Is het Christelijke geloof slecht voor de natuur?

De hele wereld is ‘voor onze ogen als een schoon boek.’ We zijn geen baas over de tekst, want die hebben we niet geschreven. Over autonomie en rentmeesterschap, schouwen en lofprijzing, kortom, over hemel en aarde.

1. Ongeïnteresseerdheid en macht

Men komt regelmatig de stelling tegen dat het christelijk geloof slecht is voor de natuur. Ecologie en christendom zouden twee werelden zijn die op z’n best niets met elkaar te maken hebben en op z’n slechtst botsen. Daarvoor zouden twee redenen aan te wijzen zijn. 

Allereerst zouden christenen op de hemel gericht zijn, en niet geïnteresseerd in de aarde. Als het eeuwige heil maar veiliggesteld is, kan de rest ons niet schelen. Daarnaast worden vaak een paar teksten uit Genesis 1 aangehaald. In vers 28 staat dat God tot de mensen zegt: ‘Vervult de aarde, onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte dat over de aarde kruipt.’ Twee verzen eerder wordt al gezegd dat dit Gods plan is. Daaruit wordt dan de conclusie getrokken dat de mens mag heersen over de andere levende wezens om daar naar believen mee te handelen. De natuur is materiaal voor de mens en zijn (in dit geval inderdaad zijn!) belangen. Uitbuiting en misbruik liggen dan voor de deur. 

Uitbuiters

Nu is het ontegenzeggelijk waar dat er christenen zijn die zo tegenover de aarde staan. Als ze al niet op deze manier schrijven of spreken, leven ze in elk geval zo. Daartegenover kan men de laatste decennia ook horen dat de teksten uit Genesis een andere houding vragen: die van rentmeesterschap. Maar juist dat archaïsche woord geeft een verhouding aan waarin de mens de baas is over de dieren en de planten. Rentmeesters kunnen ergere uitbuiters zijn dan de eigenlijke heer. Heel wat pachters hadden liever met de gravin zelf te doen dan met haar rentmeester. Ook rentmeesterschap staat in het teken van macht.

Christenen zouden
op de hemel gericht zijn,
en niet geïnteresseerd in de aarde

2. Wikken en wegen

Als we over dit onderwerp een theologisch oordeel willen vellen, moeten we goed nagaan waarom het gaat. Als christenen dieren mishandelen, de natuur verwoesten en alleen aan hun eigen belang denken, moeten we ons afvragen of dat overeenstemt met wat de bronnen van het christelijk geloof ons leren. 

Er zijn christenen die moorden en een predikant in de Verenigde Staten kon preken over de liefde die zichzelf niet zoekt met het oog op de militairen die vochten in Irak, waarbij beelden werden getoond van tanks die over loopgraven met Irakezen reden en soldaten die Irakezen uit hun huizen sleepten. Hoe dat ooit te rijmen valt met het vroegste christendom, dat pacifistisch was, is mij een raadsel. In een van de gezaghebbende instructies voor het kerkelijke leven rond 200 staat dat militairen zelfs niet kunnen worden toegelaten tot de voorbereidingscursus voor het geloof, net zomin als andere mensen zoals rechters en magistraten die over leven en dood kunnen beschikken. Alles wat christenen zeggen en doen kan dus niet als maatgevend voor het geloof worden beschouwd.

Bovendien moet iedere uitspraak gewogen worden, en moet nagegaan worden waartoe deze dient. Als we losse zinnen gaan citeren, kunnen we auteurs alles laten zeggen, zelfs het tegendeel van wat ze bedoelen. Thomas van Aquino (1225-1274) zegt dat het eeuwige leven bestaat uit het pure schouwen van God. Daar zijn geen andere schepselen meer in het geding. Het lijkt een hemel zonder dieren en zonder planten, bepaald geen hemels paradijs, maar een steriele ruimte van licht voor een eeuwige ziel. Dat is kennelijk zijn ideaal. 

Heel wat pachters hadden liever met de gravin zelf te doen dan met haar rentmeester

Via schepselen

We moeten echter letten op het punt dat Thomas hier wil maken: het gaat hem om het onbemiddeld aanschouwen van Gods heerlijkheid. Hier op aarde is alles bemiddeld: we zien Gods glorie alleen via schepselen, in de begrensde aardse werkelijkheid. Die begrenzing is straks weg: zonder bemiddeling van schepselen mogen we God aanschouwen. 

Hoe we ook over Thomas’ beschrijving van het eeuwige leven denken, in elk geval wil hij niet zeggen dat de aardse schepselen onbelangrijk zijn. Dat zijn ze zeker niet zolang we op de aarde zijn. Want in dit ondermaanse kunnen we wél de heerlijkheid alleen maar bemiddeld zien. Als we de glorie van God willen zien, kan dat alleen in aardse schepselen. Schepselen zijn beelden van Gods heerlijkheid. 

Om dus een afgewogen oordeel te kunnen vellen moeten we kijken wat de hoofdstroom van het christendom vanuit zijn bronnen heeft geleerd en de spits van het gezegde goed in het oog houden. 

3. Vroegkerkelijke orthodoxie en de schepping

Het vroegste christendom was een kleine minderheid, die vaak onder grote druk stond. Ze werden afgewezen, bespot en soms hardhandig vervolgd. In zo’n tijd kan men zich voorstellen dat alle aandacht ernaar uitgaat als groep te overleven. Dan heb je niet zo veel aandacht voor de bloemen en de vogels. Je hebt wel andere dingen aan je hoofd. 

Het grootste conflict uit de hele kerkgeschiedenis ging over de schepping

Het opmerkelijke van de eerste eeuwen van het christendom is dat zijn grootste strijd niet ging tegen de vijandschap van buiten, maar binnenkerkelijk was. Hij ging ook niet over de godheid van Jezus of de kracht van de Geest, maar uitgerekend over de schepping. Het grootste conflict uit de hele kerkgeschiedenis ging over de schepping en de orthodoxie heeft onverkort gesteld dat deze goed is. 

Negatieve kijk

Al in de eerste eeuw komt er een stroming op die scherp onderscheid maakt tussen het materiële en het geestelijke: het gnosticisme. Volgens de gnostici is de spirituele wereld de ware wereld en is materie minderwaardig. Verlossing is dat je loskomt van het materiële en bevrijd wordt uit de kerker van het lichaam. De zuivere geest moet vrij worden van het minderwaardige stof. Ook binnen het toenmalige christendom had deze stroming grote invloed.

Deze negatieve kijk op de aarde werd nog versterkt toen in het midden van de tweede eeuw Marcion, een koopman uit Pontus aan de Zwarte Zee, zich in Rome vestigde en een nieuwe visie de kerk binnenbracht waarin hij elementen van het orthodoxe christendom en de gnostiek verenigde. Hij maakte onderscheid tussen de God van het Oude en die van het Nieuwe Testament. De God van het Oude Testament was een tweederangs God, die minderwaardig werk heeft afgeleverd. Hij is niet alleen zwak, maar ook nog jaloers en boosaardig, met ideeën over wraak. Dat is de God van de joden. Daartegenover staat de hogere God die zich in Jezus heeft geopenbaard: liefdevol, vergevend, die ons aanvaardt zoals we zijn.

Goede schepping

Alle grote theologen van de tweede tot de vierde eeuw hebben het gedachtegoed van Marcion met kracht van zich geworpen, net zoals ze eenduidig afstand namen van de gnostiek. Dat was geen gemakkelijke taak, want de gnostiek zat in de lucht en Marcion had minstens zoveel aanhang in de kerk als wat later de orthodoxie werd genoemd. 

De strijd ging over de vraag: is de God die Jezus Christus openbaart de goede Schepper of niet? Volgens de grote theologen van die tijd – zoals Irenaeus, Tertullianus, Origenes en Athanasius – is daarop slechts een volmondig ‘ja’ mogelijk, en dat hebben ze in hun geschriften uitvoerig beargumenteerd. Marcion wordt door Tertullianus zelfs als de eerstgeborene van de satan betiteld. Als je ontkent dat de aarde het werk is van een goede Schepper, die geen ander is dan de God die in Christus tot ons gekomen is, dan ben je de beste representant van de duivel. Christus is juist gekomen omdat deze wereld God zo aan het hart ging, dat Hij deze niet in de ellende van de zonde wilde laten, die mensen veroorzaken door zich absolute macht toe te kennen. 

Het orthodoxe christendom staat dus fundamenteel voor de verdediging van de goede schepping, nog voordat de grote concilies zich bogen over de vraag naar de godheid van Christus. Dat is ook uitgedrukt in het belijden van de kerk. In de vroegkerkelijke belijdenissen is opgenomen dat wij geloven in één God (dus niet een goede en een minderwaardige God), die de almachtige Schepper is, en dat Jezus Gods Zoon is. Die belijdenissen zijn in de klassieke kerkgenootschappen wereldwijd geldig tot op de dag van vandaag.

4. Catechetisch onderwijs

Als je wilt weten wat voor mensen belangrijk is, moet je kijken wat hun in hun vorming geleerd wordt. Wat wordt aan nieuwe christenen meegegeven over het geloof? In dit geval: wat wordt aan hen meegegeven over de natuur?

Als je ontkent dat de aarde het werk is van een goede schepper, ben je de beste representant van de duivel

De oudst bekende uiteenzetting van het christelijk geloof voor wie daarin thuis willen raken, is de Inleiding in het geloof (Epideixis) van Irenaeus van Lyon uit het eind van de tweede eeuw. Daarin schrijft hij: ‘We moeten over God leren dat Hij de Schepper is van de hemel en de aarde, van de hele kosmos, de maker van engelen en mensen, de Heer van alles, door wie alle dingen bestaan en alles wordt onderhouden, genadig, bewogen en heel teer, goed en rechtvaardig.’ 

Dit is wat mensen in Lyon meekregen, en dit kregen mensen ook mee in Armenië, waar het enige overgebleven exemplaar van de Inleiding in vertaling is teruggevonden. 

Anderhalve eeuw later publiceert Cyrillus van Jeruzalem een aantal toespraken tot zijn catechisanten. Cyrillus is een van de invloedrijkste theologen van de tweede helft van de vierde eeuw. Hij is dat niet vanwege baanbrekende nieuwe ideeën, maar juist doordat hij het traditionele gedachtegoed van de kerk helder onder woorden brengt. Men kan zijn toespraken dan ook zien als een weergave van het klassieke orthodoxe geloof van de eeuwen daarvoor. Op deze manier werden orthodoxe catechisanten geïnstrueerd (zie kader).

‘Kijk naar de nauwgezette zorg’

De negende toespraak van Cyrillus van Jeruzalem gaat over de schepping. Daarin schrijft hij: ‘Wat zou het effect hebben moeten zijn van al deze wonderen? Zou de Schepper moeten worden gelasterd? Of eerder aanbeden? 

(…) Kijk eens naar de lente en de bloemen van allerlei soort, die bij al hun overeenkomsten toch allemaal van elkaar verschillen: het diepste rood van de roos en het zuiverste wit van de lelie. En die komen voort uit dezelfde regen en dezelfde aarde. Wie maakt dat ze verschillen? Wie geeft ze hun uiterlijk? Kijk naar de nauwgezette zorg: uit de ene substantie van dezelfde boom dient een deel voor een schuilplaats en een deel voor vruchten en de Ontwerper is één en dezelfde. Van dezelfde wijnstok dient een deel voor het vuur, een deel voor scheuten, een deel voor bladeren, een deel voor ranken en een deel voor trossen.

Bewonder ook de massiviteit van de knopen om de rietstengel, zoals de Ontwerper ze heeft gemaakt. Uit één en dezelfde aarde komen kruipende dieren voort, de wilde dieren en het vee, de bomen en het voedsel, goud en zilver, koper en ijzer en steen. De aard van het water is één en hetzelfde, toch komen daaruit de vissen en de vogels voort, waarbij de eersten zwemmen in het water en de vogels vliegen in de lucht.

(…) Wie kan de schoonheid beschrijven van de vissen in de zee? Wie kan de grootsheid beschrijven van de walvissen of de aard van de amfibieën – hoe het mogelijk is dat ze zowel op droog land als in het water leven? Wie kan de diepte en breedte van de zee meten en de kracht van zijn enorme golven? Toch blijft die binnen zijn perken door Hem die zei: ‘Tot hier en niet verder.’

(…) Wie kan de aard van de vogels onderscheiden – hoe sommigen melodieuze stemmen hebben en andere allerlei bonte kleuren op hun vleugels; en weer anderen midden in de lucht stil blijven staan zoals de torenvalk? Welk mens kan de indrukwekkende vlucht van de arend vatten? Als je het zweven van de simpelste vogel niet kunt doorgronden, hoe zul je dan ooit hun Ontwerper verstaan?’

Dit zijn geen woorden van iemand die de aarde veracht. Alleen iemand die de natuur kent en daarvan intens geniet, kan zo spreken. Deze schoonheid en diversiteit brengt ons tot een lofzang op God die alles maakte. Om aan te tonen dat het niet louter esthetische gevoelens zijn, die niets te maken hebben met God, onderbouwt Cyrillus zijn uiteenzetting met bijbelteksten. Daar vind je de grond voor het loflied over de Schepper vanwege de schoonheid van al zijn werken. 

Dit is het antwoord van de vroegkerkelijke orthodoxie op Marcion. En dit is wat de groten uit de kerk hebben geleerd over de goede schepping, van Cyrillus via Augustinus, Thomas van Aquino en Calvijn tot Guido Gezelle met zijn ‘krinklende winklende waterding’.

5. De omkeer

Als dit geleerd wordt door de kerk van alle eeuwen, van waar komt dan de uitbuiting van de natuur, de vernietiging van de soortenrijkdom, de verachting van alles wat ‘wild’ is?

De mens is vrij. Dus wie kan hem ter verantwoording roepen?

Deze komen in elk geval niet uit de christelijke traditie. Ze zijn veeleer toe te schrijven aan de Verlichting. Daarbij spelen twee aspecten een rol. Allereerst is er de mechanisering van het wereldbeeld in de vroege Verlichting. Dat geldt voor het zonnestelsel, dat geldt ook voor levende wezens. Het schoolvoorbeeld is wat Descartes zegt over het janken van een hond. Sla een toets aan van een orgel en je hoort muziek. Trap een hond op zijn poot en je hoort gejank. Zo simpel is het. 

In het mechanische wereldbeeld kan de mens door de samenhang van oorzaken en gevolgen alles berekenen en daarmee ook alles beheersen. Daarmee komen we bij het tweede aspect: de menselijke autonomie. De mens is heer over alles en neemt zelf zijn geschiedenis in handen. In het begin kon deze nog worden ingebed in de idee van een omvattende menselijke rede, maar in toenemende mate bleek de ratio van de mens slechts de rede van een bepaalde mens of een bepaalde groep mensen. Iedereen probeerde zijn eigen gelijk op zijn eigen manier te verkrijgen en zijn heerschappij te vestigen. De natuur is daarin geen wonderlijke gave in uiterste variatie meer van een goede God, maar materiaal voor de kennende en fabricerende mens. 

Fanatisme

Uit deze twee samenhangende aspecten komen zowel de koloniale heerszucht als de industriële revolutie voort. De mens wil macht en weigert afhankelijk te zijn. Bovendien is de mens vrij. Dus wie kan hem ter verantwoording roepen, behalve zijn eigenbelang en nut? Hooguit zijn eigen idealen. 

Alleen in dit kader kan ik ook het fanatisme verklaren waarmee sommige neodarwinisten het geloof bestrijden. Waarom zou men zo fel van leer moeten trekken tegen anderen die onzin verkopen? Omdat het neodarwinisme als omvattend systeem de hele wereld aan onze voeten legt: we hebben alle mechanismen door. De biologen hebben de laatste formule van Hawking, waar de fysici nog naar zoeken, al gevonden en ze bewaken die zoals een hond zijn bot. Creationisten erkennen hun macht niet en daarom zijn ze zo irritant. 

Naar believen

Nu is het zeker niet zo dat christenen vrij zijn van het denken in macht. Was de tegenstelling tussen geloof en evolutie maar zo simpel als de darwinisten ons willen doen geloven. Christenen zijn geneigd veel van de hun omringende cultuur over te nemen. Dat is ook het geval met het denken over de natuur. Daarmee bedoel ik niet dat er geen christenen zijn die de evolutie aanvaarden. Dat doe ikzelf ook. Het gaat erom dat er christenen zijn die menen in Gods naam alles te mogen en kunnen beheersen en daarmee naar believen te kunnen handelen. Dat kan ook onder het motto van rentmeesterschap. En ook creationisten kunnen denken met hun systeem alles op een rij te hebben, zonder geheimenis en zonder verwondering, en dus zonder de lofprijzing die zo kenmerkend is voor het vroegkerkelijke belijden van de schepping. 

6. Om al uw tekens te verstaan

Christenen hoeven in de eenentwintigste eeuw geen nieuwe ecologische theologie te ontwikkelen. De ontwerpen van de late twintigste eeuw, zoals die van Cobb en Moltmann, halen het in ieder geval niet bij de simpele klassieke traditie van de kerk. De Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561 zegt dat de hele wereld ‘voor onze ogen is als een schoon boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons ten aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid’. 

‘Gegevens’

De natuur is als een boek dat ons wordt aangereikt. Daarin lezen we de grootheid van God. We zijn geen baas over de tekst, want wij hebben die niet geschreven. Alles is ons gegeven. Wat we zien in de natuur, zijn in de meest letterlijke zin ‘gegevens’. Dat is de basis van alles. 

Voordat wij iets maken, hebben we iets ontvangen. De meest fundamentele antropologie is dat we het subject zijn van een passieve zin: we worden geboren, we worden gevoed. We zijn ontvangende wezens, geen beheersende wezens. Niet de autonome mens van de Verlichting is de meest menselijke mens, maar de mens die met open ogen en oren in de wereld staat, voor wie een boom geen mechanisme is, met chemische en fysische processen, maar waarover wij ons verbazen dat er wortels en vruchten aan zitten, zoals Cyrillus tegen zijn leerlingen zegt, en bloemen en bladeren. En als we goed kijken, zien we de talloze dieren en andere organismen die erin huizen.

Zorgvuldigheid

Alle schepselen zijn als de letters van een schoon boek. Je hebt van die kostbare boeken. Bibliothecarissen plegen die op te bergen in de kluis, en je mag ze alleen met handschoenen aanraken. Het is de ontdekking van de Reformatie dat de schepselen van de natuur die de beelden zijn waarin we God kennen, geen specifieke heiligen zijn die in de kerk worden opgeborgen, maar dat alleschepselen letters in een boek zijn. Je kunt het gewoon in je huis, tuin en keuken lezen. Alleen zijn sommige mensen er blind voor. Dat meldde Cyrillus al. 

De mens mag in het boek best een hoofdletter zijn, maar hij blijft een letter

Het boek van de natuur is niet als de foliant in de kluis van de bibliotheek. Het is veeleer als de oude huisbijbel in het orthodoxe gereformeerde gezin: voor dagelijks gebruik. Maar dat wil niet zeggen: minder kostbaar. Je moet er geen letters of woorden uit weghalen. Dan wordt het verhaal helemaal anders. Denken over de natuur als de letters van een schoon boek dat ons in handen is gegeven, is altijd nog de beste basis voor ecologische zorgvuldigheid. 

Onder al deze letters leest ook de mens zichzelf: als een schepsel van God te midden van de andere schepselen. De mens mag in het boek best een hoofdletter zijn, maar hij blijft een letter. Dat vind je in de meeste moderne biologieboeken niet terug. In de Europese zoogdierengids ontbreekt de mens. Geen wonder, want het is de heersende mens die alles aan zijn voeten legt en zelf zijn dierengids schrijft. 

Linnaeus zag het nog anders: hij zette de mens als homo sapiens netjes tussen de andere dieren, samen met die andere mens, homo troglydites: de chimpansee, en nog een aantal zonderlingen. Die plek van de mens tussen de dieren is niet vreemd. De oude dichter van Psalm 104 zette de zwoegende mens ook al ergens tussen de leeuw en de vissen.

— Bram van de Beek (1946) is gepromoveerd in de theologie en in de botanie. Hij is hoogleraar theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika). Op het gebied van de biologie is hij thans betrokken bij het internationale project voor de Atlas van de Flora Europaea.