn vertrouwd met een gebied van hooguit een paar kilometer rondom hun dorp en zeker niet de lange route van duizend kilometer die ik wilde gaan lopen. Ik kon dus aan niemand de weg vragen. Ik had verschillende aanbevelingsbrieven bij me, onder meer van de Indiase overheid. Ik had moeten beloven dat ik altijd een tolk voor noodgevallen bij me zou hebben. Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Vind maar eens een tolk die de motivatie kan opbrengen om voor dit doel te gaan lopen en die dit ook fysiek aankan. Vooral dit laatste bleek een probleem te zijn. De eerste week had ik bijna elke dag een andere tolk die met me meeliep. Vaak moest ik ’s avonds hun blaren verzorgen, knieën omzwachtelen en pijnstillers uitdelen. De volgende morgen was de tolk dan onaangekondigd verdwenen…
Onderweg ontbrandden er heel wat discussies tussen hen en dorpelingen, hun landgenoten, die een buitenlander met volgens hen onhaalbare wandelplannen zagen arriveren: ‘Jullie kunnen hier werkelijk niet verder. Hier liggen alleen rijstvelden en verderop is de rivier. Je moet terug naar de grote weg!’ Zo luidde vaak het goedbedoelde advies van de streekbewoners. Het enige wat dan hielp, was mijn resolute opmerking dat ik toch zó wilde lopen. Anders had ik alleen maar asfalt en veel vrachtwagens gezien en geroken…
De Ganges
Een week lang liep ik zo langs de oevers van de Ganges. Hier trekt het leven in al zijn bonte verscheidenheid aan je voorbij. In het water zag ik de zeldzame Gangesdolfijn. ’s Morgens vroeg zag ik het rituele baden, overdag de bruidsstoeten met oorverdovende muziek en ’s avonds de lichtoffers op het water. Voor zover ik nog niet van de vergankelijkheid der dingen overtuigd was, werd mij die langs de Ganges wel duidelijk. Van heinde en verre voert men er doden aan voor een crematie aan de rivieroever.
Een van de vraagstukken waar ik bij mijn routeplanning op stuitte, was de vraag waar indertijd een geschikte plaats moet zijn geweest om de brede Ganges over te steken. Bij bestudering van de kaart viel mijn oog op een eiland midden in deze rivier. De Ganges stroomt eromheen in twee diepe maar smalle geulen, die gemakkelijk met een bootje kunnen worden genomen.
Aan de overzijde aangekomen, was ik verrast door een groep prachtige oude Boeddhabeelden, vermoedelijk uit het begin van onze jaartelling. Voor de streekbewoners is er echter geen twijfel mogelijk: dit zijn de beelden van hun hindoegoden! Sommige hebben zelfs de naam van een godin gekregen, zoals Roechmini. Overigens moeten we ons realiseren dat de Boeddha voor hindoes een incarnatie is van de god Vishnu. Vanuit hun visie hebben de streekbewoners dus gelijk. Het boeddhisme is weliswaar een reactie op het hindoeïsme maar het is er tevens diep in geworteld. Interessant was in dat verband mijn discussie met een hindoe die boeddhisme aan de universiteit van Nalanda had gestudeerd. Hij betoogde: ‘De vier edele waarheden, het achtvoudig pad: glashelder. In feite bevat de boeddhistische leer het hindoeïsme in een notendop. Maar het blijft hindoeïsme!’
God als pelgrim
Contact met een pelgrim betekent voor velen in India en Nepal een aanraking met het goddelijke. Een pelgrim herinnert gelovigen aan de tocht die zij ooit zelf hebben gemaakt of die zij nog hopen te gaan maken. Het vervult een gastheer met respect als hij het doel verneemt dat zo’n pelgrimerende gast zich gesteld heeft. Ik heb dat zelf ook zo ervaren. Soms kwam men vragen of men naast mijn tent thee voor mij mocht maken. Vaak was ik bij een familie te gast. Ik overnachtte eens bij een gezin en probeerde hen duidelijk te maken hoe erkentelijk ik was voor hun goede zorgen. Een goedmoedig hoongelach van de gastheer vulde de ruimte. De jongste zoon die verrassend goed Engels sprak, moest eraan te pas komen om het misverstand op te helderen. Niet ik moest dankbaar zijn, zíj moesten dankbaar zijn. Pelgrims zijn immers door God gezonden. ‘Als een pelgrim jouw dorp bezoekt, heeft het dorp bezoek van God. Besluit die pelgrim ook nog eens in jouw huis te overnachten, dan wordt het gezin door God bezocht. En dat brengt geluk.’ Zo zat de ruimte dus vol met dankbare mensen.
Oud pelgrimspad
De plaatsen waar de Boeddha verbleef hadden vanaf het begin van onze jaartelling een aanzuigende werking op boeddhisten uit geheel Azië. Vanaf de vijfde eeuw werd ook de befaamde universiteit van Nalanda, nabij Bodhgaya, een gewild reisdoel. Menige monnik nam het risico van een pelgrimstocht naar deze plaatsen, ondanks de grote gevaren die aan een tocht naar India verbonden waren. Velen kwamen om in de hitte van woestijnen, in de koude van de Himalaya of in het water van rivieren. Ze werden ziek, werden gevangengenomen door lokale heersers of vermoord door bandieten.
In de dertiende eeuw verdween het boeddhisme volledig uit het grootste gedeelte van India. Zelfs de ooit zo belangrijke vier pelgrimsplaatsen leken daarna van de aardbodem te zijn weggevaagd.
Opmerkelijk
De verslagen die de Chinese monniken Faxian en Xuanzang hebben nagelaten, vormen ook nu nog de grootste bron van gegevens over het vroegere India en over de wijze waarop het boeddhisme toen werd beleefd.
Een opmerkelijk fragment van Faxian verhaalt over boeddhistische principes die tijdens zijn reis in de vijfde eeuw nog doorwerkten:
… Ingezetenen zijn rijk en welvarend en wedijveren met elkaar in het beoefenen van liefdadigheid en rechtschapenheid … Alle armen en verschoppelingen in dit land, weeskinderen, weduwen en weduwnaars, kinderloze mannen, verminkten en kreupelen, al degenen met ziekten, zij gaan naar ziekenhuizen en ontvangen er vele soorten hulp …
Maar alles komt en gaat: armoede verdwijnt en maakt plaats voor rijkdom, en daarna volgt er weer armoede. Ook hierin zien we de leer van de Boeddha weerspiegeld. Zo is het een bizarre constatering dat de straatarme, rechteloze staat die Bihar nu is, vroeger de plaats is geweest waar de Boeddha tot verlichting is gekomen.
In de negentiende eeuw was het de Brit Alexander Cunningham, hoofd van de Archeologische Dienst in New Delhi, die de geschriften van de Chinese monniken als leidraad nam voor zijn archeologische zoektocht naar boeddhistische monumenten. Door de gedetailleerde informatie vond hij het spoor terug naar vele plaatsen die in de vergetelheid waren geraakt en die een belangrijke rol in het leven van de Boeddha gespeeld hadden.
Deze plaatsen zijn nu als het ware boeddhistische eilandjes in een zee van hindoeïsme en islam. Het is goed te beseffen dat de Boeddha zich indertijd ook in een oceaan van hindoeïsme bewoog. In die zin is er niet veel veranderd.
Ook in andere opzichten is er weinig veranderd in de dorpjes waar je doorheen loopt. De ploegen zijn er nog steeds van hout en de hutjes kunnen niet eenvoudiger. Voor het transport worden nog steeds ossenwagens met houten wielen gebruikt. Ook de Boeddha moet zich hierin hebben verplaatst. Tegenwoordig zeggen we dat de mensen er ‘onder de armoedegrens leven’. Dat leven ze al vele generaties en waarschijnlijk ook ten tijde van de Boeddha.
Archeologische monumenten
Na het ontslapen van de Boeddha werden zijn as, de sintels en de urn over tien stoepa’s verdeeld. In Rajgir bezocht ik op een verlaten plek een van deze stoepa’s, een door Cunningham geïdentificeerd bouwwerk dat waarschijnlijk nog relieken van de Boeddha bevat. Zelfs een plaatselijke gids bleek hiervan niet op de hoogte.
Keizer Asoka, die drie eeuwen na de Boeddha leefde en van het boeddhisme de hoofdgodsdienst van India maakt, verdeelde volgens Faxian en Xuanzang de inhoud van de tien oorspronkelijke stoepa’s over 84.000 stoepa’s. Een feit is dat er tijdens het leven van Asoka in geheel India stoepa’s verrezen.
Op mijn voettocht door de platte Gangesvlakte passeerde ik een dorp waarin ik de contouren van zo’n stoepa meende te herkennen. Bij nadere waarneming zag ik uit de berg op verschillende plaatsen duidelijk de oude bakstenen steken waarmee de oorspronkelijke grafheuvel bedekt moest zijn geweest, zoals ik dat op veel andere plaatsen had gezien. De plaatselijke bewoners wisten echter beter: hier had het paleis van een belangrijke maharadja gestaan. De stenen hadden volgens hen een bijzondere kracht. Als iemand het in zijn hoofd haalde een steen mee naar huis te nemen, werd dat huis steevast door een akelige gebeurtenis getroffen. Waarschijnlijk was dit de reden dat de stoepa nog onaangetast was. Zo zijn er in India veel plaatsen te vinden die in de vergetelheid zijn geraakt, maar die bij meer bekendheid door boeddhisten als een heilige plaats zouden worden beschouwd.
Opdracht
Terug in Lumbini werd ik ontvangen door mijn vriend de archeoloog Basantha Bidhari. ‘Congratulations!’, zei hij geestdriftig, maar voegde daaraan toe: ‘Don’t keep this experience for yourself!’ Daarmee was zijn gelukwens een opdracht geworden die mij nog lang zal bezighouden. Het is als een cadeau dat je ontvangt om het daarna weer door te geven. Als ik evenwel een bijdrage kan leveren aan het herleven van deze oude pelgrimsroute, dan vind ik dat bijzonder.
Het grootste gedeelte van de tocht voltrekt zich in een omgeving die wordt gekenmerkt door de cultuur en de riten van het hindoeïsme. Dat maakte mij duidelijk waartegen de Boeddha zich afzette. Water- en vuuroffers worden er nog steeds gebracht, zonden worden nog steeds uit het lichaam in de Ganges weggespoeld, het kastenstelsel bestaat onverminderd, de macht van de brahmanen is er nog steeds.
In Bodhgaya staat een uitspraak van de Boeddha die tot op de dag van vandaag revolutionair is: ‘Je kunt alleen brahmaan zijn door je daden, niet door je geboorte’. We weten dat de Boeddha op zijn tachtigste jaar een natuurlijke dood is gestorven.
Het blijft verwonderlijk dat hij zijn revolutionaire boodschap vijfenveertig jaar heeft kunnen uitdragen zonder dat hij gekruisigd is.
Maarten Olthof is ecoloog en zenstudent bij Nico Tydeman. Hij is voorzitter van Stichting Vajra voor ontwikkelingswerk in Nepal (www.vajra.nl), geeft lezingen en organiseert reizen naar boeddhistische pelgrimsplaatsen (www.snp.nl/boeddha).Najaar 2008 verschijnt bij Ten Have zijn boek Lopen in het spoor van de Boeddha.