In januari van dit jaar sprak Woodberry met Christianity Today over zijn ontdekking. ‘Ik was geschokt. Het was alsof een atoombom viel. De invloed van zendingswerk op de mondiale democratie was enorm. Ik bleef maar variabelen aan het model toevoegen – factoren die in de afgelopen veertig jaar bestudeerd en beschreven zijn – maar ze vielen allemaal in het niet. Het was verbazingwekkend. Toen wist ik dat ik iets heel belangrijks op het spoor was.’
Woodberry betoogt dat met name het werk van ‘Conversionary Protestants’ heeft geleid tot grootschalige verspreiding van godsdienstvrijheid, onderwijs, literatuurverspreiding, vorming van een maatschappelijk middenveld en koloniale hervormingen. Daarmee werd op veel plaatsen de voedingsbodem voor een stabiele, moderne democratie gelegd. Conversionary Protestants (CP’s) zijn volgens Woodberry christenen die anderen actief proberen te overtuigen van hun geloofsopvattingen, die de nadruk leggen op de Bijbel in de eigen taal en die geloven dat mensen in de eerste plaats door genade/geloof/keuze gered worden en niet door de sacramenten of het behoren tot een groep.
Uiteraard vallen vele protestantse, evangelische en pinksterzendelingen in deze categorie. Zendingswerkers die sterker aanleunden tegen de koloniale macht hebben minder betekend voor democratische vorming, aldus Woodberry. Hij wijst er tevens op dat democratische ontwikkelingen achterbleven in gebieden waar het katholicisme en de orthodoxie sterk vertegenwoordigd waren.
Woodberry’s werk is in de Verenigde Staten lovend ontvangen. Het beeld van de westerse protestantse zendingswerker in de negentiende en twintigste eeuw is dankzij studies als die van Woodberry aan het verschuiven. Dana Robert, hoogleraar wereldchristendom aan Boston University, stelde in dezelfde Christianity Today dat Woodberry’s onderzoek aantoont dat christenen een verschil maken in de samenleving.
Hoe wordt Woodberry’s these in Nederland en België ontvangen? De redactie van TussenRuimte vroeg twee experts te reageren: Wiel Eggen en Pieter Boersema. Beiden zijn blij met Woodberry’s nadruk op religie als factor in de ontwikkeling van democratie, maar hebben kanttekeningen bij zijn stelling dat het vooral ‘bekeringsprotestanten’ en zendingswerkers waren die de bedding voor de democratie schiepen. — WvS
‘Hoe selectief mag je het verleden lezen?’
De apologetische insteek van dit artikel dat het levenswerk van Woodberry samenvat kan een verzet oproepen dat zijn welkome pleidooi overstemt om in sociale analyses weer te letten op religieuze waarden en simplistische associaties van godsdienst met onderdrukking en geweld te vermijden. Zijn massaal gebruik van statistisch onderzoek om te bewijzen dat evangelicaal bekeringsprotestantisme de democratisering wereldwijd het best bevordert is dan te weinig overtuigend.
De stelling is niet enkel dat de westers-liberale staatsvorm vooral gebouwd is op waarden uit het christendom. Dat zou nauwelijks stochastische onderbouwing behoeven. De toespitsing op bekeringsprotestanten (CP’s, gedefinieerd in voetnoot 1) dwingt de auteur echter tot zoveel historische nuances, dat er weinig overblijft van de idee dat in vergelijking met andere christenen de CP’s meer daartoe bijdragen.
Over zijn begrip ‘democratie’ dat hier vaag en onbevraagd blijft, is meer te vinden in zijn artikel ‘The Pioneering Protestants’ (2004), waar hij begint met een citaat van de calvinist Williams uit 1768 over de totale gelijkheid van allen in Christus. De verspreiding van algemeen onderwijs, vrije pers, geloofsvrijheid presenteert hij als middelen tot dat ideaal en worden hier statistisch met missionerende CP’s verbonden in een rivaliserende vergelijking met andere geloven.
Ik kan de stochastische bewijsvoering in dit bestek niet bespreken, maar ik noteer alvast dat de benutte documentatie uitsluitend Engelstalig is. Dat is bevreemdend voor een artikel dat zoveel werk maakt van de transnationale vergelijking.
Op de historische analyse waaraan de statistieken dienstbaar zijn valt ook veel af te dingen, want de strijd tegen gevestigde rechten gedurende de godsdienstoorlogen waaruit de Europese natiestaten zijn gegroeid, verschijnt hier nogal eenduidig als voorspel op het werk van de CP’s. Als ik dit lees in de week dat Aken het twaalfde eeuwfeest van Karel de Grote viert en het begin van de Grote Oorlog in 1914 wordt herdacht, kan ik weinig met die eenduidigheid. Waren in 814 de idealen van de Karolingische renaissance zoveel dubieuzer dan wat protestants Berlijn in 1914 op de trams deed schrijven dat Fransen en Serven moesten sterven? Woodberry ziet zulke Berlijners wel niet als CP’s, (cf. p. 245 n. 3), maar ze beleden wel met Hegel wat hij afzet tegen de katholieke en orthodoxe denkwereld. Hoe selectief mag je het verleden lezen? Gaf dit Pruisen met het bestrijden van het historisch eerste constitutionele parlement (in Polen, 1791) steun aan de democratie? En hoezo was de Poolse strijd tegen de Sovjets een teken van katholieke ommekeer tot democratie (cf. p. 247)? En als dan de democratie Angelsaksische stijl voorop staat, moet dan niet vermeld worden hoe die teruggaat op de pre-reformatie Magna Carta van 800 jaar geleden?
De strijd voor scholing, recht op informatie, bescherming van privérechten en tegen uitbuiting hebben christelijke connotaties en stammen niet enkel uit de Atheense koker. Dat mag zeker gezegd zijn. Maar dat andere dan CP-missies weinig oog ervoor hebben gehad is een curieus idee, gezien de duizenden nonnen en broeders die hier hun leven aan gegeven hebben, vaak in protest tegen het koloniaal onrecht. Bovendien zijn dit idealen die in middeleeuwse kloosters gegroeid en door bedelorden gepopulariseerd zijn, zoals in de Moderne Devotie.
Tegenover dit selectieve lezen moet de stelling wellicht omgekeerd worden, namelijk dat de CP’s armslag kregen waar democratische waarden geworteld waren. Zou dat niet met gelijke statistieken vast te stellen zijn? Woodberry lijkt wel gevoelig voor zulke omkeringen als hij stelt dat de CP-acties voor bijbels alfabetisme indirect democratiserend gewerkt hebben door tegenstanders aan te zetten het onderwijs te bevorderen (p. 251)
Wil men stochastisch aantonen dat religieuze aspecten in de sociologie meetellen, dan moet men het antropologische perspectief scherp stellen. De term democratie gebruikt Woodberry praktisch als equivalent van moreel welzijn. Maar waar de vrijheid van het individu leidt tot een dieper wordende kloof in rijkdom en macht, en waar de rijken de macht juridisch naar hun hand kunnen zetten zonder dat bekering al te veel scrupules oproept – zoals Thomas Piketty recentelijk toonde – verschuift de vraagstelling.
Waar Woodberry erkent dat de verbinding tussen democratie en protestantisme complex is, legt zijn studie een punt op tafel dat tot veel verdere studie noopt en waarbij de gedeelde evangelische waarden niet ten prooi mogen vallen aan rivaliteiten. Want dat maakt het ieder-voor-zich onder de paraplu van Jezus’ kruisgenade tot een contradictie, en niet tot democratisch debat. Vergeten we ook niet dat veel bijbelvertalingen een weinig democratische visie meegekregen hebben over ’s werelds machtsverhoudingen.
— Wiel Eggen sma is pastoor in Cadier en Keer, antropoloog, theoloog en voormalig missionaris in onder andere Ghana en de Centraal Afrikaanse Republiek. SMA Societas Missionariorum Africae (zie ook: PA) = Witte Paters
‘Niet in de handen van de zending’
Het is een boeiend onderzoek van Woodberry dat nieuw licht wil geven op het werk van de protestantse zending in de afgelopen eeuwen. Vanuit een vergelijkend onderzoek tussen protestantse zending en katholieke zending wordt de these verdedigd dat het werk van de protestantse zending voorbereidend is geweest voor democratische instituties, wat minder het geval is bij zending die nauw gelieerd is aan de elite en andere machtscentra.
Dit laatste betreft in het onderzoek vooral de katholieke zending, maar ook bijvoorbeeld de protestantse zending in de Nederlandse koloniën die sterk verbonden waren aan de overheid. Naast een historisch onderzoek dat zich uitstrekt over enkele eeuwen, wordt de these gefalsificeerd (gecontroleerd) aan de hand van een uitgebreid statistische vergelijking van de zending buiten Europa en Noord-Amerika in de periode 1950-1994 waarbij de indirecte causale relatie tussen protestantse zending en democratie in dit statistisch onderzoek significant is in vergelijking met de katholieke zending.
Omdat het onderzoek over een grote periode gaat met erg veel verschillende variabelen, is de uitkomst misschien ook meer een duiding van indirecte causale verbanden tussen protestantse zending en de vorming van democratische instituties. De indirecte factoren zijn dan dat, door de protestantse visie op het vertalen en verspreiden van de Bijbel gekoppeld aan het massaal drukken en uitgeven van teksten en de sterke nadruk op persoonlijke bekering, er een versterking in het ‘publieke domein’ komt die dan weer de noodzakelijke diversiteit geeft voor een democratie. Omdat het over grote onderzoeksdomeinen in tijd en plaats gaat, blijft het onduidelijk hoe de gedetailleerde beïnvloedingsprocessen plaats vinden.
In het onderzoek staat de protestantse zending vooral voor de ‘Conversionary Protestants’ (CP’s). Deze groep kan worden omschreven als: ‘anderen willen overtuigen van het geloof, nadruk leggen op het lezen van de Bijbel in de eigen taal, en het geloof hebben dat genade, geloof en eigen keuzes mensen kan redden voor de eeuwigheid’. Maar af en toe komt er ook een andere groep in zicht, namelijk de ‘non-conformisten’. Die staan voor zendelingen die stellen dat het behoud van de mens niet ligt in het lidmaatschap van de kerk of het onderhouden van de sacramenten. Deze twee groepen overlappen elkaar maar zijn ook divers als variërend van calvinisten tot quakers. Beide groepen samen kunnen dan elkaar vinden in het stimuleren van godsdienstvrijheid en het opkomen voor het recht van de (gediscrimineerde) individu.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de term CP’s ongelukkig gekozen is vanuit een algemene studie over wereldwijde zending. De hierboven omschreven kenmerken van deze groep zijn essentiële aspecten van het christendom, waarbij de variatie meestal meer gaat over de volgorde in onderlinge prioriteit met de niet genoemde kenmerken zoals bijvoorbeeld visie op kerkstructuur, dan dat hieruit een ‘zwart-wit’ schema kan worden opgesteld.
Toch is het een interessante these om indirecte causale verbanden, zoals hierboven genoemd maar nog niet de status van theorie heeft, te duiden in het zendingswerk waarbij de evangelie verkondiging blijkbaar ook democratische aspecten stimuleert die indirect gerelateerd zijn aan de cultuur van de lokale macht.
De vraag is nu in hoeverre we met deze these, naast een historische validatie, ook een hedendaagse toepassing kunnen maken. Duidelijk is dat deze vorm van statisch onderzoek niet meer opgaat omdat het percentage zendelingen van zowel Protestantse als Rooms Katholieke zending nu in een heel andere context staat. Daarbij zijn de bouwstenen voor democratie zoals ‘onderwijs voor iedereen’, ‘mass-printing’ en de opbouw van een ‘Civil Society’ nu in handen van lokale actoren. Misschien zijn de CP’s zendelingen uit de vorige twee eeuwen, die in hun opdracht tot evangelieverkondiging ook mede gevoed werden door visies over mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en individuele keuzes, goed te vergelijken met de huidige lokale, evangeliserende kerken die in hun directe omgeving het onrecht zien en vanuit een boodschap van vrede en heil ook indirect nieuwe instrumenten creëren voor de maatschappelijke ontwikkeling van het land.
Voor beide situaties geldt dat vanuit de visie voor een heilsbekering er transformatieprocessen op gang gebracht kunnen worden die ‘sjaloom’ brengen maar niet meteen vertaald kunnen worden in het aantal nieuwe kerkleden.
Heeft de these van Woodberry misschien juist dit aspect naar de voorgrond gebracht, dat een maatschappelijke contextualisatie van de Bijbel een bewustwordingsproces op gang brengt waarbij de bron helder moet blijven maar de toepassing niet in de handen van de zending ligt?
— Pieter Boersema is hoogleraar godsdienstwetenschappen en missiologie aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven.