De religieuze volkscultuur doet het goed in een tijd van kwantitatief afkalvend geïnstitutionaliseerd christendom. Hoe komt dat? Het antwoord ligt voor een stuk in een analyse van de postmoderne, gefragmenteerde (geloofs)cultuur. Alhoewel velen nog spreken over secularisering, vind ik die analyse voor een groot stuk achterhaald. Onze tijd is niet overwegend geseculariseerd, integendeel zelfs, het religieuze is aan een revival toe.
Zelfs in het politieke en maatschappelijke debat duikt religie weer op. Negatief, onder invloed van het islamisme en positief doordat de politieke overheden opnieuw luidop durven zeggen dat religies belangrijk zijn voor het sociale cement en de maatschappij-opbouw. Ook bekende mensen durven zich opnieuw als gelovig bekennen in de publieke ruimte.
Niet de secularisering dus, maar de analyse van pluralisering en detraditionalisering sluit nauwer aan bij de huidige postmoderne context. Beide fenomenen vormen de keerzijde van dezelfde medaille. Detraditionalisering wijst erop dat de specifieke klasseculturen die steeds in voeling waren met een of ander ‘groot verhaal’ (hét christendom, hét socialisme, hét liberalisme …) geleidelijk aan afbrokkelden. De grenzen tussen boeren, handwerkers, bedienden, middenstanders enzovoort vervagen steeds meer. Hun vanouds overgeleverde taal, normen en gebruiken eroderen van geleidelijk naar helemaal weg. Verantwoordelijk daarvoor zijn dan weer de (nieuwe) media die opvattingen kunnen sturen en intensiveren, de toegenomen mobiliteit, de hogere scholingsgraad en dies meer. Kortom, allerlei evoluties die na de Culturele Revolutie van de zestiger jaren van de voorbije eeuw in een stroomversnelling zijn gekomen. Het individu is niet langer afhankelijk van het traditionele zingevingskader (zoals opvoeding, religie, cultuur, arbeid), maar kan kiezen uit diverse waardeschalen, religies, vrijetijdsbestedingen, en politieke overtuigingen.
Waaier aan keuzemogelijkheden
Detraditionalisering gaat gepaard met pluralisering. Naarmate de traditionele ‘korsetten’ afgelegd worden, is keuzevrijheid meer en meer een optie. Het gegeven van de vrije markt speelt daarop in door een waaier aan keuzemogelijkheden aan te bieden op alle terreinen van het leven, inclusief de levensbeschouwing, want dit ene grote verhaal blijft wel overeind: de markt. Ook dingen die traditioneel niet in aanmerking kwamen om verhandeld te worden, zijn voortaan voorwerp van aan- en verkoop. Kijk maar naar de hele vrijetijdsmarkt of de ‘relimarkten’.[1]
Wat meer is: als men zich eenmaal een identiteit heeft toegemeten, hoeft men die niet te stabiliseren. De houdbaarheidsdatum van de aangeprezen marktwaar is aanzienlijk gekrompen. Er dienen zich immers voortdurend nieuwe opties aan, waardoor men kan blijven kiezen. Ook de godsdienstige identiteit wordt er een à la carte: men gelooft wat men wil, hoe men dat wil en voor hoelang. Velen blijven enigszins trouw aan de religie van hun jeugdjaren, bijvoorbeeld het christendom, maar geloven toch ook in reïncarnatie en karma. Anderen hebben gebroken met de religie van hun jeugd en hebben die helemaal ingeruild voor het boeddhisme of voor een potpourri van religies of zelfs gewoon enkel van rituelen.
Herkenbaarheid speelt een belangrijke rol bij volksreligie. Het heilige moet aansluiting vinden bij de persoonlijke ervaringswereld van het individu. Pater Jan van der Zandt, al 25 jaar begeleider van bedevaarten naar Onze-Lieve-Vrouw in ’t Zand te Roermond getuigt: ‘Voordat Jezus stierf aan het kruis, zei hij tegen Johannes: “Zie daar uw moeder.” Maria is toen zo’n beetje de moeder van de kerk geworden. Dat spreekt de bedevaarders aan. Ze vergelijken dat met hun eigen moeder en oma. Zoals die een lieve moeder voor hen is, zo is Maria dat ook.’
Indien we een aantal aspecten van de religieuze volkscultuur in detail bekijken, komen we al snel tot de conclusie waarom die de tand des tijds – zelfs al is die postmodern – doorstaat. Deze aspecten zijn voorwerp van discussie in het normatieve Directorium over volksvroomheid en liturgie, een document van de Congregatie voor de goddelijke Eredienst en de Regeling van de Sacramenten uit 2001.[2] Het betreft de gebaren, de teksten en de formules, het gezang en de muziek, de beeltenissen, de plaatsen en ten slotte de tijden.[3]
1. De gebaren / rituelen
Het Directorium vermeldt een waaier aan rituele gebruiken die zo kenmerkend zijn voor de religieuze volkscultuur: het aanraken en kussen van relikwieën, heilige voorwerpen en beelden, het houden van processies of bewegen op blote voeten of op de knieën, het afleggen van welomschreven trajecten op een speciale manier, het offeren van kaarsen, geld en andere votiefgaven, het lopen rond cultusplaatsen en -objecten, het dragen van medailles en scapulieren als talismannen of amuletten, het gebruik van gezegende voorwerpen, het dragen van bijzondere gewaden… Aan die lijst zijn er nog een aantal toe te voegen die de officiële kerk liever niet vermeldt: het opwegen van zieken om hun gewicht in was, graan of zilver te offeren, een hele ris bezwerende en toekomstvoorspellende rituelen, het straffen van heiligenbeelden enzovoort. De kerkelijke autoriteiten signaleren onmiddellijk het gevaar vanuit hun normatief standpunt: ‘Dergelijke uitingen, die gedurende eeuwen van vader op zoon overgedragen worden, zijn een directe en eenvoudige manier om uitdrukking te geven aan het gevoel van het hart en de inzet om christelijk te leven. Zonder deze innerlijke component bestaat het gevaar dat symbolische gebaren vervallen tot inhoudsloze gewoontes en in het ergste geval tot bijgeloof.’ (nr. 15) Dat laatste is natuurlijk nog maar de vraag. In de religieuze volkscultuur is er altijd wel een innerlijke component om die rituelen uit te voeren, maar voor de kerk is die individuele motivatie niet altijd even ‘katholiek’. De motivatie is meestal het verkrijgen van een gunst, of tenminste het bidden voor een persoonlijke casus.
De religieuze volkscultuur creëert ook nieuwe rituelen of erkent snel iets als een ritueel. Zo verdienen publiciteitsbladen in België veel geld aan advertenties waarin gelovigen een of andere heilige bedanken: ‘Gebed aan het Heilig Hart. Dat het Heilig Hart van Jezus aanbeden, gezegend en geheiligd wordt door heel de wereld in de eeuwen der eeuwen, amen. Zeg dit gebed zesmaal per dag gedurende 9 dagen en uw gebeden zullen verhoord worden, zelfs indien dat onmogelijk lijkt.’ Een ander voorbeeld van nieuwe devoties – ook nog onvoldoende bestudeerd – zijn de virtuele kerken en rituelen. Sinds kort kan men biechten of kaarsjes opsteken via het internet.
Vrouwen, maar zij niet alleen, nemen vaak hun toevlucht tot ‘riten van bijzondere noden’.[4] De term is van de Nederlandse antropoloog W. Van Beek. Bij riten van bijzondere noden gaat het om ‘religieuze handelen waardoor een groep of een individu problemen tracht op te lossen. Dit kunnen individuele noden zijn als ziekte, kindersterfte of onvruchtbaarheid maar zijn soms groepsproblemen, zoals droogte, slechte oogsten, epidemieën en oorlog.
In de meeste gevallen komt men bidden en offeren voor persoonlijke noden. Dat wordt ook bevestigd door de beheerders of behouders van bedevaartplaatsen. Jules Vercauteren, die dagelijks zorgt draagt voor het Sint-Ritaheiligdom in Kontich, stelt: ‘In zestig procent van de gevallen gaat het om relatieproblemen of echtscheidingen en de problemen die daarmee samenhangen: financiële problemen, het huis moeten verkopen enzovoort.’ Gezondheid spant over het algemeen de kroon. Een vrouw uit het Nederlandse Susteren getuigt: ‘Ik ben al vanaf 2002 ziek en ik kom hier [bij het Heilig Paterke van Hasselt] bidden voor genezing. Ik ben al twee keer verhoord. De dokter in het ziekenhuis zei: ‘Ik kan niets meer voor u doen.’ Toen ben ik hier negen keer naartoe gekomen. Daarna was ik helemaal genezen. Ik heb veel vertrouwen in het heilig paterke. Ik voel hier iets. Als ik het beeld aanraak, geeft me dat zo’n diep vertrouwen.’ Gelijkaardige onderzoeken bevestigen die trend.
2. De teksten en de formules
Het aantal ‘krachtige gebeden’ in de religieuze volkscultuur is onoverzichtelijk en onuitputtelijk. Vanuit theologisch standpunt zijn vele van die incantaties op zijn minst bedenkelijk te noemen. Het Directorium dringt er niet voor niks op aan dat de gebedsteksten geïnspireerd zouden moeten zijn door teksten uit de Bijbel, de liturgie, de kerkvaders of het leergezag. Ze dienen bovendien volledig conform de leer van de kerk te zijn en daarom hebben ze goedkeuring van de lokale kerkelijke autoriteiten nodig (nr. 16). Maar sluiten die ‘rigoureuze’ teksten wel aan bij de geloofservaring en het geloofsverstaan van de religieuze volkscultuur? Het succes van vele ‘volksgebeden’ is te verklaren door de directe taal, het centraal stellen van de smeekbede, de overdrijving, en de herhaling. Ook daar schuilt het succes in het vrijer gebruik: men bidt wat men wil bidden: een Onzevader, een Weesgegroet, of het centrale gebed. Men is niet gebonden aan een of andere gebedsordo, vastgelegd in een missaal of een brevier.
3. Het gezang en de muziek
Niet zelden ontstaan er naar aanleiding van huwelijks- en uitvaartmissen wrijvingen tussen de betrokkenen en de priester. De huwelijkspartners in het ene geval, de nabestaanden in het andere, wensen de muziek van hun keuze te horen, zonder rekening te houden met de liturgische context van de viering. Het Directorium schrijft in de context van volksvroomheid en liturgie voor dat de liederen moeten samengaan met een Bijbels en kerkelijk aanvoelen (nr. 24).
4. De beeltenissen
De religieuze volkscultuur is een zeer visuele cultuur. Eigenlijk wil men alle zintuigen prikkelen, maar het visuele is van primordiaal belang: de beelden, de processies, de vanen, de decoraties … Terwijl men in de kerken na het Concilie van Trente (1545-1563) toch heeft aangedrongen op enige vormen van soberheid (bijvoorbeeld van verschillende heiligen maar één beeld), heeft de religieuze volkscultuur een voorkeur voor talrijke beelden en aankledingen. Dat er in een kapel vier beelden van Onze-Lieve-Vrouw staan wordt helemaal niet als problematisch ervaren. Het moet mooi zijn! Het Directorium – het kerkelijk recht citerend – geeft strikte richtlijnen dienaangaande, gezien de wantoestanden in het verleden: ‘Omdat de iconografie voor gewijde gebouwen niet aan het persoonlijke initiatief wordt overgelaten, dienen de verantwoordelijken voor kerken en gebedshuizen de waardigheid, schoonheid en kwaliteit van de beeltenissen die ter verering door de gelovigen tentoongesteld worden, te beschermen door te verhinderen dat schilderijen of afbeeldingen die hun inspiratie ontlenen aan de persoonlijke devotie van individuen, feitelijk opgedrongen worden aan de gemeenschappelijke verering.’ (nr. 18) De controle daarover hangt vaak alleen af van de verantwoordelijke priester. Bovendien: wie controleert de talloze kleine volksreligieuze cultusplaatsjes die volgestouwd worden met devotionalia?
5. De plaatsen
De kerkelijke autoriteiten laten enkele plaatsen buiten het kerkgebouw toe in het kader van volksvroomheid: het huis, de leef- en werkomgeving en ten slotte straten en pleinen onder bepaalde condities (nr. 19). De cultus in de strikte zin van het woord is eigenlijk haast uitsluitend toegelaten in kerken, erkende kapellen en heiligdommen. De praxis binnen de religieuze volkscultuur laat zich helemaal niet binden aan een welomschreven locatie. Naast de door de kerk erkende cultusplaatsen gaan mensen naar tal van niet-erkende cultusplaatsjes, meestal kapellen of – maar veel zeldzamer – natuurlijke elementen zoals bronnen en bomen.
6. De tijden
In de religieuze volkscultuur geniet men niet alleen veel vrijheid in het kiezen van de cultusplaats, maar ook van de tijd. Men is niet gebonden aan het strikte uur van bijvoorbeeld de zondagsmis op de eigen parochie. Omdat het bijwonen van de eucharistie niet zelden als niet-obligaat wordt ervaren, is men ook niet gebonden aan de misuren van het heiligdom, maar loopt men er even binnen om te bidden, of een kaars te ontsteken. Het heiligdom of de cultusplaats die men uitkiest is meestal toch de hele dag toegankelijk. Het feit dat men ‘z’n devoties’ kan doen wanneer men wil, sluit perfect aan bij de postmoderne gevoeligheid van de mens die zijn agenda volledig zelf wil bepalen.
Besluit
Kardinaal Danneels vatte de kern van die hele problematiek treffend samen door te stellen dat de religieuze volkscultuur een ‘geloof met handen en voeten’ is.[5] Als geen ander is hij er zich van bewust dat de spanning tussen de officiële religie en de ‘volksreligie’ van alle tijden is en dat het wel nooit tot een balans zal komen. Beide verhouden zich tot elkaar in een dialectische spanning zoals het hoofd en het hart. De religieuze volkscultuur zal blijven bestaan zolang de kerk als instelling zal bestaan, postmoderne context of niet.
Het is duidelijk dat het voortbestaan van de religieuze volkscultuur kan profiteren van het postmoderne tijdsbestel. Een persoonlijke geloofsinvulling is van alle tijden, maar door de postmoderne conditie in het algemeen en de daarmee gepaard gaande afbrokkeling van de sociale controle en de gezagsgetrouwheid, wordt die individuele invulling nog sterker geaccentueerd. Een centraal gegeven in die context zijn de zogenaamde riten van bijzondere noden. De officiële kerkelijke instanties en dito liturgie is er sinds de Oudheid niet meer in geslaagd om in haar liturgie even plaats te maken voor de persoonlijke noden van de meerderheid van de gelovige bevolking, die God en vooral de heiligen hoofdzakelijk thaumaturgisch blijft benaderen.
Ook na het Tweede Vaticaanse Concilie is de kerk er niet in geslaagd om meer aansluiting te vinden bij de geloofservaring van ‘het volk’, spijts Marialis cultus van paus Paulus VI en het Directorium over volksvroomheid en liturgie ten spijt. Een mooi voorbeeld daarvan is de voorbede. Na een eeuwenlange afwezigheid maakt de voorbede opnieuw haar intrede bij de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaanse Concilie. Als formeel smeekgebed van de gelovigen vormt de voorbede in elke eucharistie een bindmiddel tussen de woorddienst en de sacramentele dienst. Doorgaans ontbreekt de voorbede ook niet in elke andere gebedsdienst buiten de eucharistie.[6] Het is de plek par excellence waar de noden van de bijeengekomen geloofsgemeenschap aan bod zouden kunnen komen, maar al snel is de voorbede ‘gerubriceerd’ en bestaat ze uit een opeenvolging van een viertal geprefabriceerde, als abstract ervaren smeekbeden: voor de node van de kerk, de wereldnoden, bepaalde groepen in kerk en wereld en ten slotte de noden van de lokale gemeenschap. De universele kerk bidt nogmaals in de plaats van het volk en alweer schieten de zieke tantes en nonkels, de verongelukte kinderen, de gebroken gezinnen en de niet-geslaagde studenten erover. Nochtans branden de meeste kaarsen voor hen en niet voor de hoeders van de kerk en de leiders van de wereld. Dat laatste is zeker niet verwijtend bedoeld, maar het verklaart wel mede het succes van de religieuze volkscultuur op de golven van de postmoderne cultuur.
Een uitgebreide versie van dit artikel (‘Christelijke privé- en massadevotie: verrassend postmodern!’), met notenapparaat, verscheen in het tijdschrift Volkskunde (2009/1).
Noten
[1] Walter Weyns & Walter Van Herck, ‘De shopping mall als heilige plaats. Over de religie van het consumeren en de consumptie van de religie,’ in Herman De Dijn & Walter Van Herck (ed.), Heilige plaatsen. Jeruzalem, Lourdes en shopping malls (Kapellen: Pelckmans & Kampen: Klement, 2002, 113-126.
[2] De Nederlandse vertaling is het tweede deel in de reeks Liturgische documentatie van de Beleidssector liturgie van de Nederlandse bisschoppenconferentie en de Nationale raad voor liturgie. Zie ook Directory on Popular Piety and the Liturgy: Principles and Guidelines. A Commentary, ed. Peter C. Phan (Collegeville MI: Liturgical Press, 2005).
[3] In het Directorium over volksvroomheid en liturgie zijn dat de nummers 15-20.
[4] W. Van Beek, Spiegel van de mens. Religie en antropologie (Assen: Van Gorcum, 1982).
[5] Godfried Kardinaal Danneels, Volksreligie: geloven met handen en voeten, Een woord bij … Pasen 2008 (Mechelen & Brussel: Persdienst Artsbisdom Mechelen-Brussel, 2008).
[6] Algemeen: ‘Voorbede’, in Liturgisch woordenboek, L. Brinkhoff, Ambroos Verheul & A. Hollaardt, ed. (Roermond: Romen, 1958-1966) 2843-2847.
Prof. dr. Hans Geybels is deeltijds docent en wetenschappelijk medewerker bij de Onderzoekseenheid Pastoraaltheologie van de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is directeur van het Jezuïeten Communicatie Centrum in Brussel.