Op grond van onderzoek naar huiselijk geweld in tien Latijns-Amerikaanse landen, heeft Montserrat Sagot (Costa Rica) de zogeheten ‘kritische route’ontwikkeld: ‘een proces dat bestaat uit een opeenvolging van beslissingen en daden van vrouwen en uit de antwoorden die ze al zoekend naar oplossingen in concrete situaties, vinden’.1. Met andere woorden, vrouwen proberen te bedenken wat ze moeten doen als ze zich verzetten tegen het huiselijk geweld en hoe ze vooruit kunnen komen binnen hun specifieke culturele, economische, religieuze, en wettelijke situatie. De omstandigheden waarin ze zich bevinden, werken soms tegen hen, soms vóór hen. Daarom ligt hun route niet vast, maar ze moeten hem al gaande zelf bedenken en uitzetten.
Imago Dei
Idealiter is het een route van empowerment. Juist op die route kunnen geloofsgemeenschappen de vrouwen wezenlijk helpen – of vreselijk tegenwerken. Sagot’s onderzoek toont aan dat bestaande instituten (gezondheidsvoorzieningen, overheidsdiensten, en onderwijsinstellingen) vrouwen die proberen uit het huiseljk geweld los te breken, zelden echt helpen. Uitzonderingen vormen die instituten die steunend, met respect, betrokken, flexibel en echt bezorgd zijn om het welzijn van vrouwen. Volgens Sagot is de eerste stap op de kritische route: het doorbreken van stilte rond misbruik en het buiten de huiselijke kring aan het licht brengen van wat er gebeurt.
Feministische theologen hebben tamelijk veel aandacht besteed aan theologische antropologie. Daarbij is te denken aan het onderwerp van de imago Dei en aan de vraag wat het leerstuk van de zonde zou kunnen betekenen voor vrouwen. Aruna Gnanadason2 heeft een overzicht gegeven van enkele feministisch-theologische antwoorden op het geweld tegen vrouwen. Ze vraagt zich af welke hoopvolle antwoorden aan vrouwen gegeven kunnen worden en welke uitdaging er bij de kerken zou moeten worden neergelegd. Haar conclusie is: ‘Het enige dat ik nu kan doen, is in herinnering roepen dat wij vrouwen het regelmatig op de theologische agenda hebben gezet wanneer we weer met zulk geweld werden geconfronteerd.’
Haar keus voor het woord ‘regelmatig’ is veelbetekenend: we zullen er keer op keer op terug moeten komen, vanuit verschillende invalshoeken, juist omdat het zo vaak van de theologische radar verdwijnt.
Feministische theologen wijzen erop dat het taalgebruik over ‘het naar Gods beeld geschapen zijn’ verwrongen is, zolang dit geschiedt in een dualistisch taalgebruik waarin het goddelijke buiten het gewone, dagelijkse en lichamelijke leven wordt geplaatst. Maar Gods beeld, imago Dei, heeft alles te maken met lichamelijk bestaan. Overal waar de lichamen van vrouwen lijden onder geweld, wordt het beeld van God geweld aangedaan.
Een belangrijk punt van Gnanadason is dat gender-analyse alléén onvoldoende is als basis voor een theologie om geweld tegen vrouwen te overwinnen. ‘Er is meer nodig. Wat misschien de grootste uitdaging (voor ons als feministes) is, is te erkennen dat niemand van ons de laatste waarheid in pacht heeft. Als we dus onze taak serieus nemen, moeten we iedere tekst met nieuwe ogen lezen – om het verhaal van verlossing opnieuw te vertellen, zodat het woorden van bevrijding biedt aan álle vrouwen en aan álle mensen. Dat doet het namelijk nu niet.’
Samenwerken
Hoe gaat de theologische antropologie dan voort langs de kritische route? In ieder geval zonder universalistische constructie, maar met beweeglijkheid van denken en expressie. Waar de heersende cultuur een negatieve houding tegenover vrouwen in een vaste vorm heeft gegoten, daar zou het evangelie als goed nieuws tegenwicht moeten bieden. En dat moet vakkundig gebeuren.
Traci West spreekt over strategisch verzet3, dat enerzijds in staat is om een veelheid van contexten te herkennen en anderzijds ‘de neiging om op één simpele wijze tegen waarden in de dominante cultuur stelling te nemen’ te vermijden. Doen we dat niet, dan laten we mogelijkheden liggen om werkelijk verantwoordelijkheid en solidariteit te vinden. En overal waar een cultuur ook maar ruimte biedt aan vrouwen, zou het evangelie als goed nieuws met die cultuur moeten samenwerken. Natuurlijk zijn religieuze instituten onderdeel van de cultuur en zijn ze niet los verkrijgbaar, dus is het een ingewikkeld proces. Maar dit uitgangspunt van samenwerking kan wel helpen bij het zoeken naar richtingwijzers, als je een kritische route voor de theologische antropologie wilt ontwikkelen.
Respectvol voorleven
Er zijn bijvoorbeeld veel studies van vrouwen over het bevorderen van vrede, soms vanuit religieus standpunt, soms niet. Maar ze stemmen overeen in het uitgangspunt dat gender-gelijkheid noodzakelijk is voor een fysiek veilige maatschappij voor vrouwen. Als het evangelie tegen geweld is – inclusief verkrachting en feminicide4, zal het evangelie dus voorstander zijn van gender-gelijkheid. Als een theologie gender-gelijkheid niet bevordert, voedt die theologie geweld tegen vrouwen.
Hoe die gender-gelijkheid eruit ziet, is verschillend. De exacte omtrek kun je niet op voorhand beschrijven: het gaat om een eigen, respectvolle wijze van voorleven die per context moet worden ingevuld. Wil de theologische antropologie bijdragen aan vrede en gerechtigheid in plaats van aan geweld en onrecht, dan zal de gender-gelijkheid belangrijker moeten worden geacht dan alle andere factoren. Net zo goed als vrouwen zich kunnen verzetten door consciëntieus en volhardend de kritische route te gaan, zo kan – met Gods hulp – de theologische antropologie dat doen, in tal van contexten, situaties en culturen.
Zonde tegen vrouwen
Dit houdt nauw verband met de opvatting over zonde: christelijke theologie moet helder en onvoorwaardelijk erkennen dat geweld tegen vrouwen een zonde tegen vrouwen is en tegen God. Indien de theologische antropologie zulk geweld direct of indirect rechtvaardigt, dan pleegt zij zonde. Dat is vaak gebeurd in de historie van de theologie, zelfs door theologen met goede bedoelingen.
De klassieke verhaalcirkel van christelijke theologische antropologie kun je als volgt beschrijven: de schepping naar Gods beeld als zeer goed – de zondeval – gevolgen van de zondeval – de incarnatie en het werk van de Zoon – het herstel van de gevolgen en het herstel van het imago Dei in de mensheid door het werk van de Drie-ene God.
Dat biedt bemoedigende mogelijkheden als we in het licht van het bovenstaande naar die cirkel kijken. Want als gender-ongelijkheid en gender-hiërarchie een gevolg zijn van zonde en vervreemding van God (Genesis 3:16), dan is het tenietdoen van gender-ongelijkheid een uitvloeisel van genade en verzoening met God (Galaten 3:28). Theologen – zelfs de meest androcentrische – hebben dat lang volgehouden, maar ze willen de verwerkelijking van die gender-gelijkheid in de toekomst projecteren: hoe verder weg, des te beter.
Neem bijvoorbeeld wat Augustinus in zijn commentaar over Galaten 3:28 schrijft, als hij het overwinnen van de ongelijkheid tussen Jood en Griek, vrije en slaaf, mannen en vrouwen in het eschaton schildert. Hij haast zich te zeggen dat we nu nog maar de ‘eerste vruchten’ hebben van wat komen gaat. In de praktijk betekent het, zegt hij, dat ‘verschil, of het nu gaat om mensen, wettelijke status of sekse, nu al opgeheven is in de eenheid van het geloof, maar toch in dit sterfelijke leven blijft’. De bestaande hiërarchische orde ‘moet tijdens deze levensreis in acht worden genomen’.
Augustinus wil of kan het belangenconflict dat daardoor voor hem door zo’n interpretatie ontstaat, niet onder ogen zien omdat hij een ‘vrije’ en een ‘man’ is. Een persoon dus wiens sociale en kerkelijk privileges worden ondersteund door deze interpretatie. Hij verdedigt een route, zeker, maar het is niet de kritische route die de theologische antropologie nodig heeft om een antwoord te geven op de ongelijkheid die leidt tot feminicide. Augustinus’ toekomstige eschatologie moet plaats maken voor een eschatologie van het hier en nu: gender-gelijkheid waarmee al vandaag kan worden begonnen, zelfs als we hopen op een nieuwe schepping in volle glorie.
Wakker worden
Paulus’ verwijzing naar mannelijk en vrouwelijk in Galaten 3:28 is een knipoog naar de imago Dei in Genesis, een belangrijke bijbelplaats in de feministische theologie. Immers, met een beroep op Galaten 3:28 kun je je de gelijkheid tussen mannen en vrouwen voorstellen. Noch mannelijk noch vrouwelijk is de ‘norm’ voor de mens die geschapen werd naar Gods beeld, en daarom, zegt Paulus, is er in Christus ‘noch man noch vrouw’. Dit betekent niet dat het bijzondere, het particularistische, wordt uitgewist. Maar het betekent dat een hiërarchie op grond van gender niet in overeenstemming is met het evangelie.
Brad Braxton5 stelt dat het gebruik van de tegenwoordige tijd door Paulus ook een tegenwoordige werkelijkheid uitdrukt, en geen toekomstmuziek is. Het gaat Paulus niet om ‘het schrappen van verschillen, maar om het schrappen van overheersing’. Het dogma van de incarnatie van de Tweede Persoon van de Drie-eenheid in de ‘waarlijke’ mens Jezus van Nazareth, wijst erop dat God ten diepste betrokken is bij particulariteit. God wordt één van ons, zodat dat wij (in onze particulariteit) mogen worden zoals God. Om te suggereren dat één bijzondere specifieke menselijke eigenschap (zoals huidskleur of gender of seksualiteit) zou heersen over alle anderen, staat haaks op de bevrijdende boodschap van het evangelie, evenals de poging om geweld te gebruiken om overheersing en hiërarchie af te dwingen.
Theologische antropologie als kritische route moet mogelijkheden bieden voor het respecteren van ieders particulariteit en voor het vermijden van de valstrikken van gender-complementariteit en dwingende heteroseksualiteit. Deze valstrikken liggen er bij het dogma van imago Dei, zelfs in een feministische versie.
Margaret Kamitska6 stelt voor om de notie van imago Dei weer op te poetsen in termen van de performatieve theorie: bijzondere menselijke wezens als wij zijn, vervullen wij het beeld van God. Dat kan op verschillende manieren gebeuren, afhankelijk van ieders omgeving en de cultuur. Voor vrouwen die zich verzetten tegen geweld kan zo’n soort performativiteit te maken hebben met de constructie van subjectiviteit en de kritische route zoals hierboven beschreven: vrouwen ‘vervullen’ het beeld van God door wakker te worden uit hun murwheid die het gevolg is van geweld. Dat kan door te spreken en te luisteren, door verhalen te vertellen en een nieuw begin te bedenken, door coalities te sluiten, en door ruimte te maken voor vrede.
Droom
Wat zou een dergelijke theologische antropologie kunnen betekenen voor migranten, latina’s, in de Verenigde Staten, zonder papieren en slecht behandeld door hun partners? Een vrouw zou kunnen beseffen dat de slechte behandeling door haar partner een zonde is tegenover haar en tegenover God, en dat het geen instelling van God betreft. Ze zou in Jezus een broeder kunnen ontdekken die weet heeft van lijden en die solidair met haar is, een broeder die lijden niet vergoelijkt of legitimeert. Zijn missie was en is om samen met haar verzet te bieden tegen misbruik en mishandeling, niet om het misbruik te rechtvaardigen. In Jezus’ leven zou ze een verhaal vinden over de Ene die met vreugde kon leven, die weerstand bood tegen het geweld zonder het zelf met geweld te beantwoorden, en die door de opstanding de macht van geweld en dood overwon. Gods gave van de Geest zou haar kracht geven om te spreken en zich te verzetten tegen het kwaad, op een creatieve en niet-gewelddadige wijze, op een manier die Jezus had voorzien (Johannes 14:12), omdat zulk verzet afhankelijk van de context en naar tijd en plaats moeten worden verwerkelijkt.
Een gemeenschap van mensen, gevoed door Gods Geest van leven en verzet, zou samen met haar de kritische route afleggen, en haar onderweg respecteren en steunen. De geloofsgemeenschap zou uit zijn op het welzijn van vrouwen, en ook op de mogelijkheid van genezing en verandering van mensen en instituties die op geweld uitzijn. De gemeenschap zou de eigen praktijken ijverig onderzoeken om te kijken hoe ze, zowel materieel als symbolisch, eraan kan bijdragen dat vrouwen floreren. Zo’n gemeenschap zou zijn licht niet onder de korenmaat houden, maar in politiek en economisch opzicht van zich laten horen. Die gemeenschap zou weten dat eschatologische hoop niet alleen iets voor de verre toekomst is, maar hier nu al deels kan worden ervaren.
Het is geen onmogelijke droom: het is een experimentele kaart van routes die feministische theologes al langer bereizen, in veel verschillende contexten en culturen. Zij wijzen erop dat het geweld tegen vrouwen, ongeacht waar of hoe, nooit ontkend of terzijde geschoven kan worden. Totdat de vreugde en de vrede en de gerechtigheid waarover in het evangelie wordt gesproken, iets wordt dat iedere vrouw tot in haar vezels kan voelen.
* Deze bijdrage van Nancy E. Bedford is een deel van een nog ongepubliceerd Engelstalig essay. De Spaanse versie zal binnenkort verschijnen in ‘Violencia Sexual y Religión: Practicas Interculturales de Teología Feminista de la Liberación’, María Pilar Aquino y Maricarmen Servitje (eds), Bogota.
Bewerking en vertaling: Dineke Spee
Noten
1 Montserrat Sagot, ‘The Critical Path of Women affected by Family Violence in Latin America’, in: Domestic Violence, The Five Big Questions, ed. Mangai Natarajan, International Library of Criminology, England.
2 Aruna Gnanadason, ‘We have spoken so long, o God: when will we be heard?’, Theological reflections on overcoming violence against women, in: Theology & Sexuality 13/1, 2006.
3 Traci C. West, ‘Disruptive Christian Ethics’, When racism and women’s lives matter, Louisville, 2006.
4 Bedford gebruikt het woord ‘feminicide’ in de zin van genocide op vrouwen. Feminicide geschiedt overal waar grote aantallen vrouwen slachtoffer worden van geweld dat getolereerd en gesanctioneerd wordt door het heersende wettelijke en economische systeem.
5 Brad Braxton, ‘No longer slaves’, Galatians and African American Experience, Collegeville, 2002.
6 Margaret Kamitsuka, ‘Toward a Feminist Postmodern and Postcolonial Interpretation of Sin’, in: The Journal of Religion 84/2, 2004.
— Prof. Nancy E. Bedford doceert dogmatiek aan het Garrett-Evangelical Theological Seminary in Evanston, Illinois. Zij is ook betrokken bij het Instituto Universitario ISEDET, Buenos Aires, Argentinië.