Bij de derde verjaardag van Katrina

Drie jaar na de orkaan Katrina zijn in New Orleans de gevolgen van de ramp nog altijd zichtbaar en voelbaar. John Longhurst verbleef er van 25 juli tot 9 augustus dit jaar en hij hield een dagboek bij waarvan we hier enkele fragmenten publiceren. De rol van de claims bij verzekeringsmaatschappijen, van het belang van therapie, van het nut van een gedenkteken: dat zijn de antwoorden van New Orleans op Katrina. 

Als vrijwilliger van de Mennonite Disaster Service (MDS) werkte John Longhurst een week lang in New Orleans en schreef daarover een reeks korte reportages in de Winnipeg Free Press. De Mennonite Disaster Service is in 1950 opgericht om een antwoord te geven op rampen in Canada en de Verenigde Staten. De hulp is heel praktisch: opruimen, schoonmaken en herbouwen. Tegelijkertijd wil men met deze concrete steun het leven van de getroffenen heilzaam beïnvloeden. In 2007 werkten 6.650 vrijwilligers voor 14 projecten in Alabama, Louisiana, Missisipi, Texas, British Columbia en Kansas. 

30 juli 2008

Steve Zimmer, de vice-president van de Community Mobilization of the United Way of New Orleans, coördineert de inzet van tientallen hulporganisaties in New Orleans, waaronder de MDS. Hij arriveerde in zijn geboorteplaats New Orleans drie dagen vóór de orkaan Katrina. Het waren zijn eerste dagen als vice-president… Sinds die tijd is zijn leven bepaald door de storm.

Hoewel hij van zijn werk houdt, en hoewel hij weet dat het werk ertoe doet, vecht Zimmer tegen boosheid. Hij is boos over het feit dat het zo lang duurde eer de coördinatie op gang kwam. Hij voelt zich gefrustreerd door het langzame tempo van de wederopbouw, en door de kolossale missers van de overheid op alle niveaus. Maar hij lijdt ook onder de ‘schuld van de overlevende’. Omdat zijn huis hooggelegen is, werd het niet overstroomd. Het werd weliswaar verwoest door de storm, maar ging niet verloren. Zijn verzekeringsmaatschappij keerde dus niet genoeg uit om alles te herstellen, maar zijn vrouw en hij hebben tenminste nog een huis. En dat is meer dan van andere mensen in de stad kan worden gezegd. 

Om zijn gevoel van boosheid en schuld het hoofd te bieden, is Zimmer in therapie gegaan. ‘Ik kom er eerlijk voor uit’, zegt Zimmer. ‘Ik heb het mijn staf ook verteld. Als ik er open over ben, geeft het anderen ook de gelegenheid om over hun gevoelens te spreken. Ze merken dan dat het goed is om hulp te vragen. We hebben in een situatie als deze allemaal steun nodig.‘

Wie helpt de helpers?

Zimmers opmerkingen raken aan de vraag waar we bij rampenbestrijding meestal niet over praten: wie helpt de helpers? Als je voortdurend verkeert in de omgeving van de pijn van anderen, word je depressief. En omdat de wederopbouw nog in volle gang is en het eind nog niet in zicht, wordt het alleen maar zwaarder voor degenen die beroepshalve moeten zorgen voor degenen die in de stad het meeste hulp nodig hebben.     

6 augustus 2008

‘En waar werd het lichaam van je moeder uiteindelijk gevonden?’

‘Hoe hoog stond het water bij jullie in de kamer?’

‘Heb je nog iets kunnen redden?’

‘Wanneer vonden ze het lichaam van je kleindochter?’

Dit soort vragen stelde ik de overlevenden van de orkaan Katrina toen ik in New Orleans was. Ze klinken verschrikkelijk, onbeschoft, bijna lijkenpikkerig. En dat zijn ze ook. Wat geeft mij het recht om zulke verschrikkelijke vragen te stellen over dit ingrijpend en persoonlijk verlies?

De vragen klinken verschrikkelijk, onbeschoft, bijna lijkenpikkerig

Als journalist moet je dergelijke vragen stellen. Je moet namen, data, plaatsen en feiten verzamelen en checken. Je vraagt dóór om accurate en specifieke antwoorden te krijgen. Doe je dat niet, dan wordt je verslag slap, oppervlakkig en onbetrouwbaar.

Maar dat betekent niet dat het niet moeilijk is om te doen. Je voelt je op het laatst een voyeur die door de gordijnen loert naar het leven van anderen. Het helpt enorm dat de mensen die ik in New Orleans sprak graag hun verhaal wilden vertellen. Ze beschouwden me niet als een ondervrager die op zoek is naar een prooi bij tegenstribbelende geïnterviewden. 

Soms had ik zelfs het idee dat ze opgelucht waren om iemand tegen te komen die naar hen wilde luisteren en die belangstelling had voor wat hen tijdens de storm was overkomen. 

En toch voelt het niet goed. Wat geeft mij het recht om binnen te dringen in iemands lijden, zelfs als het een hoger doel dient? In dit geval is het hogere doel de verzekering dat de getroffenen in New Orleans niet worden vergeten en dat mensen in de rest van Noord-Amerika als vrijwilliger zullen blijven komen helpen bij het herstel en de herbouw van de stad. Maar het blijft moeilijk. 

Natuurlijk is mijn ervaring niet uniek. Iedere journalist heeft hetzelfde meegemaakt. De uitdaging is om niet afgestompt te raken, hard te worden, en je af te sluiten voor wat je hoort en ziet. Nuchter bezien heb je, als je eenmaal één verhaal van pijn en verlies hebt gehoord, ze allemaal gehoord. Niemand wil zo worden als de journalist die, toen hij bij een oorlog in Afrika was, de vraag stelde: ‘Is er hier iemand verkracht en spreekt die ook Engels?’ (Een vraag die de journalist Edward Behr in 1978 aan zijn boek gaf: Anyone Here Been Raped and Speaks English?)

Natuurlijk overkomt niet alleen reporters zoiets. We zien allemaal iedere dag via de media  hartbrekende verhalen van pijn en lijden uit onze eigen omgeving en uit de hele wereld. 

Misschien raken we verdoofd en bestaat het gevaar dat we ‘toeristen worden in de werkelijkheid van anderen’, zoals Susan Sontag het noemde in haar essay Regarding the pain of others. Dan hebben we iets dat op kennis lijkt, maar niet de kennis zelf.

In de 25 jaar dat ik journalist ben, heb ik het huiveringwekkende genoegen gehad om persoonlijke verslagen te schrijven over degenen die lijden en worden beproefd in ontwikkelingslanden en in Noord-Amerika . Altijd en overal waren de mensen die ik sprak aardig voor me en beleefd, zelfs als ze me de meest verschrikkelijke dingen vertelden. Ze schonken me hun verhaal, met daarbij de ontzagwekkende verantwoordelijkheid om deze verhalen met anderen te delen. Ik kan alleen maar hopen dat ik hen recht doe met wat ik schrijf.

9 augustus 2008

Een jaar geleden, bij de tweede ‘verjaardag’ van Katrina op 29 augustus 2007, stelde de burgemeester van New Orleans een miljoen dollar beschikbaar om een gedenkteken op te richten voor de 1.600 mensen die in de storm omkwamen. Het gedenkteken zou bedoeld zijn om aan de doden te herinneren en tevens als laatste rustplaats voor de 85 lichamen die drie jaar na de ramp door niemand zijn opgeëist. Het monument moet ook een waarschuwing zijn om je beter voor te bereiden op de volgende orkaan. (Noot redactie: begin september 2008 werd New Orleans opnieuw bedreigd, nu door de orkaan Gustav. Uit voorzorg werd de hele stad geëvacueerd.)

‘Het moet een voorbeeld zijn van de doden die de levenden helpen’, zei Frank Minyard, gemeentelijk lijkschouwer in New Orleans, destijds bij de lancering van het idee. ‘De achtergestelde Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap leed het meest door de storm. We moeten er bij de volgende storm voor zorgen dat zoiets niet opnieuw gebeurt. Hopelijk zal dit monument ons daarbij helpen.’

De stad en de wederopbouw lijken te zijn vergeten

Maar nu, bij de derde verjaardag is het gedenkteken nog lang niet klaar. Er zijn allerlei redenen voor de vertraging: sommigen geven de burgemeester en andere stadsbestuurders de schuld, maar anderen zeggen dat het komt omdat de hele stad doodmoe is.

De situatie rondom het gedenkteken is een symbool voor wat er met heel New Orleans aan de hand is: net als het memorial lijken de stad en de wederopbouw te zijn vergeten, te worden tegengewerkt en vertraagd. En dat geldt zeker voor de achtergestelde wijken. 

Dat baart velen in New Orleans zorgen. Ze maken zich zorgen dat hun buurt langzamerhand zal worden vergeten als de fondsen voor Katrina opdrogen en als andere rampen om aandacht vragen. 

Vertaling en bewerking: Dineke Spee 

— John Longhurst is Director Communications aan de Canadian Mennonite University in Winnipeg en was onder andere editor van de Mennonite Brethren Herald. Zie voor zijn reportages: www.winnipegfreepress2.com/blogs/longhurst

Tien criteria voor vrijwilligershulp

Op de vraag of vrijwilligershulp de tijd en de inzet waard is, formuleerde John Longhurst op 5 augustus 2008 tien criteria voor vrijwilligerswerk in rampgebieden:

  1. Er moet een duidelijke en verifieerbare noodzaak voor vrijwilligers zijn. 
  2. De vraag om hulp moet van lokale bewoners en organisaties komen.
  3. Het werk moet onder supervisie van een goed bekendstaande en betrouwbare lokale autoriteit worden uitgevoerd.
  4. Er moet een passend lokaal selectie-instrument zijn dat bepaalt wie hulp krijgt.
  5. De vrijwilligers die hulp bieden, moeten gescreend worden.
  6. Er moet een goed lokaal bestuur zijn.
  7. De geboden hulp moet passen bij de vraag; het heeft geen zin om zomaar geld en goederen achter te laten. 
  8. Goede coördinatie van de hulp is onontbeerlijk.
  9. De geboden hulp moet cultureel passen; je moet dezelfde taal spreken en (religieuze) gebruiken herkennen.
  10. De werkgelegenheid ter plekke mag niet onder de hulp lijden.