Kapitalisme: de eeuwige zondebok 

Voor intellectuelen en kunstenaars, maar ook voor veel priesters en dominees is het kapitalisme de zondebok voor zowat alle denkbare kwalen. Het zit nooit goed. Wanneer het kapitalisme crisissen kent, zoals nu, is het verderfelijk omdat het mensen in de armoede stort. Functioneert het kapitalisme echter goed en brengt het verrijking mee voor brede volksklassen, dan wordt het kapitalisme verguisd als een bron van materialisme en moreel verderf. De hang naar rijkdom doet de mens zichzelf vergeten. Het ‘hebben’ wordt dan, zoals het heet, belangrijker dan het ‘zijn’. 

In de kleine ruimte die TussenRuimte mij biedt is het niet mogelijk op alle vormen van kapitalismekritiek in te gaan. Ik zeg eerst kort wat ik met kapitalisme bedoel, vervolgens iets over de financiële crisis, om te eindigen met een paar woordjes over de relatie christendom en kapitalisme.

Het kapitalisme, zoals het vanuit het klassiek-liberalisme wordt opgevat, verwijst naar een systeem van coördinatie van beslissingen over consumeren, produceren, investeren en ondernemen, binnen een kader van regels gericht op eigendomsbescherming, vrije contractsvorming, aansprakelijkheid en bescherming van het mededingingsgehalte. Kapitalisme, of een vrijemarktsysteem zo men wil, verwijst dus naar een proces dat zich afspeelt binnen een kader van regelingen.

Omschrijvingen zoals een ‘wildwest’-systeem of ‘roofdier’-kapitalisme lijken een soort van ‘regelloosheid’ (‘anomie’) te suggereren. Dit is alleszins niet het beeld dat de intellectuele vaders van het systeem, zoals Adam Smith – om maar de beroemdste te noemen, voor ogen hadden. 

De spelregels

Het regelkader, waarbinnen zich marktprocessen behoren af te spelen, heeft wel bijzondere kenmerken. Vooreerst zijn het regelingen die gericht zijn op de responsabilisering van de marktparticipanten. Neem bijvoorbeeld de regels inzake eigendom en aansprakelijkheid. De marktparticipanten mogen in principe vrijelijk over hun eigendom beschikken op voorwaarde dat zij datzelfde recht ook bij anderen eerbiedigen (‘gelijkheid in vrijheid’). Dit houdt meteen in dat zij ervoor moeten zorgen dat de wijze waarop zij met hun eigendom omspringen geen negatief effect heeft op het leven en de eigendom van de anderen. Dit principe, dat in het economisch jargon benoemd wordt als ‘internalisering van externe effecten’, is de basis voor de beteugeling van milieuvervuiling, hetzij via een privaatrechtelijke aansprakelijkheid, hetzij, indien dit niet volstaat, via administratieve regelingen. Een ander voorbeeld betreft het bankroet. Ondernemers mogen winst maken en die winst opstrijken en verdelen (‘dividenden’) onder de aandeelhouders. Dat zet hen aan tot innovatie en kostenefficiënte beslissingen. Wanneer het met de onderneming minder goed gaat, kan het bankroet volgen met een ernstig waardeverlies voor de aandeelhouders. Regelingen waarbij kapitalisten kunnen aankloppen bij de belastingbetalers om verliezen te compenseren zijn regelrecht ‘antikapitalistisch’. 

Ten tweede hebben de spelregels van het kapitalisme een algemeen karakter. Het gaat, zoals Friedrich von Hayek het formuleerde, om ‘general rules of conduct’. Met ‘algemeen’ wordt bedoeld dat zij niet gericht zijn op de bevoordeling of benadeling van een concreet aanwijsbare groep van personen (bijvoorbeeld subsidies aan bevriende organisaties, belasting voor de ‘rijken’), maar algemene categorieën van handelingen, die noodzakelijk of schadelijk geacht worden voor de werking van het systeem, respectievelijk opleggen of verbieden en sanctioneren. Voorbeelden hiervan zijn: zich houden aan geldig gesloten overeenkomsten, respect voor eigendom, correcte informatie in het verhandelen van goederen en diensten, geen ondermijning van het competitief gehalte van het systeem. 

De overheid is dikwijls de oorzaak van de financiële instabiliteit

Ten derde heeft het regelgevend kader van het kapitalisme geen telocratisch maar een nomocratisch karakter. In een telocratie wordt de samenleving opgevat als één gigantische onderneming (‘a society’, ‘de maatschappij’, ‘la Société’), waarbij de leiders ervan collectieve doeleinden vooropstellen en de rechtsregels worden opgevat als instrumenten voor deze doelstellingen. Voorbeelden hiervan zijn: algemene tewerkstelling, reductie van de klimaatopwarming, bestrijding van de armoede, maar ook uitbouw van een imperium, de heerschappij van een godsdienst of een ras. Vanuit het kapitalisme (of vrijemarktfilosofie) wordt samenleving (‘conviviality’, ‘convivialité‘) opgevat als een netwerk van onafhankelijke actoren die elk hun eigen doelstellingen mogen nastreven, op voorwaarde dat ze dit doen met respect van datzelfde recht van de anderen. De hierboven vermelde general rules of conduct werken dit respect uit naar verschillende omstandigheden. 

Onafscheidelijk

Kapitalisme en de ‘rule of law’ zijn dus onafscheidelijk. Het probleem is dat men zeer slordig omspringt met de benaming ‘kapitalisme’. Elk systeem waarin het private eigendom van productiemiddelen in zekere mate aanwezig is, wordt met deze benaming getooid. Zo bijvoorbeeld ook systemen in de huidige ‘emerging countries’ waarin de vriendjes van de politieke machthebbers oligopolies verwerven, daardoor superwinsten boeken en de bevolking uitbuiten. Op dergelijke vormen van ‘crony’-kapitalisme valt veel kritiek te leveren. Het is echter intellectueel oneerlijk de schijn te wekken dat de kritiek op het ‘crony’-kapitalisme meteen kritiek is op alle vormen van kapitalisme, inclusief het klassiek-liberale kapitalisme. Dat gebeurt nochtans dikwijls, hetzij door gebrek aan kennis, meestal echter te kwader trouw. 

Slachtoffer

Dit tijdsgewricht is uiteraard niet zo prettig voor de verdedigers van het kapitalisme. De crisis van 2008 wordt graag gepercipieerd als de crisis van ‘het kapitalisme’, waardoor de roep naar meer staatsinterventie, zelfs regelrechte nationalisatie, wordt versterkt.

Hier moet opgemerkt worden dat de crisis van 2008 een onderdeel van het kapitalisme betrof, namelijk het financiële kapitalisme. Het ‘reële kapitalisme’ (namelijk dit van de bedrijven in de industriële en dienstensector) was eerder slachtoffer dan oorzaak van deze crisis. 

Een wezenlijk verschil van de financiële sector met andere economische sectoren ligt in het feit dat het centrale goed in deze sector, namelijk het geld, door de overheid in onbeperkte mate kan worden aangemaakt. De overheid, via de centrale banken, is dikwijls de oorzaak van de financiële instabiliteit. Zolang hiervoor geen deugdelijk alternatief wordt gevonden (bijvoorbeeld de herinvoering van de goudstandaard) zal deze politiek aangestuurde instabiliteit blijven bestaan. 

Rekening houden met anderen

Net zoals vele andere godsdiensten heeft het christendom het dikwijls moeilijk gehad met het kapitalisme en de hieruit voortvloeiende stijgende welvaart. Wanneer mensen het beter hebben op materieel vlak zijn ze geneigd het transcendente aspect van het bestaan te verwaarlozen en te zeer op te gaan in de hang naar oppervlakkige materiële genoegdoening. Bovendien leidt stijgende welvaart tot een vermindering van macht en gezag van religieuze instanties. 

Toch moet gezegd worden dat het christendom zich meestal niet heeft laten verleiden tot een goedkoop antikapitalistisch verhaal, waarin de wereld wordt opgevat als één gigantisch communistisch klooster. Het intellectuele christendom is geleidelijk meegegroeid met de doorbraak van het kapitalisme en de vrijemarkteconomie in Europa. Belangrijke etappes zijn hier: de erkenning van het eigendomsrecht als een natuurlijk recht in de veertiende eeuw, het aanvaarden van de marktprijs als de ‘juiste prijs’ in de zestiende eeuw, het afschaffen van het intrestverbod in de achttiende eeuw. Het christendom heeft zich dus niet gekeerd tegen het kapitalistisch systeem als dusdanig noch tegen het verwerven van rijkdom ‘as such’. Wel tegen bepaalde vormen van verwerven en gebruik van rijkdom. 

Het christendom houdt een moreel appèl in naar de marktparticipanten, zowel aan de productiezijde als aan de consumptiezijde. Aan de productiezijde door het respecteren van de menselijke waardigheid van werknemers in het productieproces, bijvoorbeeld door de erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Dit werd overigens goed verwoord in de pauselijke encycliek ‘Rerum Novarum’, die soms ten onrechte als een antikapitalistisch manifest wordt bestempeld. Aan de consumptiezijde stelt het christendom de waarde van de naastenliefde (de ‘caritas’) voorop. Dit ideaal zet de christen er toe aan in zijn bestedingsgedrag ook rekening met de anderen te houden en niet alles zelfzuchtig voor zichzelf te houden. In economische termen uitgedrukt: het christendom predikt een gemoraliseerd consumptiegedrag waarin het delen met de ander vooropstaat. Het christendom is niet tegen het feit dat ondernemingen op winst gericht zijn. Wel zet het de ondernemer, die zijn inzet beloond ziet op de markt, er toe aan de winst te delen met anderen die minder geluk hadden. 

Wat marxistische bevrijdingstheologen ook mogen beweren, het christendom is niet antikapitalistisch. Wel leert ons de christelijke boodschap dat het kapitalisme niet volstaat om een zinvol leven, dat past in het goddelijk wereldplan, te leiden. Naast het gerechtigd streven naar eigenbelang en winst worden we pas ten volle mens, wanneer we bereid zijn ons geluk (zowel in de betekenis van ‘chance’ als van ‘happiness’) met onze medemens te delen. 

— Boudewijn Bouckaert is buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent en Vlaams volksvertegenwoordiger.