Een bekende vijfslag is die van H. Richard Niebuhr in zijn boek Christ and Culture (1951). Hij onderscheidt vijf typen van relaties: Christus tegenover de cultuur, de Christus van de cultuur, Christus boven de cultuur, Christus en cultuur in paradox, en Christus die de cultuur transformeert.
Een vraag die voorafgaat aan een bespreking van modellen is of de verhouding tussen Christus en cultuur wel in een typering of model weergegeven kan worden. Mijns inziens kan het denken in dergelijke modellen verhelderend zijn, ook al is het goed de beperking ervan voor ogen te houden. Modellen vestigen de aandacht op bepaalde aspecten en verduidelijken bepaalde verhoudingen en standen van zaken. De werkelijkheid is altijd complexer en veelvormiger dan een model of set modellen kan weergeven. En als we de werkelijkheid te zeer gaan zien door de bril van modellen, verliezen we gemakkelijk belangrijke elementen uit het oog.
Drie verhoudingen
Dit neemt niet weg dat het onderscheiden van een drietal verschillende manieren waarop het Evangelie zich kan verhouden tot de cultuur waarin de kerk en christenen zich bevinden, mij vruchtbaar lijkt voor de bezinning op de positionering van kerk en christenen in de samenleving. Ik wil hier enkele manieren bespreken waarop het veangelie in het leven van christenen en de kerk vorm kan krijgen.1
De vijf typen van relaties die Niebuhr onderscheidt, geven een tamelijk complex geheel en het is voor mij ook de vraag of we Christus zo wel in relatie tot cultuur kunnen tekenen. De drie typen relaties die ik wil voorstellen, vormen in zekere zin een eenvoudiger variant van de benadering van Niebuhr. Ze gaan ook niet over Christus maar over het Evangelie zoals dat de kerk voortbrengt, en door de kerk geleefd en uitgedragen wordt.
Daarnaast hebben de drie verhoudingen een bepaalde theologische achtergrond, namelijk in het drieërlei gebruik van de wet van God, zoals die met name in het calvinisme is uitgewerkt (Calvijn, Institutie, boek II.7).2
Deze drie verhoudingen zijn: het evangelie als verbetering van de samenleving, als crisis van de samenleving en als vernieuwing van het leven van de gelovigen, persoonlijk, als gemeente en in hun sociale verbanden. Ik werk ze kort uit.
Nog een opmerking vooraf. Ik vat de term evangelie breed op, namelijk als de boodschap van het verlossende en helende koningschap van Christus. Soms gebruik ik termen als Gods Woord of de Bijbel als alternatief en praktisch als synoniem.
- Verbetering
In de eerste verhouding trachten christenen, naast anderen, in de samenleving verbeteringen te bewerkstelligen, zodat de waarden en normen van Gods Woord beter gestalte krijgen in maatschappelijke verhoudingen en het leven van mensen (vgl. het eerste gebruik van de wet). Ze trachten ongerechtigheid, bijvoorbeeld in verkeerde wetten en verstoorde verhoudingen, tegen te gaan en nood van mensen te lenigen, ook waar de directe oorzaken niet weggenomen kunnen worden. Dit kan via de politiek maar ook via particulier initiatief, bijvoorbeeld via hulpverlening en sociale veranderingen en via diaconale activiteiten van kerken. Wat goed en schoon en waar is, heeft ten diepste God als Schepper en Onderhouder als bron (Filippenzen 4:8-9).
Bij deze verhouding valt te denken aan allerlei instituties en beroepspraktijken waarin christenen ‘de vrede voor de stad’ trachten te zoeken (vgl. Jeremia 29). Deze opstelling kan een belangrijke bijdrage zijn aan het handhaven of bevorderen van de menselijkheid in de samenleving en als zodanig een gestalte van Christus’ koningschap tonen.
In de context van de traditionele drieslag zending, diaconaat, ontwikkelingssamenwerking (ZWO) zou hier het primaat bij ontwikkelingsorganisaties liggen. Dit neemt niet weg dat in deze verhouding ook de kerk een eigen rol kan vervullen. Ik denk dan vooral aan twee mogelijke invullingen.
- Allereerst kan de kerk als instituut in contact treden met de overheid om het goede voor de samenleving te bevorderen en daarin een eigen rol te vervullen. Bijvoorbeeld met betrekking tot de wijze waarop overheden omgaan met de hiv/aids-problematiek, zoals voorlichting, preventie, behandeling en tegengaan van stigmatisering.
In dit verband kan het tot de taak van de kerk behoren om culturele en maatschappelijke vooroordelen die mensen beschadigen, tegen te gaan. De gedachte (die in het mondiale Zuiden nogal voorkwam) bijvoorbeeld dat aids een straf van God is op een zondige levensstijl en dat daarom mensen met aids geen zorg hoefden te krijgen. Of het zich afzetten tegen groepen mensen, bijvoorbeeld Marokkanen in Nederland, of geweld tegen vrouwen of tegen homoseksuele mensen. De kerk zal van dergelijke tendensen in de samenleving ten minste afstand willen nemen.
Dit hoeft haar er overigens niet van te weerhouden ethische en maatschappelijke problemen te benoemen en haar eigen ethische visie naar voren te brengen, die genuanceerder kan zijn dan een van de partijen in een gepolariseerd debat (denk bijvoorbeeld aan vragen rondom vluchtelingen en migranten). Maar het vereist wijsheid om hiervoor tijd en wijze te vinden.
- In de tweede plaats heeft de kerk de taak haar leden toe te rusten om als christen in de samenleving te staan en het eigen beroep als een roeping van Godswege te vervullen. ‘Opdat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is verheerlijken’ (Mattheüs 5:16).
2. Crisis
In de tweede verhouding gaat het om het uitdragen van het evangelie met woorden ontleend aan het Woord van God. Het evangelie, dat ieder mensenleven en iedere samenleving in de crisis brengt door duidelijk te maken dat dit leven niet is zoals het is bedoeld en dat vanuit de mens zelf dat ook nooit zal worden. De crisis waarin het evangelie brengt, heeft als doel de mensen te leiden tot bekering en geloof in Christus en tot navolging van Hem.
Deze benadering benadrukt de radicaliteit van de zonde, het bederf van de schepping en de fundamentele kloof tussen alle menselijke moraal en de volkomen manifestatie van het Koninkrijk van God. Dit kan ook de pijn doen ervaren van het onrecht en de gebrokenheid in het leven, ook in dat van christenen.
In deze verhouding staat zending centraal en qua instituut de kerk. Bij de taak van de kerk kan hier aan twee invullingen gedacht worden, naast hetgeen hierboven al genoemd is.
Profetisch spreken
In voorkomende gevallen behoort de kerk profetisch te spreken jegens overheid en samenleving. Daarbij moet het om, in het licht van het evangelie, principiële kwesties gaan, die bijvoorbeeld de vrijheid van het geweten betreffen of ernstige aanslagen op de waarachtige humaniteit behelzen, zoals de Jodenvervolging in de nazitijd. Recentere voorbeelden zijn het opgeven van de fundamentele rechtsbescherming van alle burgers, bijvoorbeeld in een situatie van etnische conflicten, in vervolging omwille van godsdienst of door inadequaat reageren op epidemieën of andere rampen.
Van belang is dat de kerk in het doen horen van Gods oproep tot bekering en van Zijn aanwijzingen ten leven, ook het bevrijdende ervan aan bod doet komen en niet alleen het normerende. Duidelijk zal zijn dat de kerk terughoudend moet zijn met een dergelijk spreken om die niet te goedkoop te maken en dat de kracht ervan groter is als die in eensgezindheid door (veel) kerken wordt gesteund.
Breder (op)zoeken
De kerk, althans een deel ervan, vraagt van zichzelf en van haar leden ook een bekering van de in-zichzelf-gekeerdheid dan wel op-zichzelf-gerichtheid. Het evangelie van zonde en genade, van geloof, bekering en bevrijding, van vrijspraak en van dienstbaarheid, is – om het maar klassiek te zeggen – een evangelie voor zondaren. Maar dan heeft de kerk, en hebben haar leden, ook de taak ook zondaren buiten de kerk op te zoeken.
Anders gezegd, deze opdracht betekent dat de kerk zoekt naar wegen en vormen om de samenleving te bereiken, ook in haar marges. In de grote steden van Nederland zijn allerlei kerken bezig met diverse vormen van missionair gemeente-zijn. Zouden we niet breder moeten zoeken naar manieren om mensen te bereiken die wel een geestelijke leegte ervaren maar die om welke reden dan ook de opvulling daarvan nooit in een kerk zullen zoeken? Zit daar ook niet een stuk schuld van kerken?
3. Vernieuwing
In de derde verhouding gaat het om voorbeelden van christelijk leven, om praktijken waarin, in onvolkomenheid en in voorlopigheid, iets zichtbaar kan worden van Gods heil en Zijn heilzame bedoelingen. In dit model staat de overtuiging centraal dat in het Koninkrijk van God de schepping en de cultuur ook naar haar materiële zijde, verlost en vernieuwd zullen zijn. De verlossing betekent niet het opgeven van de geschapen en culturele werkelijkheid, maar de vernieuwing ervan (vgl. Openbaring 21:24-26).
Dit houdt in dat de oorspronkelijke bedoeling ervan gestalte krijgt. Dit vereist dat het leven, de levensverbanden en alle schepselen betrokken worden op God en zo hun bestemming vinden. Zo kunnen bijvoorbeeld kennis en vaardigheden, vormen van geneeskunde en zorgverlening, maar ook kunstvormen en technieken uit de diverse culturen door het Evangelie worden getransformeerd, geheiligd tot dienstbaarheid aan het Koninkrijk van God en daarmee aan het heil van mensen.
Een hedendaags voorbeeld in de Nederlandse gezondheidszorg is de terminale palliatieve zorg waarin toegewijde zorg, ook van vrijwilligers en inclusief pastorale zorg, samen met hoogwaardige technologieën, mensen een zo goed mogelijke laatste levensfase trachten te geven. In het leven van kerken en gemeenten kunnen muziek en muziekinstrumenten en andere liturgische vormen geheiligd worden voor de eredienst.
Het gaat in deze verhouding om een missionair-diaconale opstelling; het primaat ligt, vanuit de drieslag gezien, dan ook bij het diaconaat in bredere, niet alleen kerkelijke, zin. Ik werk dit hieronder enigszins verder uit.
Initiatieven vanuit ootmoed
Er ligt hier allereerst een taak voor individuele christenen en christelijke maatschappelijke organisaties. In zorg en welzijn, met bijzondere aandacht voor mensen in de marges, in onderwijs en cultuur, in ontwikkelingsprojecten en economische activiteit, worden christenen geroepen om op specifieke wijze iets te laten zien van de betekenis van het evangelie voor het leven en samenleven van mensen.
Het gaat hier dus niet, zoals in de eerste verhouding, om geleidelijke verbeteringen in bestaande, niet-christelijke verbanden, maar om christelijke initiatieven waarin christenen de betekenis van het evangelie in een specifiek samenlevingsverband gestalte proberen te geven. Niet vanuit een zelfgenoegzame pretentie, maar vanuit een in ootmoed beleefde gelovige intentie. Op dit vlak spelen de discussies en worstelingen over de identiteit in maatschappelijke verbanden.
Gewetensfunctie
Maar ook voor de kerk als instituut liggen er in deze verhouding taken.
- Als eerste kan de taak van toerusting van de gemeenteleden genoemd worden, in allerlei vormingsactiviteiten.
- In de tweede plaats valt te denken aan de wijze waarop het diaconaat in de gemeente zelf functioneert. Is de gemeente een creatieve, contrasterende minderheid, die in haar bestaan en functioneren zelf al een gewetensfunctie heeft voor de samenleving om haar heen en tegelijkertijd een uitnodiging om mee te gaan doen?
Een gemeenschap waarin andere waarden gelden dan in de wereld? Waarin aanzien en prestige niet afhangen van je maatschappelijke positie en prestatie of van bezit en het dragen van merkkleding? Waarin niet de eigen spirituele consumptie en het goede gevoel maatgevend zijn, maar het heil van de gemeente en de naaste?
- In de derde plaats kan gedacht worden aan de diaconale betrokkenheid – door middel van het verstrekken van hulp en menskracht – bij maatschappelijke projecten, in de omgeving; bijvoorbeeld het organiseren van een voedselbank, of van cursussen die mensen helpen zelf in hun onderhoud te voorzien, of bijvoorbeeld het ondersteunen van diaconale activiteiten door kerken in andere, armere landen.
Niet verzelfstandigen
Uit het bovenstaande is al duidelijk dat deze drie verhoudingen op zichzelf geen van drieën een goed beeld geven van de verhouding tussen Evangelie en cultuur. Evenals de drie gebruiken van de wet niet uit elkaar gehaald mogen worden, moet ook geen van de drie relaties verzelfstandigd worden. De kerk als geheel dient alle drie de relaties invulling te geven. Individuen en organisaties kunnen zich wel in een of enkele specialiseren.
In het bovenstaande is bij elk kort het primaat aangegeven van een component van de traditionele ZWO-drieslag. Duidelijk ook werd daarbij dat die drie domeinen van kerkelijk werk inhoudelijk niet gescheiden kunnen worden. Het gaat om drie complementaire gestalten van het koningschap van Christus. Een organisatorische vormgeving waarin de drie uit elkaar gehaald worden, staat voor de uitdaging en opdracht om dan inhoudelijk wel weer de verbindingen te zoeken. De bespreking van de vraag in hoeverre aan het aanzeggen van de boodschap van God (de tweede verhouding) een primaat toegekend zou moeten worden in de zin van eerste onder haars gelijken, gaat het bestek van deze bijdrage te boven.
Noten
1 Een eerdere uitwerking is gegeven in: H. Jochemsen en G. Glas, Verantwoord medisch handelen, Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 1997, 215-218.
2 Het eerste gebruik van de wet in de calvinistische theologie is het politieke gebruik: ter inperking van de ongebondenheid van mensen. Het tweede gebruik is het pedagogische gebruik: de wet die zonde doet kennen en tot Christus leidt. Het derde, didactische, gebruik is: de wet als leefregel der dankbaarheid, als aanduiding van hoe het leven is bedoeld.
— Henk Jochemsen is directeur van Prisma – vereniging van christelijke organisaties in ontwikkelingssamenwerking en internationaal diaconaat, en bijzonder hoogleraar Christelijke filosofie in Wageningen.