De Spelen van Berlijn

In de spiegel van Leni Riefenstahl

De betekenis van de Olympische Spelen in Berlijn van 1 tot 16 augustus 1936, is het object geweest van talrijke sporthistorici en cultuurwetenschappers. Onder de auteurs is geen echte consensus over de beweegredenen van de protagonisten, noch over de gevolgen op korte termijn, noch over de impact op langere termijn. Op welke manier paste wedstrijdsport in het gedachtegoed van de nazi’s? Wat was het eigenlijke voorwerp van hun verheerlijking? De film Olympia is daarbij onderzoeksbron en onderzoeksobject.

De Spelen van de elfde Olympiade worden herinnerd als een sportief en feestelijk hoogtepunt in de geschiedenis van de Olympische beweging. Tegelijkertijd blijft een duidelijk beeld bewaard van een politieke machtsontplooiing, een manifestatie die de ellende van oorlog en Holocaust inluidde.
Wie vandaag de film Olympia van Leni Riefenstahl bekijkt, wordt in verwarring gebracht door een vergelijkbare paradox. De kunstzinnigheid waarmee Riefenstahl het schoonspringen op film zette, contrasteert met de directheid waarmee de nazisymboliek in beeld werd gebracht. Legde de manifestatie de kern bloot van ware sport en zuivere krachtmeting of werd het cultuurfenomeen door Adolf Hitler misbruikt als werktuig van zijn ideologie? Is de film Olympia te beschouwen als een product van een bevlogen kunstenares of is hij een tragisch voorbeeld van politieke propaganda?


Duitse atleten behaalden te Berlijn in het totaal 89 medailles, 34 meer dan de Verenigde Staten, die op de tweede plaats eindigden. Naast extreem organisatievermogen toonde het Derde Rijk ook zijn belangstelling voor het historisch erfgoed. De nazi’s zijn begonnen met de traditie het Olympisch vuur via een estafetteloop uit de Griekse bakermat Olympia over te brengen. Maar dat betekent niet dat wedstrijdsport en nationaalsocialisme vanaf het begin harmonieus samengingen. Integendeel. De partij associeerde zich veel meer met het turnen, een cultuurvorm van eigen bodem. Voordat de nazi’s in 1933 – nauwelijks drie jaar voor de Spelen – aan de macht kwamen, hadden ze sport zelfs veroordeeld vanwege haar internationale en multiculturele karakter en vanwege de recordgekte die haar kenmerkte (Guttmann 2004). In zeer korte tijd veranderde de Olympische sport echter van een stoorzender in een instrument om de kracht van het regime te etaleren. Hitler en zijn propagandaminister Goebbels stelden onverwacht uitgebreide financiën ter beschikking. De Spelen moesten een grandeur krijgen die de superioriteit van het arische ras in het licht zou plaatsen. In de context van de gevoerde rassenpolitiek konden joden onmogelijk deel uitmaken van het team, maar Duitsland zou het internationaal Olympisch Comité weten te sussen en zou boycotmaatregelen weten te verhinderen. Op demonstratieve wijze lieten de nazi’s twee halfjoden toe om de Spelen mee te maken: de ijshockeyspeler Rudy Ball en de schermster Helene Mayer (Krüger 1999).

Maatregelen voor voortplanting
Hoe paste de sport in de pogingen van de nazi’s om een superras te creëren? Lichamelijke opvoeding en persoonsontwikkeling maakten deel uit van een breed, op wetenschappelijke inzichten gebaseerd programma. De Duitsers namen maatregelen om genetisch inferieuren uit te sluiten: sterilisatie, euthanasie en later uitroeiing. Ze namen ook maatregelen om genetisch superieuren aan te moedigen zich voort te planten: via gezinsleven, maar ook – zo is gebleken – via het zogeheten Lebensbornnetwerk. Volgens Himmler hoorde het verwekken van kinderen tot de functie van SS-officieren. De opvoeding en de selectie van deze officieren vormden de top van een elitair opvoedingssysteem. In dit systeem speelden, veeleer dan de traditionele cognitieve opleiding, de wilsvorming en ‘lichamelijk staling’ een hoofdrol. Het is kenmerkend dat Hitler boksen tot een verplicht onderdeel van de lichamelijke opvoeding maakte, en dat hij vakken als eugenetica en lichamelijke opvoeding oplegde aan universiteitsstudenten. Naast het turnen en de premilitaire oefeningen werd nu ook wedstrijdsport ingezet als een instrument van opvoeding en van controle. Overwinningen op de Olympische Spelen toonden de brede bevolking, zoals Arnd Krüger (1999) zegt, dat het selectiesysteem van de nazi’s efficiënt werkte en dat de wetenschappelijke aanpak van rasverbetering effectief vruchten zou afwerpen.

Veel sporthistorici schilderen de Spelen van Berlijn om al deze redenen af als een nachtmerrie en een karikatuur. Avery Brundage, de latere IOC-voorzitter, noemde de Spelen evenwel een overwinning van het Olympische idee en een vervulling van de droom van Pierre de Coubertin. Wie de film Olympia van Leni Riefenstahl uit 1938 bekijkt, is in eerste instantie geneigd Avery Brundage bij te vallen. In de verschillende versies van de film wordt de hoofdmoot gevormd door verslaglegging van de eigenlijke sportwedstrijden. Dit geldt zowel voor het eerste deel Fest der Völker (atletiekproeven) als voor het tweede deel Fest der Schönheit (vooral andere proeven). Men ziet atleten van verschillende landen en verschillende rassen. Afro-Amerikaanse medaillewinnaars als Jesse Owens en Ralph Metcalfe ontbreken niet. Riefenstahls camera lijkt bij hen zelfs even te talmen. Al deze beelden roepen, samen met die van het Olympisch dorp, een sfeer op van fair play, verbroedering en internationalisme. Naast de Olympische symboliek is er echter ook een overvloed aan nazisymboliek, en worden partij-officials regelmatig in beeld gebracht. We zien Adolf Hitler glunderen wanneer Hans Woellke het kogelstoten wint, en Gerard Stöck het speerwerpen. Vooral de openingsceremonie drukt een stempel op de film en maakt dat velen hem vereenzelvigen met pure propaganda.

De beelden roepen een sfeer op van fair play, verbroedering en internationalisme

Tegenolympiade
Een dergelijk samengaan van sport, film en propaganda staat niet op zichzelf. Olympia roept vergelijkingen op met de beelden die, een jaar later, te Antwerpen gemaakt zijn van de Derde Arbeidersolympiade. Deze fungeerde als een tegenolympiade, een expliciete repliek van de arbeidersbeweging op de Speen van extreem rechts (Tollemeer en Box 1987). Op het vlak van symboolgebruik werden de Hitlergroet en de Olympische groet beantwoord met de groet met gebalde vuist, de swastika met de rode vlag, de Olympische hymne met de Internationale (Hinderyckx 2005).

De sportfilms van rechts en die van links hadden tal van semiotisch-ideologische kenmerken gemeen. Maar qua productie en kunstzinnigheid kon die van de Arbeidersolympiade onmogelijk concurreren met Olympia.
Riefenstahl zette drieëndertig cameralieden in en spendeerde anderhalf jaar aan het montagewerk. De film die in 1938 in de bioscopen kwam, bevatte slechts dertig procent van het oorspronkelijke materiaal. Hij kaapte de ene prijs na de andere weg en behoort nog steeds tot de hoogst gewaardeerde documentaires. McFee en Tomlinson (1999) analyseerden Olympia als een kunstwerk dat ondergedompeld is in een romantische en mystieke sfeer. Hoe universeel de lichaamscultuur die opgeroepen wordt, ook is, ze versluiert de politieke ideologie van het specifieke moment. Ook hier is dus propaganda werkzaam. Olympia is briljant, maar de film is geen onschuldige creatie. Bewust of onbewust getuigt hij van een elitair mensbeeld dat zou uitmonden in de Holocaust. De vraag of de film een kunstwerk was dan wel een propagandamiddel, kan in die zin eenvoudig beantwoord worden: hij was beide.

Soldaat versus sportman
Olympia is voor opeenvolgende generaties uiteraard vooral een reportage gebleven die verhaalt over sportieve prestaties. Voor het Derde Rijk speelde de wedstrijdsport echter niet de rol die men uit het eenmalige Olympisch hoogtepunt zou kunnen afleiden. Het gespierde mannelijke lichaam was een duidelijk symbool voor de levenskracht van het Arische ras. Maar de topatleet was niet de ware superman van de nazi’s. Sport is in essentie immers onproductief; ze neigt te veel naar individueel heldendom en ze werd bevolkt door zwarte atleten die de raciale ideeën op de proef kwamen stellen. Neen, de grote held, de Übermensch, werd gerepresenteerd door de krijger, de dappere soldaat die zich opoffert voor het vaderland. De sportman kon daarvan slechts een mager aftreksel zijn (Hobermann 1999). De lichaamscultuur van het totalitaire regime stond dus in de eerste plaats in het teken van productiviteit en militaire paraatheid.

De lichaamscultuur stond in de eerste plaats in het teken van productiviteit en militaire paraatheid

De wedstrijdsport had een plaats in de lichaamscultuur en in de lichamelijke opvoeding, maar ze was geen doel op zichzelf, hooguit een middel. De toon was door Hitler reeds gezet in Mein Kampf, het boek dat hij in 1925-1926 publiceerde. In Spartaanse zin hamerde hij daarin op de lichamelijke opvoeding en de karaktervorming van de jeugd: ‘Er zou eigenlijk geen dag voorbij mogen gaan dat de jongeman – of het jonge meisje – niet minstens ’s morgens en ’s middags een uur lang lichamelijk gestaald werd.’ Boksen had toen al een bijzondere plaats in Hitlers visie op de opleiding van jongemannen, omdat het ‘het lichaam tot stalen hardheid en uiterste soepelheid en lenigheid opvoedt’, ‘aanvalsgeest aankweekt’ en ‘bliksemsnelle besluiten vereischt’ (Hitler 1939: 479).
Het is overdreven te zeggen dat ze nazi’s de sport verheerlijkten. De wedstrijdsport was voor hen slechts een hulpmiddel, een instrument van volksopvoeding, en door de bekende omstandigheden werd ze ook een instrument van staatspropaganda. Het is aan de andere kant niet overdreven te zeggen dat de nazi’s het lichaam verheerlijkten. Riefenstahls Olympia toont de glorificatie van spierkracht en wilskracht, maar de film weerspiegelt ook onderworpenheid aan de totalitaire staat. Drie jaar na de Spelen en één jaar na de verfilming ervan viel Hitler Polen binnen. Aanvalsgeest en bliksemsnelle besluitvaardigheid waren blijkbaar voldoende tot ontwikkeling gekomen. Ze vonden hun tragische bestemming in de Tweede Wereldoorlog.