Een heilig geloof in bijgeloof

Bijgeloof en sport zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Miljoenen sporters wereldwijd voeren voor of tijdens wedstrijden hun persoonlijke rituelen uit.

‘Op de dag van de wedstrijd moet je je benen niet scheren; dan scheer je de kracht eruit.’
Erik Dekker, voormalig wielrenner

‘Mijn geluksgetal is 13. Ik won mijn eerste wedstrijd bij de A-rijders op 13 januari, het was de dertiende wedstrijd van het seizoen en het was op dat moment 13 graden onder nul.’
Evert van Benthum, voormalig schaatser

‘Ik smeerde eens Vicks in mijn knieholtes. Ik had het gevoel dat ik daardoor nog sneller en soepeler liep. Sindsdien ben ik het blijven doen.’
Marc Overmars, voormalig voetballer

Bijgeloof beperkt zich niet tot individuele sporters, ook hele teams, coaches en zelfs toeschouwers geloven heilig in de werking van hun bijgeloofrituelen. Dit op het oog vaak vreemde gedrag is een populair onderwerp in de media, getuige de veel anekdotes over bijgelovige aspecten.

Het lijkt dan ook niet meer dan logisch dat bijgeloof niet weg te denken is uit de sportpsychologie. Maar tot op de dag van vandaag is er nog zeer weinig wetenschappelijk onderzoek naar bijgeloof in de sport gedaan. Dit verbaast mij enorm. In dit artikel zal ik onder meer beargumenteren dat bijgeloof belangrijke functies voor sporters vervult en raakvlakken heeft met religie.

Onderzoek
In Nederland heeft slechts één onderzoek naar bijgeloof in de sport plaatsgevonden. Daarom besloot ik mijn afstudeeronderzoek aan dit interessante verschijnsel te wijden. Ik liet 259 sporters mijn bijgeloofvragenlijst invullen. Onder deze sporters waren voetballers en tennissers, mannen en vrouwen, sporters van een hoog (professioneel) en van een laag (amateur) niveau. Uit mijn onderzoek bleek dat 77 procent van de sporters die mijn vragenlijst hadden ingevuld, één of meer vormen van bijgeloof hadden. Een soortgelijk percentage wordt ook in ander onderzoek gevonden. In het andere onderzoek in Nederland bleek dat 80 procent van de sporters bijgelovig was; Amerikaanse onderzoekers vonden een percentage van 74.

Dat de grote meerderheid van de sporters toegeeft bijgelovig te zijn, is opmerkelijk. Immers, de huidige maatschappij wordt beheerst door wetenschap en technologie en biedt geen ruimte voor magische praktijken. Bijgeloof wordt in deze tijd dan ook niet serieus genomen, zelfs als belachelijk afgedaan. Sporters zijn opgegroeid met de opvatting dat aanleg, vaardigheid en gedisciplineerd trainen de basis vormen van een goede sportprestatie. Waarom nemen zij dan hun toevlucht tot irrationeel en schijnbaar onzinnig gedrag?

Ritueel
Om tot een antwoord op deze vraag te komen is het allereerst belangrijk te weten wat bijgeloof nu eigenlijk precies is. Volgens Womack is een bijgeloofritueel een ritueel dat
-herhaalbaar is;
-gepland is;
-een vaste volgorde kent;
-verschilt van ‘normale’ activiteiten als een warming-up;
-(bovennatuurlijke) kracht bezit, althans volgens de sporter.

Een bijgeloofritueel is dus geen routine. Een routine is een activiteit die de prestatie aantoonbaar bevordert, zoals een warming-up. Ook is een bijgeloofritueel geen gewoonte. Een gewoonte bezit volgens de uitvoerder geen (bovennatuurlijke) kracht. Een bijgeloofritueel komt vaak wel uit een gewoonte voort.

‘Ik tikte met mijn schoen altijd twee keer tegen de zijkant van de bobslee om ze sneeuwvrij te maken. Later ging ik die schoenen borstelen, maar het tikken bleef. Als ik het niet deed, was mijn zelfvertrouwen weg.’
Job van Oostrom, voormalig bobsleeër

Taboe
Naast het ritueel is ook het taboe een vorm van bijgeloof. Een taboe is in de sport vaak een bepaalde zin of uitspraak die niet genoemd mag worden. Een goed voorbeeld is afkomstig uit het honkbal. Wanneer een team erin slaagt de tegenpartij van honkslagen af te houden en dus geen hits tegen heeft (een no hitter), mag daarover absoluut niet gesproken worden. Uitspraken als ‘we hebben nog geen hit tegen’ zullen namelijk de ‘betovering’ verbreken, waarna men prompt een hit tegen zal krijgen.

Fetisj, passief bijgeloof
Een fetisj is het toekennen van magische krachten aan een object. Op deze manier krijgt men bijvoorbeeld een geluksracket of een geluksmuntje. Wanneer een sporter zijn geluksobject om een of andere reden niet bij zich heeft tijdens de wedstrijd, brengt dit ongeluk, en zal hij de wedstrijd zeker verliezen. In mijn onderzoek onderscheidde ik verder nog de vorm passief bijgeloof, oftewel het toekennen van krachten aan bepaalde omstandigheden.

‘Ik droeg altijd een speldje bij mij met daarop een Mariabeeldje. Dat heb ik van mijn ouders. Zonder dat speldje ben ik nergens, voel ik me eenzaam en heel onzeker.’
Leontien Zijlstra-van Moorsel, voormalig wielrenster

‘In Sydney draaiden ze vóór elke finale It’s a beautiful day van U2. Na mijn eerste gouden plak ging ik echt geloven dat er zonder dat nummer geen vervolg zou komen op mijn overwinningen.’
Inge de Bruijn, voormalig zwemster

Religie
Volgens Jahoda is bijgeloof: ‘de overtuiging dat je lot in handen is van onbekende externe krachten die bestuurd worden door machten waarover je geen controle hebt.’ Dit lijkt een goede definitie, ware het niet dat deze omschrijving ook van toepassing is op religies. Bijgeloof en religie liggen dan ook erg dicht bij elkaar.

Theo Bos (baanwielrenner) bidt vóór de wedstrijd en zegt dan: ‘Geef me de kracht om deze wedstrijd goed te rijden.’ Dit doen vele sporters, maar bij Theo Bos is dit opmerkelijk: hij is niet gelovig en bidt in het dagelijks leven niet.

Zowel geloof als bijgeloof heeft een geloof in het bovennatuurlijke als kenmerk. Een gelovig en een bijgelovig persoon geloven dan ook beiden in de invloed van externe machten op het dagelijks bestaan en proberen deze te beïnvloeden, gunstig te stemmen. In mijn onderzoek bleek dat sporters die geloven in de invloed van externe machten, bijgeloviger zijn dan sporters die daar niet in geloven. Omdat gelovige sporters ook geloven in de invloed van externe – in dit geval goddelijke – machten, is het niet verwonderlijk dat zij bijgeloviger bleken te zijn dan niet-gelovige sporters.

Geloof en bijgeloof liggen dus dicht bij elkaar, maar er is een groot verschil. In religies heeft het aanbidden van een bovennatuurlijke macht te maken met de diepere zaken des levens, zoals de betekenis van het leven op aarde en de dood. In bijgeloof heeft het manipuleren van een bovennatuurlijke macht vooral een praktische privéfunctie: men wil de wedstrijd winnen.

Placebo
Tot nu toe hebben we gezien dat bijgeloof uit verschillende vormen bestaat, overlap met religie heeft en veel voorkomt in de sport. Waarom leent sport zich nu juist zo voor bijgeloof? Een van de leuke dingen aan sport is dat ze onvoorspelbaar is. Hoewel coaches en sporters er alles aan doen om zo veel mogelijk controle over alle factoren te krijgen, blijft er altijd een element van toeval of geluk aanwezig. Wanneer sporters van gelijkwaardige niveaus zijn, kunnen kleine toevalligheden zelfs een wedstrijd beslissen. Een schaatser ligt voor, maar stapt op een blokje en valt. Een voetbalscheidsrechter geeft ten onrechte een penalty waardoor het zwakkere team wint.

‘Details beslissen vaak de wedstrijd.’
Johan Cruijff

Een sporter heeft veel in eigen hand: hij kan zich optimaal voor een wedstrijd voorbereiden door hard te trainen en voldoende nachtrust te nemen. Maar over het toevalselement heeft hij geen controle. Dit besef leidt bij veel sporters tot angst en onzekerheid. Met rituelen, taboes en fetisjen proberen zij daarom – tegen alle natuurwetten en gezond verstand in – toch de totaal oncontroleerbare toevalsfactor te controleren, in ieder geval tot een minimum te beperken. Dit geeft hun het geruststellende gevoel dat ze echt alles gedaan hebben wat ze kunnen. Bijgeloof geeft een sporter dan ook houvast, rust en zelfvertrouwen. Als gevolg daarvan presteert hij beter. Bijgeloof wekt dus als een placebo: doordat de sporter denkt dat het werkt, werkt het.

‘In de aanloop naar grote wedstrijden zorgde ik ervoor dat ik een schone, blanco agenda had. Ik wilde het toeval tot een minimum beperken, zeg maar perfecte controle hebben.’
Joop Alberda, voormalig volleybaltrainer

‘Voor de wedstrijd nam ik altijd een aspirientje. Tegen de spanning. Het gaf me een goed gevoel.’
Jan Jongbloed, voormalig keeper

‘Doe ik eens een keertje wat anders, dan heb ik het gekke gevoel dat ik iets fout doe. En als het in je hoofd niet goed zit, loopt de wedstrijd voor geen meter.’
Andrea Nuyt, voormalig schaatsster

Ontstaan
De sporters in de bovenstaande voorbeelden zijn ervan overtuigd dat hun bijgeloof werkt en passen het dan ook voor iedere wedstrijd toe. Wanneer zouden zij hiermee begonnen zijn? Oftewel: hoe komen sporters eigenlijk aan hun bijgeloof?

Mensen zijn een product van hun genen en hun omgeving. De combinatie van onze aangeboren eigenschappen en de cultuur die ons wordt aangeleerd door onze omgeving, maken ons tot wie wij zijn. Bijgeloof maakt onderdeel uit van ons culturele erfgoed. Ongeluksgetal 13, klavertjevier en afkloppen zijn enkele voorbeelden van bijgeloof dat van generatie op generatie wordt overgedragen. Er zijn aanwijzingen dat dit ook geldt voor bijgeloof in de sport. Ook een sport heeft van oudsher zijn eigen cultuur en zijn eigen bijgeloof, die worden aangeleerd door de omgeving, in dit geval trainers en sporters van de sportclub.

Het noemen van een no-hitter in het honkbal is taboe bij honkballers over de hele wereld en is daarom een bekend onderdeel van de honkbalcultuur. Als een speler zich niet aan ongeschreven regels zoals deze houdt, wordt hem gebrek aan respect verweten.

Als bijgeloof alleen door anderen ontstond, zou iedere sporter bijgelovig zijn. Dit is natuurlijk niet het geval: de ene sporter zweert bij zijn bijgeloof, terwijl een andere sporter er niets mee te maken wil hebben. Ook zouden alle sporters hetzelfde bijgeloof hebben, maar het bijgeloof is per sporter verschillend. Waarschijnlijk wordt de behoefte aan bijgeloof ook voor een deel bepaald door de persoonlijkheidskenmerken van een sporter. Eén daarvan – geloof in de invloed van externe machten – is al eerder ter sprake geweest. Sporters die geloven in de invloed van externe machten, zijn bijgeloviger dan sporters die daar niet in geloven. Dit verschil wordt echter niet in alle onderzoeken aangetoond. Over persoonlijkheidskenmerken en bijgeloof is hoe dan ook nog heel weinig bekend. Het wordt hoog tijd dat dit gebied eens onder de loep wordt genomen.

‘Ik probeer tijdens een seizoen geen nieuwe dingen uit. Dat brengt alleen maar twijfel met zich mee. Zekerheden zijn voor mij erg belangrijk.’
Gerard van Velde, voormalig schaatser

Mysterie
Met dit artikel hoop ik iets van het mysterie dat bijgeloof in de sport omringt, te hebben verhelderd. Bijgeloof lijkt op het eerste gezicht onzinnig gedrag dat niets met sport van doen heeft, maar blijkt een belangrijke functie te hebben: het geeft de sporter een gevoel van controle over de onzekerheden die iedere sport met zich meebrengt. Dit geeft hem de rust en het vertrouwen die nodig zijn om te kunnen presteren. Dit en het feit dat bijgeloof onderdeel is van de cultuur van een sport, maken een sporter met geen enkele vorm van bijgeloof ondenkbaar. Of – zoals wijlen Gerrie Knetemann (voormalig wielrenner) – het formuleert:

‘Ik geloof niet in mensen die niets geloven. Iedereen heeft wel iets. Sommigen proberen zichzelf wijs te maken dat ze geen geloof of bijgeloof hebben. Zelfs dat is al een bijgeloof.’