Het was een prachtige zondagmorgen, die 4 oktober 1992. De zon scheen mooi aan de blauwe hemel. Een moeder met haar twee kinderen, zoon en dochter, maakte zich op om naar de kerk te gaan. Opgewekt liepen ze gedrieёn naar het metrostation. Onderweg maakten ze grapjes over elkaar. Het was een heerlijke ochtend en het begon zo goed.
Na de kerkdienst gingen moeder en zoon snel huiswaarts, want vader zou zeker gekookt hebben. Hij is thuisgebleven en dat betekent dat er thuis iets lekkers stond te pruttelen op het vuur. Dochter ging even met oma mee. Zij zou wat later thuiskomen.
‘Mijn zoon en ik hebben op weg naar huis erg gelachen’, vertelde de moeder mij jaren later, toen ik haar naar de gebeurtenissen van die dag vroeg. ‘Hij wilde per se in plaats van wat zijn vader had klaargemaakt, patat eten. Hij wist mij over te halen. Ik heb er mee ingestemd. Wij hebben bij de McDonalds patat gegeten. Hoe kon ik weten dat dát de laatste keer was, dat ik met mijn zoon samen zou eten?
Toen wij thuiskwamen had mijn man inderdaad iets lekkers klaargemaakt. Ik had maar wat genomen om hem niet teleur te stellen, na alle moeite die hij had gedaan. Rond een uur of vier in de middag stelde mijn man mij voor om een goede kennis, die niet ver van ons vandaan woonde, te verrassen met een bezoekje. Ik had er niet veel zin in. Ik wilde graag thuisblijven met de kinderen. Bovendien was onze dochter nog niet thuis. Maar bovenal vond ik dat deze mooie dag voor ons als gezin moest zijn. Samen met elkaar. Onze balkondeur stond open en je kon de kinderstemmen buiten horen. De vogels tjilpten. Nee, ik wilde niet weg.
Maar ja, mijn man bleef aandringen. Ik dacht toen: misschien wil hij mij alleen spreken zonder dat de kinderen erbij zijn, wil hij mij iets belangrijks vertellen, wat alleen ons beiden aangaat. Ik stemde in om naar die kennis te gaan, zodra onze dochter thuis was gekomen. Rond zes uur hoorde ik de sleutel in het sleutelgat. Daar is ze, dacht ik: eindelijk thuis. Dat gevoel bij die gedachte zal ik nooit vergeten: eindelijk thuis. Eerst vertelde ze honderduit, wat ze had meegemaakt en wat oma tegen haar zei.
Mijn man en ik gingen om ongeveer kwart over zes naar de kennis toe. Ik maakte nog geintjes met de kinderen op hun kamer voordat wij vertrokken. Ik zou niet te lang wegblijven. De laatste woorden van de kinderen waren: “Doe voorzichtig, doei mam, pap.” Dat waren hun laatste woorden, die ze tegen ons zeiden: “Doe voorzichtig mam, pap.”
Wij waren slechts honderden meters van ons huis verwijderd toen we een harde doffe dreun hoorden. Kort daarop kwamen mensen de verschillende flats uitgelopen: “Er is een vliegtuig neergestort!” Uit pure nieuwsgierigheid gingen wij ze achterna om ook te kijken. De mensen kwamen nu overal vandaan. Wij kwamen dichterbij de plek, waar het vliegtuig moet zijn neergestort. De schrik sloeg ons enorm om het hart. Het was onze flat, die in brand stond. “Onze kinderen, onze kinderen”, schreeuwde mijn man. Hij viel op de grond. “Jij blijft hier,” zei ik, “ik ga de kinderen halen.” Het was er zwart van de mensen. Ik vloog de trap op. De liften waren buiten gebruik. Ik hoorde nog een buurvrouw roepen: Heb je je kinderen gezien? Ik antwoordde niet, want ik rende naar onze verdieping dwars tegen de mensenmassa in. En toen ik daar aankwam, stokte mijn adem. Ik zag op de plek waar ons huis was één diep donker zwart gat. Uit alle macht schreeuwde ik naar de kinderen.
Eén diep donker zwart gat. Het was donker in mijn leven. Pikdonker. Er was en er kwam geen licht in mijn leven.’
‘Boom die alles zag’
Wanneer ik bij het Bijlmermonument ben, waar de ‘boom die alles zag’ het hart van vormt, kan ik mij niet onttrekken aan de gedachte aan deze moeder en vader. Voor direct getroffenen en voor hen die het drama voor hun oog hebben zien voltrekken was dit monument vooreerst niet een plek om er naar toe te gaan. Het is zo dicht bij de plek des onheils. Slechts enkele honderden meters verwijderd.
Het Bijlmermonument is spontaan ontstaan. Het waren kinderen uit een naburige school die in de takken van de ‘boom die alles zag’ briefjes, tekeningen, foto’s en ballonnen hingen. Ze lieten er bloemen en planten achter. Zo herdachten zij hun schoolgenootjes, die bij de vliegramp waren omgekomen. Deze spontane actie leidde tot een geleidelijk ontstaan van het Bijlmermonument.
Rondom de boom is er een houten podium gebouwd. Nabestaanden, Bijlmerbewoners en anderen plaatsten vazen met bloemen en potten met planten. Daarnaast werden er gedichten of andere teksten gemaakt en in plastic hoezen met een punaise op het hout ingedrukt. Hieromheen zijn mozaїektegels gelegd, gemaakt door bewoners, nabestaanden en andere betrokkenen, waarin hun persoonlijke ervaringen over de ramp beeldend tot uitdrukking komen. Op deze wijze werd rouw verwerkt, maar tegelijkertijd mochten de slachtoffers niet vergeten worden.
Het monument symboliseert ook het diep donker gat, dat in het leven van vele getroffenen is geslagen. Het is een plek geworden om er te zijn in stilte met je dierbaren die je zijn ontvallen. Je kijkt naar de boom en vraagt ‘waarom’. Voor anderen geeft dit monument het fijne gevoel van in de Bijlmer te wonen weer terug: het is ons monument in ons Bijlmer. Het waren dan ook de bewoners van de omringende flats, die zich in de eerste jaren na de ramp – haast dagelijks – spontaan ontfermden over de zorg en onderhoud van het monument. Je kon er uitrusten. Je kon er spelen. Je kon er bidden. Er heerste een sfeer van intimiteit, beslotenheid, respect en eerbied.
Deze sfeer en functies mochten niet verloren gaan. Toen het onderhoud en beheer van het monument in handen kwam van de Stichting Beheer Het Groeiend Monument werd dit ook benadrukt. Het monument moest van de mensen zijn: betrokkenen, nabestaanden, bewoners.
Groeiend
De eerste tien jaren na de ramp eindigde de jaarlijks gehouden stille tocht bij de ‘boom die alles zag’.
Hierna gaven betrokkenen aan geen stille tocht meer te willen houden. Het was niet hun tocht. Mensen die weinig, met de ramp te maken hadden, liepen keer op keer voorop. Aan dit verzoek is gevolg gegeven. Men komt nu tezamen bij het monument. Daar wordt herdacht en op het moment van de dramatische inslag – twee minuten voor half zeven – één minuut stilte in acht genomen. Vervolgens werden er kransen gelegd, eerst door nabestaanden dan door hoogwaardigheidsbekleders en hulpverleners, daarop aansluitend volgen bewoners en andere betrokkenen.
Na de officiёle plechtigheid zie je dat de betrokkenen niet onmiddellijk het terrein van het monument verlaten. Geruime tijd blijven ze rondom de ‘boom die alles zag’. Was het vooreerst zo dat verdriet en pijn de boventoon voerden, nu merk je dat er ook gelachen wordt, gezellig wordt gepraat, alsof er een reünie plaatsvindt. Steeds meer krijgt de ramp een plek in het leven van de getroffenen.
De Stichting Beheer het Groeiend Monument heeft haar oor goed te luister gelegd bij de mensen om wie het gaat. Zij wil dat het monument groeit, dat wil zeggen, het moet meer worden dan enkel een plek om te gedenken. Het hart blijft ‘de boom die alles zag’. Maar het zou goed zijn dat naast een ruimte voor gebed en stilte, ook ruimte gecreёerd wordt voor kinderen om er te spelen, bankjes waar mensen kunnen uitrusten of gewoon erop kunnen zitten. Het zou goed zijn dat het een herdenkingspark wordt. Zo krijgt het een meervoudige functie. Een rondleiding door de Bijlmermeer kan sinds enkele jaren niet meer buiten dit monument. Een ‘must’ in excursies van scholen naar de Bijlmermeer is een bezoek aan dit monument.
Dierbare plek
‘Ik kom nu wat vaker bij het monument’, zei de moeder die haar kinderen bij de ramp heeft verloren. ‘In het begin kon ik het niet opbrengen. Ik was verdrietig, erg boos, diep teleurgesteld. Ik voelde me erg schuldig tegenover de kinderen. Ik had ze in de steek gelaten. Hun laatste woorden bleven mij aangrijpen. Ik kon niet uit dat diep donker gat komen. Om toen hier te zijn was mij te zwaar. Met steun en hulp van vertrouwelingen kon ik het toch wel bolwerken. Beetje bij beetje durf ik nu ook alleen hier te zijn. Als ik daar bij die ‘boom die alles zag’, wat bloemen heb gelegd, ga ik even bidden. Ik blijf dan gewoon een poosje zitten. Je hebt altijd aanspraak. Het is mooi geworden. Onlangs heb ik samen met iemand hier een broodje gegeten. Ik heb ook met andere getroffenen hier op kerstavond wat kerstliederen gezongen. Vanzelfsprekend komen de beelden, wanneer ik hier ben, bij mij op. Ik beleef het weer, alleen maakt het mij niet meer van slag. Mijn kinderen blijf ik missen mijn hele leven lang. Dat staat vast. Maar daarnaast herinner ik me ook die mooie zondag, dat we samen naar de kerk gingen. En toen we thuiskwamen, ik de kinderstemmen buiten hoorde, de vogels, die tjilpten, zoals nu. Ik laat mij dat alles welgevallen. Als ik hier stil ben hoor ik mijn kinderen praten, dat ze zeggen dat ik door moet gaan, me niet schuldig moet voelen. Ik ben verdrietig maar tegelijk ook blij. Dit is een dierbare plek voor mij geworden. Maar, als ik om mij heen kijk, kennelijk ook voor anderen. Kijk eens, daar gaat een vliegtuig.’
Ds. Otto Ruff was ten tijde van de ramp door de Contactraad van Kerken Amsterdam Zuidoost aangesteld om nabestaanden van de ramp en bewoners van de omringende flats pastoraal bij te staan. Momenteel is hij coördinator van de vakgroep geestelijke verzorging bij de zorginstelling Sint Jacob in Haarlem.