Geroepen, als levenshouding
‘Ga dus op weg.’ Met deze woorden uit Matteüs 28:19 zendt Jezus zijn discipelen de wereld in. Deze passage wordt door velen gezien als de ultieme opdracht om het evangelie te gaan verkondigen, dichtbij en ver weg. Elke volgeling van Jezus is geroepen om op weg te gaan. Jezus roept elk van zijn discipelen op om zoutend zout en een lichtend licht te zijn. Dat geldt elke sfeer en kring waar iemand deel van uit maakt: gezin, familie, werk, vriendenkring, buurt, stad, Nederland en omstreken. Hoe dat gestalte krijgt, is voor een ieder verschillend. Dat hangt af van ieders talenten en karakter.
De concrete vormgeving van het uitgezonden worden in Gods wereld en de vragen die daaraan verbonden zijn hebben dus als uitgangspunten dat het een basishouding is die elke christen aangaat. Op weg gaan als levenshouding, steeds bewust van eigen (on)mogelijkheden en Gods nabijheid. Je doet zending niet voor korte of lange tijd: je bént zending, dat is deel van je identiteit als christen. Je bent daaraan herkenbaar, als iemand die bijvoorbeeld graag vertelt over wat God in zijn leven betekent, of als iemand die het met een ernstig zieke uithoudt door er te zijn en ‘simpel’ aan het bed te zitten.
Doel van uitzendingen
Uit het voorgaande blijkt dat ik zending breed definieer. Concreet ingevuld kan het gaan om verkondiging van het evangelie – vertellen van de grote daden van God – tot mensen ‘goed doen’. Dat kan dichtbij en ver weg. Zieken en eenzamen komen in iedere familie of kerk voor. Dus je hoeft niet per se ver weg te gaan om ‘zending te zijn’.
In dit artikel beperk ik me tot uitzendingen overzee, maar mutatis mutandis gelden onderstaande overwegingen ook voor mensen die actief zijn of willen worden in missionaire pioniersplekken en kerk-in-de-buurt-initiatieven of hoe al deze sprankelende en hoopgevende activiteiten in Nederland ook heten mogen.
Het vreemde en verre trekt. Mensen gaan op pad – met een gezonde mix van missionaire drive en reislust – naar streken waar Christus nog niet zichtbaar present is en/of waar mensen zichtbaar tekort komen in geestelijke, materiële en fysieke zin. De eerste vraag die dan opkomt, is waarom mensen in beweging komen. Ga je op pad uit eigen beweging, of is er een vraag vanuit die verre oorden zelf? Het eerste heeft te maken met een interne motivatie, een ervaring van persoonlijk geroepen zijn door God, een geraakt zijn door een schrijnende nood ver weg. De tweede optie gaat uit van een door mensen ginds geconstateerde nood of behoefte, waarvoor men mensen met een bepaalde expertise nodig heeft. Als het goed is gaan beiden op pad vanuit die eerder genoemde levenshouding om Christus te dienen. Het verschil zit in de vormgeving waarbinnen dat dienstbetoon plaatsvindt: aanbod- of vraaggestuurd.
De tweede vraag is met welke bagage je op weg gaat. Ik leg deze vragen naast een drietal uitzendingen: super-kort, kort en lang. Ik volg hier anderen die de knip tussen kort en lang leggen bij twee tot drie jaar. Met bij voorbaat het excuus dat in wat volgt geen recht wordt gedaan aan de vele tussenvormen.
De super-korte uitzending
De super-korte uitzending is erg populair geworden, vooral onder jongeren. Denk aan zomeracties en diaconale reizen. Deze vinden veelal plaats in samenwerking van een organisatie hier met een kerk of organisatie ter plaatse. Jongeren metselen en schilderen, leggen contacten en doen bijzondere ervaringen op. Het accent ligt hier op bewustwording en persoonlijke vorming van de deelnemers. In het spectrum van vraag en aanbod slaat de wijzer door naar de aanbodkant. Er is onder deelnemers een grote behoefte aan beleving en nieuwe ervaringen. Organisaties zijn op zoek naar jonge, enthousiaste ambassadeurs. Hoe kijken organisaties ginds hier tegenaan? Tijdens een consultatie met partners van een Nederlandse organisatie, werd de ontvangende organisaties de vraag gesteld: ‘Wat heeft jullie voorkeur: zelf bepalen aan welk project het bedrag dat deze reizen kosten besteed kan worden, of het organiseren van deze jongerenreizen?’ Ook al zag men de waarde voor de deelnemers en hun mogelijke ambassadeursrol, men koos toch voor het zelf kunnen kiezen van activiteiten die men belangrijker, duurzamer en effectiever vindt.
Deze vorm van uitzending kan ook andere positieve effecten hebben. Het kan bijdragen aan een grotere zendingsbetrokkenheid bij zowel deelnemer als thuisgemeente. Het kan de thuisgemeente een impuls geven om na te denken over missionaire activiteiten in de eigen omgeving. De uitzending kan een diepe en blijvende indruk maken op de jongere. Geraakt door de nood van mensen, van welke aard dan ook, kan zo iemand vanuit een andere levenshouding gaan leven en bijvoorbeeld besluiten om zijn beroepskeuze aan te passen.
Een ander voorbeeld in deze categorie zijn de korte bezoeken van zendingsschepen aan grote havensteden. De deelnemers zijn uiteraard langer op reis en hebben over het algemeen een grondiger voorbereiding. Een dergelijke inzet kan bijzonder effectief en opbouwend zijn, maar dan wel als die in nauwe samenwerking met lokale kerken en organisaties wordt gepland en uitgevoerd.
Toen mijn vrouw en ik indertijd in Luanda woonden en werkten voor lokale kerken, was die afstemming met een bezoekend schip redelijk te noemen. Plaatselijke kerkleiders droegen bij aan het programma. Er werden trainingsseminars gehouden voor jeugdleiders, er was veel muziek en literatuur in de lokale taal. De belangstelling en het enthousiasme van de deelnemers was groot. Toch schuurde het nog wel. De verhouding tussen ingebrachte en bestaande middelen en capaciteit was bijzonder scheef, zodat er van een echt gelijkwaardige vormgeving geen sprake kon zijn. Ook het effect van de kortstondige opleving ebde snel weg door een gebrek aan lokale capaciteit.
Kortom, wil een super-kortetermijnuitzending een blijvend effect hebben, dan moet er sprake zijn van een duidelijke en langere-termijninbedding in zowel thuisgemeente als ontvangende kerk of organisatie.
De korte termijn
Dat brengt me bij de kortetermijnuitzendingen. Want als die super-korte bezoeken regelmatig plaatsvinden en er tussentijds sprake is van structurele opbouw en versterking van plaatselijke kerken en/of organisaties, dan wordt het effect natuurlijk een stuk sterker. Zo zijn er initiatieven van medische teams die een keer per één tot twee jaar in een ziekenhuis specialistische operaties uitvoeren. Als daarbij training wordt gegeven aan lokaal personeel en er daarnaast verbetering kan plaatsvinden van de toegankelijkheid en kwaliteit van de infrastructuur, werk je aan duurzaamheid en kwaliteit.
Het nut van kortetermijnuitzendingen ligt vooral op het vlak van ondersteuning en versterking van wat er lokaal al bestaat en functioneert. Dus ook nu weer is die inzet idealiter vooral vraaggestuurd. Dat wil niet zeggen dat je als uitzendende organisatie lokale leiders ginds niet zou mogen meenemen in een proces van visievorming en vernieuwing. Op dit moment is dat wellicht een van de belangrijkste gezamenlijke agendapunten. De inzet van mensen vanuit hier kan dan op heel veel manieren plaatsvinden, afhankelijk van wat ginds de behoefte is. Training, onderzoek, coaching, management ondersteuning, prediking, pastoraal werk: dit alles kan een plek krijgen in dergelijke samenwerkingsverbanden. Natuurlijk is er ook veel te winnen als die beweging omgekeerd plaatsvindt, van daar naar hier.
Nog te veel ligt het initiatief voor uitzendingen hier, gedreven door visies, behoeften en belangen van hier. Wat daarbij ook een belangrijk aandachtspunt is, of de uitgezondene zelf aan het roer staat of onder lokaal leiderschap werkt. Een Afrikaans spreekwoord zegt: ‘Als je snel wil reizen, ga dan alleen. Als je ver wilt komen, ga dan samen.’ Wij kiezen vaak de snelle optie. Iemand zet zelf een organisatie ginds op of neemt de verantwoordelijkheid voor bestaand werk over. Je kunt dan snelle stappen zetten, maar de kunst is natuurlijk om anderen mee te nemen, om vanuit een streven naar gelijkwaardigheid het eigenaarschap van initiatieven zo veel mogelijk bij leiders ginds te leggen. Dat laatste houdt in dat de uitgezondene wordt toegevoegd aan bestaande staf om te adviseren en te trainen, maar geen directe beslissingsbevoegdheid heeft.
Een zendelinge die al enige jaren in Angola werkt geeft aan dat:
‘[ik] nu voor het eerst onder de vleugels van een zendingsorganisatie werk. Het is erg fijn dat er leiding is die zich buigt over mijn kleine plekje in het geheel. Het voelt goed om deel van een team te zijn. Ik voel me fijner in een organisatie. Als freelancer voelde het als los zand: toen alles goed ging was het geen probleem, maar toen zich lastige dingen voordeden, was er geen leiding en iemand om op terug te vallen.’
Een tussenvorm is dat iemand wel uitvoerende verantwoordelijkheden heeft, maar niet eindverantwoordelijke is voor een organisatie. Iemand in zo’n korte managementpositie in Kenia zegt hierover:
‘Mij helpt het me op te stellen als een gast, maar met open ogen en een open hart, omdat een zekere mate van integratie goed is. De oude boodschap ‘wees flexibel’ blijft van kracht. Het helpt om je (westerse) beeld van maakbaarheid los te laten, zonder je visie te verliezen. Persoonlijk ontdek ik steeds meer dat gelijkwaardigheid essentieel is. In je hart, gedachten en opstelling. We zijn allen mensen levend voor Gods troon en afhankelijk van zijn genade!’
Valkuilen en spanningsvelden
Wat zijn de valkuilen? Net als bij de super-kortetermijninzet is gelijkwaardigheid een lastig punt. Lastig, omdat we als uitzenders een ongeneeslijke neiging hebben om te denken dat wij weten wat goed voor anderen is. Het ‘wat wil je dat ik voor je doe’ van Jezus (Lucas 18:41) ligt ons niet bepaald op de lippen bestorven.
Verder bestaat er altijd het gevaar van gap-filling, het opvullen van vacatures die óók door plaatselijk personeel kunnen worden opgevuld. Vanuit onze optiek lijkt het zo vanzelfsprekend om een medicus of kerkelijke opbouwwerker in een afgelegen regio te plaatsen waar inderdaad de behoefte aan een dergelijke vakman groot is. Regelmatig komt het echter voor dat er plaatselijk ook competente mensen zijn voor die functie, maar die vanwege slechte plaatselijke voorzieningen niet naar zo’n afgelegen regio willen gaan. Als een westerling daarheen gaat, wordt zo veel mogelijk voorzien in medische voorzieningen, scholing van kinderen en vervoer. Wat is er op tegen om in plaats daarvan dezelfde financiële middelen in te zetten ten gunste van een lokale werker? Uiteindelijk is dat goedkoper en je draagt bij aan de ontwikkeling van het eigen arbeidspotentieel van een land. Het adagium blijft om plaatselijke ontwikkelingen evenwichtig en zo duurzaam mogelijk te laten verlopen.
Belangrijke voorwaarde van dergelijke (speerpunt)uitzendingen is een gedegen voorbereiding. Kennis van de lokale taal en cultuur is een eerste vereiste. De eigen vakkennis behoeft vaak ook aanscherping, denk aan tropische bijscholing van medisch personeel, kennis van contextualisatieprincipes bij zendelingen en theologen, eigentijdse vormen van aangepaste technologie voor technici. Het is reëel om de vuistregel aan te houden dat de voorbereiding 25 procent van de uitzendduur en -kosten zal bedragen.
Hoe goed de voorbereiding ook is, de praktijk is altijd anders. Prachtiger en weerbarstiger. Ik eindig dit onderdeel met de reflectie van een recent uit Zuid-Soedan teruggekeerde werker, die van toepassing is op veel uitzendingen:
‘Cultuuraspecten en interpersoonlijke aspecten werden grote thema’s. De organisatie worstelde enorm met de diversiteit, mede vanwege zwak leiderschap. Door persoonlijke verdieping en gesprekken leer je daar beter mee om te gaan. Genade en waarheid, indirectheid en confrontatie, dienend en constructief blijven naar collega’s versus het strategische belang van een organisatie dienen, te gast zijn versus meer senior in een organisatie worden, et cetera. Het zijn de spanningsvelden waar ik mee geworsteld heb.’
De lange termijn
Is er dan helemaal geen ruimte voor aanbodgestuurde uitzendingen? Zijn er dan geen plaatsen in de wereld meer, waar er geen plaatselijke gemeente is die kan vragen ‘kom over en help ons’? Kent de zendingsgeschiedenis geen prachtige voorbeelden van mensen die, gegrepen door het ‘ga dan heen’, buiten officiële zendingsorganisaties om fantastisch werk hebben gedaan en nog steeds doen? Ik zou denken van wel, en vooral bij langetermijnuitzendingen.
Op plaatsen in de wereld waar lokale (kerkelijke) structuren ontbreken en waar in kerken in aangrenzende regio’s geen visie voor die gebieden aanwezig is – bijvoorbeeld vanwege etnische verschillen – kan de inzet van een pionier-met-lange-adem onontbeerlijk zijn. Ik moet denken aan de Faris-familie, die ruim twintig jaar geleden als zendelingen door een Pinksterkerk zijn uitgezonden naar Oost-Tsjaad, een van de hard places op deze wereld. Er leven daar veel vluchtelingen vanuit Darfur in vluchtelingenkampen. Behalve praktische hulp is het een van Faris’ activiteiten de taal van de vluchtelingen te laten overleven, zodat de vluchtelingen bij terugkeer in eigen land zich kunnen redden in ‘hun eigen’ taal. Dat wordt tegengewerkt door de autoriteiten in Tsjaad, maar zij geven niet op. Wat zij doen is belangrijk, want anders raken vluchtelingen twee keer ontheemd. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat de vraag om hieraan te werken vooraf is gesteld. En voor iemand die twee jaar een goed watersysteem komt opzetten is deze taak onmogelijk. Je moet de lokale en de taal van de vluchtelingen door en door kennen. En zo zijn er meer voorbeelden van doorbijters met lange adem. Petje af.
Ook de plaatselijke bevolking heeft vaak veel respect voor deze mensen. Een uitgezondene in Rwanda geeft aan dat:
‘mensen in een situatie kunnen komen waarin het een poos duurt voor de mensen waar ze mee omgaan open staan voor hen en voor wat ze te bieden hebben. En dan is doorzettingsvermogen en commitment voor een (wat) langere periode belangrijk. En qua kennisoverdracht is een langetermijnbetrokkenheid absoluut belangrijk, dan krijg je pas echt duurzame resultaten.’
Grootste valkuil van pioniers is dat het ze vaak moeilijk lukt om effectief te delegeren, over te dragen en open te staan voor vernieuwingen door nieuwe leiders. Veel pioniers zijn sterk in het mobiliseren van de achterban, maar vinden het lastig om de zeggenschap over het werk los te laten.
Karakter en carrière
Ik eindig met twee vragen die bij langetermijnuitzendingen op enig moment een rol gaan spelen. Ten eerste: past een langetermijnplaatsing bij je karakter? Voor sommigen is het een afschrikwekkende gedachte om zes jaar op één plek of in één taalgroep te wonen en te werken. Voor anderen is het de meest geruststellende gedachte dat ze niet te snel weer de koffers hoeven te pakken. De eerder geciteerde zendelinge in Angola zegt hierover:
‘Ik hou er van om meerdere jaren op eenzelfde plaats te wonen en te werken. Door diepere vriendschappen met de mensen op te bouwen en met elkaar om te gaan wordt het vaak makkelijker om kennis over te dragen en dingen voor te leven, zelfs al zijn we van verschillende culturen.’
De tweede vraag is: blijf je er tot je pensioen werken? Het is belangrijk om goed na te denken over het moment van terugkeer naar Nederland vanuit carrièreperspectief. Blijven zitten waar je zit omdat het zo goed gaat, kan je arbeidsmarktmogelijkheden in Nederland beperken. Boven een zekere leeftijd is het niet gemakkelijk om in Nederland weer aan de slag te komen.
Wat telt is je houding
Volgelingen van Christus worden opgeroepen om op weg te gaan om het evangelie uit te dragen, om goed te doen, om mensen verder te helpen op hun eigen weg met God. Voor een aantal resulteert dat in een uitzending ver(der) weg met een bepaalde duur. Een vruchtbare en respectvolle houding daarbij is dat je samen zoekt en samen luistert en samen, vanuit ieders verantwoordelijkheid, naar een werkzame taakverdeling streeft die leidt tot veranderingen die er toe doen en beklijven.
— Gerard Verbeek is zelfstandig consulent en adviseur ontwikkelingsprocessen (Synergo).