Het dier neemt in de Bijbel een opvallend grote plaats in. Veel vaker dan wij ons realiseren wordt melding gemaakt van dieren, in het wild dan wel veehoudend, alsook van bepaalde diersoorten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de Israëliet in het alledaagse leven veel dichter bij het dier stond dan wij in onze moderne samenleving. Maar dat niet alleen. Ook meer principieel speelt het dier een belangrijke rol en wordt het in de Bijbel van hoge waarde geacht.
Aan de hand van een aantal teksten uit het Oude en Nieuwe Testament illustreer ik de rol van het dier in de Bijbel. Vervolgens wil ik van daaruit laten zien dat de hedendaagse notie van dierenrechten ook bijbelse wortels heeft en welke verantwoordelijkheid dat mensen geeft in de omgang met de schepping.
Redder van de hele wereld In het gesprek over het streven naar duurzaamheid vanuit een bijbels perspectief gezien, zou men in de veronderstelling kunnen leven dat de Bijbel hiertoe oproept ten gunste van de menselijke bewoners en gebruikers van Gods schepping. Er zijn echter geluiden van christelijke denkers die oproepen tot het (opnieuw) lezen van bijbelpassages en het exegetisch aannemelijk maken dat Gods plan – van Genesis tot Openbaring, van schepping tot herschepping – ook betrekking heeft op planten en dieren. Jürgen Moltmann is een voorbeeld van zo’n denker. In een aantal werken – waaronder The Spirit of Life: A Universal Affirmation – gaat hij in op passages als 1 Korintiërs 15:35-50. Zijn doelstelling is aan te tonen hoe groot de reikwijdte is van de inclusie van Gods hoopvolle toekomstplan: het gaat alle mensen aan, maar ook dieren, planten, rotsen en al wat er ooit geschapen is. Dit leidt tot een bijschaven van zowel het Godsbeeld als de visie op het Goddelijk handelen en ingrijpen ten opzichte van de aarde: uit liefde voor de wereld gaf God zijn Zoon niet (uitsluitend) voor de mensheid. Hij kwam als soter tou kosmou (Johannes 3:16), dat wil zeggen, als Redder van de hele wereld, mens én dier. Prof.dr. Johan Graafland staat in zijn bijdrage stil bij juist het dier vanuit bijbels perspectief. Zijn artikel is gebaseerd op fragmenten uit zijn boek En God schiep. Over dieren en rentmeesterschap, Artios-reeks, Heerenveen: Royal Jongbloed, 2015. — Redactie TussenRuimte |
De intrinsieke waarde van het dier
Meteen al aan het begin van de Bijbel, in het cruciale hoofdstuk over de schepping in Genesis 1, nemen de dieren een prominente plaats in. In het scheppingsverhaal komt naar voren dat de dieren in de zee, in de lucht en op het land voluit deel uitmaken van de schepping zoals God die voor ogen had. Elke keer eindigt de tekst met de conclusie: ‘En God zag dat het goed was.’ Het door God geschapen dierenrijk is in al zijn diversiteit van grote waarde in de ogen van God. Hij geniet van de overvloed van het dierenleven, de grote variatie erin, van zeemonsters tot de kleine mier die op de grond rondscharrelt.
Hierin is een duidelijke parallel tussen mens en dier, want tegen beide wordt gezegd dat zij vruchtbaar en talrijk moeten zijn en de aarde bevolken. Voor beide is plaats op de door God geschapen aarde. Zij vullen elkaar aan en hoeven elkaar niet te verdringen. De een hoeft niet uit te groeien tot een plaag voor de ander. Beide zijn tot eer van God geschapen en worden opgeroepen om God te loven voor de schepping (Psalm 148) en ook in de eindtijd delen dieren in de lofprijzing van God en Christus (Openbaring 5:13). Bij mensen is die lofprijzing een bewuste uiting van eerbied aan God, bij dieren vloeit die lofprijzing voort uit het simpele feit dat zij er zijn als schepselen van God. Mens en dier staan dicht bij elkaar, beide zijn uit stof gemaakt (Genesis 2:7 en 19). En zoals God de mens tot een levend wezen maakte door hem levensadem in de neus te blazen, wordt ook over de dieren gesproken als wezens waarin de levensadem is (Genesis 7:15).
Uit Genesis 1 volgt direct een heel belangrijke bevinding, namelijk dat dieren er volgens de Bijbel niet enkel zijn om het leven van mensen te veraangenamen, maar dat ze doel op zichzelf zijn voor God. Genesis 1 draagt hiermee een reden aan voor het behoud van biodiversiteit, die in de gangbare ethische theorieën nog nagenoeg ontbreekt. Omdat God de biodiversiteit gewild heeft, rust er op de mens de plicht om er als rentmeester zorg voor te dragen dat deze niet teloor gaat door menselijk handelen.
Rechten van dieren
De hoge mate van gelijkschakeling van mens en dier zet zich voort na de zondeval en uit zich dan onder andere in het feit dat beide sterfelijk zijn (Prediker 3:18-21). Het leed van dieren dat in de Bijbel beschreven wordt, is mede het gevolg van de straf van God op de zonde van mensen. Maar dat niet alleen; de zondeval brengt ook met zich mee, dat heel veel leed dat dieren treft het gevolg is van de wreedheid van de mens zelf.
God heeft daarom in de Bijbel ook allerlei regels gesteld om dieren te beschermen. Ook al mogen dieren worden gebruikt ten dienste van mensen en mogen mensen dieren in bezit hebben, dat betekent niet dat mensen willekeurig alles met ze mogen doen. Als wij rechten opvatten als een uitdrukking van fundamentele morele grenzen, die sterke, in plaats van zwakke verplichtingen jegens dieren uitdrukken, kunnen deze regels worden opgevat als een expressie van dierenrechten. Deze rechten drukken uit dat dieren niet enkel middelen of goederen zijn ten bate van de belangen van mensen, maar dat dieren als schepselen van God intrinsieke of inherente waarde toekomt. Dat betekent niet dat dierenrechten absoluut zijn (evenmin als dat vaak het geval is met de rechten van mensen), maar wel dat in normale situaties er zekere grenzen en verantwoordelijkheden zijn in hoe wij dieren behandelen. Hardheid en wreedheid jegens dieren zijn niet alleen onmenselijk, maar strijden ook tegen de wet van God en zijn daarom goddeloos.
Zoals God rustte op de zevende dag,
zo moeten ook mens én dier op krachten
kunnen komen na een week van arbeid
Er zijn om te beginnen heel veel teksten die uitdrukken dat de mens zorg dient te hebben voor (zieke of zwakke) dieren (Ezechiël 34:2-4; Exodus 23:4-5; Deuteronomium 22:1-4). Sprekend is in dit verband Spreuken 12:10: ‘Een rechtvaardige zorgt goed voor zijn vee, een goddeloze is alleen maar wreed.’ Rechtvaardige behandeling van dieren is ook een thema dat terugkeert in teksten die het recht van dieren op een aandeel in de oogst geven, vanwege de arbeid die zij verrichten (Deuteronomium 25:4). Het dier mag zeker worden ingeschakeld voor werkzaamheden ten behoeve van de mens. Maar het mag niet slechts object zijn van de economische belangen van de mens. Want het dier is ook en daarboven een medeschepsel waarvoor de mens zorg draagt. Het mag niet worden blootgesteld aan honger en dient een eerlijk deel te krijgen in de oogst.
De zorg voor het dier komt ook tot uitdrukking in het recht op rust (Deuteronomium 5:13-14; zie ook Exodus 20:10; 23:12). Het is veelzeggend dat de dieren ook genoemd worden in de Tien Geboden. Ook de dieren hebben hun rust nodig, net zoals de mensen. Dat het sabbatsgebod dit ook echt bedoelt, blijkt het duidelijkst in de formulering in Exodus 23:12: ‘opdat uw rund en uw ezel uitrusten, en de zoon van uw slavin en de vreemdeling adem scheppen’. Zoals God rustte op de zevende dag na zijn scheppingswerk, zo moeten ook mens en dier kunnen rusten. Zij moeten op krachten kunnen komen na een week van arbeid. Er is hier dus weer sprake van een opvallende gelijkstelling van dier en mens. Ondanks de grote verschillen dienen zij allen in staat te worden gesteld om te kunnen genieten van de sabbatsrust. De os mag ophouden met ploegen en dorsen, de ezel hoeft even geen lasten te dragen, net zoals de heer van de huishouding rust neemt en de slaven even verlost worden van het zwoegen op het land.
Aan het respect voor de natuur
wordt zelfs de belofte
van een lang leven verbonden
Naast verantwoordelijkheid voor het welzijn van het eigen vee, heeft de mens ook verantwoordelijkheid voor de wilde dieren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het sabbatsjaar (Exodus 23:10-11; Deuteronomium 15; Leviticus 25:7). Ook de wilde dieren profiteerden hiervan. Net zoals bij de ark van Noach is er God veel aan gelegen dat zijn schepping van de dieren in stand blijft en Hij schakelt mensen in om daar zorg voor te dragen. Onbewuste of bewuste uitroeiing van dieren getuigt van disrespect voor de schepping met zijn rijke gevarieerdheid aan dierenleven en daarmee van disrespect voor God als de Schepper daarvan.
In dit verband zijn de teksten vermeldenswaard die de voortplanting van de wilde dieren beschermen. De Israëlieten waren voor hun voedsel niet alleen aangewezen op hun vee, maar zij aten bijvoorbeeld ook eieren van wild gevogelte. Maar om diersoorten te beschermen tegen uitroeiing, werpt het Oude Testament regels op die voorkomen dat moedervogels en jongen beide worden weggehaald (Deuteronomium 22:6-7). De tekst draagt de sporen van wat wij tegenwoordig ‘duurzaamheid’ noemen. Niet alleen in de zin dat het in leven laten van de moeder de basis vormt voor nesten in de toekomst, maar ook omdat het voor het welvaren van de mens van belang is. Aan het respect voor de natuur wordt zelfs de belofte van een lang leven verbonden. Andere wetten waaruit dit principe wordt afgeleid zijn het verbod om een rund of schaap tegelijk met het jong van het moederdier te slachten (Leviticus 22:27-28).
De verantwoordelijkheid van mens voor dier
De Bijbel laat zien dat mensen dieren mogen inzetten in het productieproces. Maar het dier is niet alleen geschapen met het doel om de belangen van mensen te dienen. Het dierenleven komt intrinsieke waarde toe als schepsel van God. Van een onbegrensd gebruik van dieren door de mens kan daarom geen sprake zijn. De mens is door God aangewezen om de orde in de wereld te handhaven. Ten aanzien van de soorten heeft de mens de opdracht om de diversiteit in het dierenleven te beschermen.
Lange tijd is de mens een onderdeel van de schepping geweest, zonder dat het menselijk leven van grote invloed was op de leefomgeving. De ecologische grenzen, die de mensheid lange tijd heeft moeten respecteren, worden door de moderne mens tot het uiterste opgerekt door een economie van onbegrensde groei en consumptie. Het moderne project waarbij de mens zichzelf steeds meer ziet als de schepper van de toekomst, heeft ertoe geleid dat hij vergeten is dat hij zelf schepsel is naast andere schepselen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat wanneer deze grenzen overschreden worden er een catastrofe ontstaat. Daarmee wordt de opdracht uit Genesis 1 om zorg te dragen voor de schepping van steeds groter belang. Met de groeiende macht neemt ook de verantwoordelijkheid van de mens toe. Daarvoor is nodig dat de mens de gegevenheid van de schepping aanvaardt en zijn afhankelijkheid ervan meer bewust wordt.
Veel christenen hebben moeite met de gedachte dat dieren ook rechten toekomen. Zij zijn bang dat het toekennen van dierenrechten te veel inbreuk maakt op de rechten van mensen. Maar het spreken over dierenrechten beoogt niet anders dan de morele reflectie over de wijze waarop dieren behandeld worden te bevorderen door tot uitdrukking te brengen dat mensen bepaalde verplichtingen hebben jegens dieren. De verantwoordelijkheid van de mens voor het dier betekent dat de mens niet alleen zijn eigen belang kan nastreven, maar ook het belang van de dieren tot gelding moet laten komen naargelang de aard van het dier. Net zoals in de relatie tussen mensen de zorg voor de zwakken en armen de toets vormt waarop God de mens beoordeelt, zo creëert ook de macht die mensen over dieren uitoefenen juist de verantwoordelijkheid om het zwakke en kwetsbare in stand te houden. Als de mens deze rechten veronachtzaamt, is hij schuldig en ook strafbaar.
Evenals de rechten van mensen zijn de rechten van dieren evenwel niet absoluut. Men kan niet zonder meer uit het principe dat men anderen niet mag schaden, afleiden dat dierenleed te allen tijde voorkomen moet worden. Vanuit een bijbels perspectief leven mens en dier in een gemeenschap en in concrete situaties zal er altijd een gewetensvolle afweging moeten worden gemaakt als de rechten van mensen op gespannen voet staan met de rechten van dieren. Hoe zo’n gewetensvolle afweging in verschillende situaties moet worden gemaakt, is nog grotendeels onontgonnen terrein en op dit punt staat de ethiek nog in de kinderschoenen.
— Johan Graafland is econoom en theoloog en gespecialiseerd in filosofie van de economie, economische ethiek, bedrijfsethiek/maatschappelijk verantwoord ondernemen en christelijke visie op economie. Hij is als hoogleraar verbonden aan de Tilburg School of Economics and Management.