Voor het gros van de bevolking nemen media en bestsellers de rol van de kerken over als leverancier van antwoorden op levensvragen. Een blad als Happinez levert acht keer per jaar de staalkaart van een gevarieerd aanbod. Tweederde van de bevolking vult het levensbeschouwelijke rugzakje met een eigenzinnige selectie uit het verzamelde inzicht. Het rugzakje kan lang gesloten blijven, maar bij moeilijke momenten op de trektocht door het leven gaat het open.
Opvallend is dat het woord religie steeds meer vermeden wordt. Sommige mensen die met gemak zeggen dat ze spiritueel ingesteld zijn, krijgen het woord religieus niet over de lippen. Het lijkt of het woord religie stilletjes van betekenis veranderd is. Het heeft dan de connotatie van Veluwse orthodoxie en islamfundamentalisme. Religie lijkt uit.
Spiritualiteit lijkt in. Het vertegenwoordigt de nieuwe hippe zingeving, gekenmerkt door vrije vergaring van betekenissen. Het is natuurlijk een term met oude papieren, zo oud als de monniken, maar het heeft in onze tijd een nieuwe glans gekregen. Spiritualiteit lijkt te staan voor de cultus van het goddelijke in jezelf. Dat kan zo ver gaan dat de hoofdletter die voorheen voor God was gereserveerd, nu voor het Zelf wordt gebruikt. God was daarbuiten en daarboven, maar is nu verhuisd naar binnen.
Als het om religie en spiritualiteit gaat, verkeren we in terminologische verwarring. Die staat niet los van wat er in onze samenleving veranderd is. Sociale controle is afgenomen. Individuele vrijheid is toegenomen. Wetenschap bepaalt het wereldbeeld. Het gezag van de kerken is ondermijnd. Verstedelijking bevrijdt mensen uit het dorpse dwangbuis. Iedereen kan wat de zingeving betreft zijn heil zoeken in de sfeer van het echte, authentieke zelf. Zijn we dus op weg van religie naar spiritualiteit?
Definitiekwesties: Religie
Woorden als religie en spiritualiteit heb ik hierboven op een losse manier gebruikt. Het is daarom handig te inventariseren wat die termen zoal kunnen betekenen. In religies wordt een andere werkelijkheid opgeroepen. Gelovigen hebben vanuit hun eigen werkelijkheid een visie op de omgang met die andere werkelijkheid. Die visie is verankerd in de cultuur. Religie kan zo gezien omschreven worden als ‘een cultuurvorm waarmee mensen, op een speelse en toch serieuze manier, een als heilig ervaren werkelijkheid aftasten, benoemen en benutten, om zo zin te geven aan de eigen menselijke werkelijkheid’. Die definitie bevat het woord ‘heilig’ dat ik aanduid als ‘alles wat betrekking heeft op een aparte, uitzonderlijke, andersoortige, richtinggevende werkelijkheid die ervaren wordt als buiten en boven de mensen‘.
Mijn definitie van religie is er maar één uit vele. In de studie van godsdiensten circuleren twee soorten definities van religie, die overigens ook, zoals hierboven, in mengvorm voor kunnen komen. Het ene type wordt substantieel genoemd, het andere functioneel. Een substantiële definitie legt de nadruk op de aard of substantie van de werkelijkheid waarop religie zich richt. Ik heb daarvoor het woord heilig gebruikt, maar anderen noemen de andere werkelijkheid bovenmenselijk of bovennatuurlijk. Soms spreekt men van een ‘niet-empirische’ werkelijkheid, omdat die andere werkelijkheid niet door wetenschappelijke waarneming is aan te tonen. Dat zet religie tegenover wetenschap.
Het functionele type definitie zegt vooral iets over wat religie doet, bijvoorbeeld ‘antwoord geven op de laatste levensvragen’. Mijn definitie bevat een functioneel element: ‘zin geven aan de eigen menselijke werkelijkheid’. Met andere woorden: ook religie in de substantiële zin kan een functie hebben, alleen krijgt die geen plaats in een zuiver substantiële definitie.
Er doen zich twee problemen voor met het onderscheid tussen substantiële en functionele definities van religie. Het eerste probleem dat ontstaat, is dat de verschijnselen waar ze voor staan elkaar niet helemaal overlappen. Dat geeft verwarring als mensen het woord religie gebruiken en er uiteindelijk verschillende dingen mee blijken te bedoelen. Zo kan een functionele definitie van religie als ‘antwoord op de laatste levensvragen’ strikt genomen ook op het gedachtegoed van het marxisme of het humanisme slaan, terwijl die zichzelf zien als niet-religieus (in de substantiële zin).
Het tweede probleem betreft het verschijnsel secularisatie. Het gaat dan primair om het afnemen of verdwijnen van het geloof in wat ik een ‘heilige’ werkelijkheid heb genoemd. Die kijk op secularisatie gaat dus impliciet uit van een substantiële religiedefinitie. De verwarring komt van de functionele definitie van religie, want daarmee kunnen, zoals we zagen, ook seculiere verschijnselen als religie bestempeld worden. Bij gebruik van de functionele religiedefinitie kan dus niet zonder nadere toelichting gezegd worden dat ‘religie’ verdwijnt.
Definitiekwesties: Spiritualiteit
En nu spiritualiteit. Er is een tendens in de godsdienstsociologie om dat woord te reserveren voor het soort levensbeschouwing dat op het innerlijke goddelijke Zelf gericht is. De tanende collectieve religie van de God-buiten-ons en de opkomende individuele spiritualiteit van de God-in-ons worden zo tegenover elkaar gezet. Deze benadering heeft ontegenzeggelijk iets elegants, want de secularisatietheorie (religie verdwijnt) wordt bevestigd, terwijl God toch gespaard wordt (spiritualiteit komt op). De Engelse godsdienstsociologen Paul Heelas en Linda Woodhead noemen deze verschuiving de ‘spirituele revolutie’. Ze denken dat over zo’n vijftig jaar spiritualiteit de plaats zal hebben ingenomen van religie.
Het lijkt een typisch West-Europees probleem. Elders in de wereld neemt religie – als geloof in de God buiten ons – eerder toe dan af. Met de focus op de innerlijke goddelijkheid lijkt men bovendien sterk gefixeerd op de dood verklaarde God daarboven. Het zogenaamde ‘God-debat’, aangevoerd door auteurs als Richard Dawkins en Christopher Hitchens, voedt die benadering. De vermeende tegenstelling tussen religie en spiritualiteit zou dan dienen om recht te doen aan de toegenomen individualisering in de moderne West-Europese samenleving. God vlucht naar binnen en redt zo het vege lijf. Hij lijkt zich op die manier te onttrekken aan de atheïstische kritiek. De levensovertuiging die zich richt op het goddelijke Zelf heet dan spiritualiteit.
De voorspellers van de spirituele revolutie gaan mij te veel uit van verschillen en te weinig van overeenkomsten. Religie en spiritualiteit (gedefinieerd als te onderscheiden vormen) hebben mijns inziens meer gemeen dan zichtbaar kan worden als men gefocust blijft op de veronderstelde tegenstellingen tussen traditioneel en modern, tussen religie en wetenschap, tussen God-bestaat en het-bestaat-niet-dat-God-bestaat, tussen groep en individu, en tussen buiten en binnen. Dat het merendeel van de Nederlandse bevolking een geheel eigenzinnige mix van elementen uit zeer diverse bron hanteert, en het percentage atheïsten al jaren constant is, wijst er al op dat de werkelijkheid ingewikkelder is. Mensen combineren heel gemakkelijk hoogst individuele met massaal gedeelde inzichten, traditioneel christelijke noties met nieuwe religieuze visies. Zelfs religie en wetenschap worden als het zo uitkomt geklutst. Religie blijkt nogal hardnekkig en laat zich maar moeizaam verwijderen uit wat als nieuwe spiritualiteit wordt gezien. De grens tussen binnen en buiten is lek. Aan religies zat trouwens altijd al een individuele spirituele kant. De Reformatie leefde daarvan. Religie verandert bovendien mee en neemt moderne vormen aan, o.a. uit New Age.
Daarom gebruik ik spiritualiteit toch liever als synoniem van religiositeit. Het gaat dan om de religieuze houding, praktijk en ervaring. Daarmee probeer ik kenmerken van spiritualiteit uit de te dik aangezette tegenstelling tot religie mee te nemen, zonder de twee termen als wederzijds uitsluitend te bestempelen. Ik neem met name de nadruk op het individuele zingevingperspectief over, in tegenstelling tot de georganiseerde institutionele kant. Daarmee verleg ik in feite de aandacht van het God-debat naar de rol van macht en spel.
Religie, spiritualiteit, macht en spel
Veel interessanter dan de vraag of het goddelijke nu wel of niet bestaat, en of God van buiten naar binnen migreert, is de constatering dat spel en macht tegengestelde rollen spelen in zingevingprocessen. Als we daarop gaan letten, komt secularisatie in een ander licht te staan, en daarmee ook het onderscheid tussen religie en spiritualiteit. Alle mensen, gelovig of niet, beschikken over het vermogen te spelen. Spel noem ik het menselijk vermogen tegelijk met twee of meer werkelijkheden om te gaan. We kennen dat uit sport en spel, maar het komt op veel grotere schaal voor. Als we beelden gebruiken om iets duidelijk te maken, roepen we een andere werkelijkheid op om de te verhelderen werkelijkheid inzichtelijk te maken.
Spel is niet bedoeld als ‘een spelletje’. Het spel moet serieus gespeeld worden, zij het met mate. Overmaat aan ernst smoort het spel. Immers, een speler verkent mogelijkheden. Daar schuilt de tegenstelling met macht, want macht beperkt juist gedragsmogelijkheden. Machthebbers zullen de ernstkant daarom gaarne versterken.
Niet zonder opzet bevat mijn definitie van religie de zinsnede ‘op een speelse en toch serieuze manier‘. Religie is een variant van het menselijke zingevingspel. Het spelend vermogen van de mens wordt toegepast. De andere werkelijkheid die opgeroepen wordt krijgt het stempel heilig. Ze wordt ervaren als richtinggevend. Religieuze stichters geven aftastend en uitproberend uiting aan hun ervaring met het heilige. Soms kunnen ze daar alleen maar over stamelen. Als hun visie door anderen opgepakt wordt, ontstaat een religieuze beweging. Mensen zien een mogelijkheid om de ervaring met het heilige te delen.
Macht speelt meestal vanaf de eerste roeping van de stichter een rol. Macht kan omschreven worden als het vermogen om het gedrag van anderen te beïnvloeden, zelfs tegen hun wil. Macht kan zelfs als een goddelijke macht ervaren worden, die de stichter stuurt. Maar hij of zij kan ook verwikkeld raken in een conflict met de gevestigde religieuze macht. Een geheel nieuwe visie ontstaat. Boeddha, Mozes, Jezus en Mohammed hebben dat ervaren.
Een nieuwe beweging ontkomt niet aan machtsvorming. Als de beweging succes heeft, moet er een organisatorische vorm aan gegeven worden. Bovendien moet de kernvisie zo geformuleerd worden dat ideeën en praktijken over te dragen en te delen zijn. Dat is het moment waarop machtsvormen een plaats krijgen in de beweging. Macht snoeit de wilde vertakkingen terug en maakt de geloofspraktijk overzichtelijk en toegankelijk, klaar voor verdere groei. Daarmee vertraagt de beweging wel en begint ze trekken van een institutie te krijgen.
Voor de organisatie is dat nuttig en noodzakelijk. Tegelijk kunnen machtsvormen zoveel invloed hebben dat boodschap en praktijk erdoor bepaald worden. Dat kan tot in de symboliek gevoeld worden, als menselijke machtsvormen (heer, koning, meester) model gaan staan om de macht van de godheid te typeren. Kwetsbaarheid en dienstbaarheid passen dan niet zo goed meer.
Is de verstarring na verloop van tijd te sterk geworden, dan ontstaat kritiek. Er zal een verlangen naar het speelse eerste zuivere begin ontstaan. Excessieve machtsvormen en bijpassende praktijken worden veroordeeld. Er ontstaat een tegenbeweging. Dan begint de cyclus van voren af aan. Na een aantal generaties hebben machtsvormen, nu in een andere gedaante, zich weer zo breed gemaakt, dat er aanleiding is voor een nieuw reveil.
In onze tijd voeden negatieve ervaringen met kerkelijke machtsvormen de ontkerkelijking. Mensen hebben zich los gemaakt van de institutie. Opvallend genoeg hebben ze daarmee niet noodzakelijk afscheid genomen van religieuze overtuigingen. Wat voor de kerk een vloek lijkt, blijkt voor de religiositeit een zegen. Mensen kunnen in de huidige situatie hun eigen levensbeschouwelijke pakket samenstellen zonder dat de dominee of de pastoor meekijkt. Er mag weer vrijuit gespeeld worden met betekenissen en zingeving. Speelse spiritualiteit krijgt een kans. Tussen wat over is van de kerken aan de ene kant en de atheïstische minderheid aan de andere vinden we dus een meerderheid die in het middenveld een eigen creatieve vorm van religiositeit laat zien.
Als spel een menselijke eigenschap is, vormt atheïstische zingeving er ook een voorbeeld van. In het Humanistisch Verbond is een discussie gaande tussen enerzijds orthodoxe ongelovigen, en anderzijds rekkelijke humanisten. De laatsten verkennen in feite de mogelijkheden van speelse spiritualiteit. Ze hebben oog voor het menselijke vermogen een andere werkelijkheid op te roepen en ze verkennen de mogelijkheid om dat te praktiseren zonder direct het etiket God te willen plakken. Men spreekt van atheïstische mystiek.
Als macht zich op alle zingevingfronten zou beperken tot het faciliteren van het spel met zinvolle betekenissen, kan het aftastende en uitproberende karakter van het zingevingspel weer tot zijn recht komen. De ontkerkelijking heeft daar ruimte voor geschapen. Het middenveld kan de kerkelijke en atheïstische uitersten terugvoeren naar het vrije zin zoeken. Als speelse spiritualiteit gangbaar wordt, kan iedereen naar hartenlust dwalen door het levensbeschouwelijke landschap en genieten van de vergezichten. Zelfs een puur functionele religiedefinitie kan dan van pas komen.
Noot
Delen van dit artikel zijn ontleend aan: André Droogers, Zingeving als spel: Over religie, macht en speelse spiritualiteit. Een gids voor vrije zinzoekers. Almere: Parthenon, 2010.
— André Droogers (1941) is emeritus hoogleraar culturele antropologie, in het bij- zonder religieuze en symbolische antropologie, van de Vrije Universiteit in Amster- dam. Hij coördineerde een onderzoeksprogramma ‘Tussen secularisatie en religioni- sering’ over veranderende levensbeschouwing in Nederland.