Roma-ouderling Zsolt Zsiga in Hongarije:

‘Medewerker van Gods dienaren’

‘Een Rom neemt het Evangelie niet makkelijk aan, maar als hij het in zijn hart sluit, ontleent hij er een enorme kracht aan voor het dagelijks leven’, stelt ouderling Zsolt Zsiga uit Tiszakarád, een van de steunpilaren van zendingsorganisatie Református Cigáni-misszió, in de buurt van Sárospatak. Hoewel de meeste Roma geen materiële rijkdom kennen, kunnen de leden van zijn volk volgens deze vader van twee kinderen toch tevreden zijn, omdat ze een andere zegen van de Here gekregen hebben.

Roma in Hongarije
Hoeveel Roma er in Hongarije wonen is niet duidelijk. De officiële statistieken geven 3 procent van de bevolking aan, maar volgens een onderzoek uit 2003 gaat het on 6 proces (600.000 mensen). In de plaatsen waar Roma gehuisvest zijn is er vaak sprake van meer armoede, gebrek aan scholing, werkloosheid en geweld dan elders. Van de Roma tussen de 16 en 64 jaar heeft slechts 27 procent een baan. De levensverwachting is ongeveer tien jaar korter dan die van etnische Hongaren. De gebieden met de grootste problemen, waar naar verhouding ook de meeste van de Roma wonen, liggen in het noordoosten en het zuidwesten van het land. Dit zijn dezelfde regio’s waar de meeste hervormde Hongaren (Református) hun domicilie hebben.
Roma en de Református-kerk
Uit een enquête die de Református Cigánymisszió, de ‘Hervormde’ Roma-zending, hield onder predikanten van de Református-kerk, bleek dat men vaak weinig weet van Roma. Van de respondenten gaf echter bijna 80 procent aan, dat hun gemeente leden of catechisanten uit de Roma telt. In 6 procent van de gemeenten zijn één of meer ouderlingen van Roma-afkomst. Veel predikanten geven aan dat er in hun dorp weliswaar geen spanning maar wel wantrouwen heerst tussen Roma en niet-Roma. Ongeveer een kwart van de hervormden is actief of voelt zich geroepen tot evangelisatie onder Roma.
Református Cigánymisszió
De Református Cigánymisszió, de ‘Hervormde’ Roma-zending, wil de Hongaarse Református-kerk helpen om het Evangelie uit te dragen aan Roma en hen op een goede manier opnemen in de gemeenten. Het gaat om een holistische benadering: naast het verkondigen van het Evangelie is er ook aandacht voor de levensomstandigheden van de Roma. Op allerlei manieren wordt er hulp geboden. Belangrijk is ook de cultuur van de Roma. De Roma-zending wil meehelpen om deze te bewaren en op een creatieve manier een plaats te geven in de liturgie.

Wanneer hebt u God voor het eerst ontmoet?
Mijn ouders waren niet religieus, daarom gingen ze ook niet naar de kerk. Wanneer gingen Roma überhaupt naar de kerk? Als kind had ik er dus geen idee van hoe dat gebouw met torens er vanbinnen uitzag, wat er tussen de muren gebeurde, wie er naartoe gingen. Ik wist dat God bestond, maar Wie Hij precies was en is, wat Hij voor ons gedaan heeft, waarvoor wij Hem dankbaar kunnen zijn, daarover hoorde ik niets.
Geestelijke aansporing kreeg ik toen ik zo’n tien à twaalf jaar was, toen mijn grootmoeder bij ons kwam wonen na de vroege dood van mijn grootvader. Door haar begon God me te vormen. Zij was het die me leerde bidden, die me vertelde waarom ik tot God moest smeken en waarom ik Hem dank moest brengen.
Ik zag mijn grootmoeder vaak bidden: ze vouwde haar handen en sloot haar ogen. Een tijdje lette ik daar op, daarna vroeg ik een keer wat ze deed. We gingen zitten en ze zei dat ze zo tot God sprak. God, die onze Schepper is, die ons het leven gegeven heeft en die ook nu ons lichamelijk en geestelijk voedt. Ze leerde me het Onze Vader en het tafelgebed en vanaf dat moment baden we gezamenlijk.

Nam uw grootmoeder u ook mee naar de kerk?
Mijn grootmoeder zorgde alleen voor het zaaien van het geloof. Om dit zaad in mijn hart te laten ontkiemen en het te laten uitspruiten was nog veel tijd nodig. Een paar jaar na het behalen van mijn diploma als monteur van landbouwmachines, trouwde ik. Hoewel ik het goed had met mijn vrouw, we gelukkig waren, ja tot op de dag vandaag gelukkig zijn, voelde ik dat er iets in mijn leven ontbrak. Er was een leegte in mijn hart. Daarom verzamelde ik al mijn moed en ging naar het huis waar ik in mijn kindertijd bijna bang voor was geweest, omdat het vreemd en geheimzinnig was.
De hervormde gemeente en haar predikant László Egeresi, ontvingen me hartelijk en nodigden me ook uit voor bijeenkomsten. Voor mij was het goed om in een gemeenschap te zijn, ergens bij te horen. Het deed me goed dat men mij eindelijk meetelde, rekening met mij hield. De Woordverkondigingen begonnen de leegte in mijn hart te vullen: hoe meer ik mijn hart opende voor de Here, des te meer Hij mij door zijn Heilige Geest de vreugde van het Evangelie schonk. Het was voor mij een nieuwe ervaring, dat de mensen die naar de gemeente gingen niet alleen in de Here geloofden, maar ook in elkaar en door hun eigen voorbeeld lieten zien hoe je een leven kunt leiden dat aangenaam is voor God.

Hoe was uw leven daarvoor? Waarin moest u veranderen?
Ik was geen dief, ik was geen moordenaar, maar ik leefde mijn dagelijks leven zonder God. Mijn oude mens bekommerde zich niet om zijn naaste. Alleen mijn eigen geluk hield me bezig. Ik zag niet wat er in het hart van de ander woonde, ik zag niet wie hij was en wat zijn zorgen of zijn vreugden waren. Het interesseerde me ook niet. Als ik bijvoorbeeld iemand gekwetst had, had ik er geen gewetenswroeging van en als iemand ergens anders over dacht dan ik, telden zijn standpunten niet voor mij. Als iets niet lukte, zocht ik de fout bij een ander, altijd schoof ik de verantwoordelijkheid af op een ander.

Hoe bent u betrokken geraakt bij de Roma-zending in uw regio?
Elf jaar geleden zochten de Koreaanse zendingspredikant Choi Young en de bekende theoloog Dániel Szabó ons op en vroegen of we in ons dorp Tiszakarád ook met de Roma-zending zouden willen starten. Onze predikant ging hier enthousiast op in en hielp mee waar hij maar kon.

Mijn vrouw en ik gingen voor het eerst mee naar de maandelijkse Roma-zendingsconferenties, die broeder Choi en broeder Dániel organiseerden in Sárospatak. Het was goed om daar andere Roma te ontmoeten. Daar ontdekte ik tot mijn verrassing dat niet alleen ik, maar ook anderen de Here zoeken. Bijzondere getuigenissen hoorde ik hier, die me een enorm elan gaven voor mijn geloofsontwikkeling. Ik voelde dat ik bij deze mensen moest horen. Met verwondering zag ik dat ze zich er niet voor schaamden om hun geloof te belijden.

Hoe is er uit de conferenties in Sárospatak een gemeente ontstaan in Tiszakarád?
In het begin organiseerden we bijeenkomsten thuis, in gezinsverband, onder leiding van de broeders Choi en Dániel. Toen ik naar hen luisterde, kwam ik erachter dat ik het Evangelie, dat ik van hen ontvangen had, door moest geven aan anderen, want het is niet alleen voor mij. Daarom nodigden we steeds meer gasten uit in ons huis en ook bij andere gezinnen ontstonden er vergelijkbare kringen. Het Woord klonk en daarna was er koffie en koek, waarbij we met elkaar praatten en voor elkaar baden.
De huizen bleken steeds vaker te klein te zijn, waardoor de plaatselijke autoriteiten ons uiteindelijk een gedeelte van een gebouw ter beschikking stelden. Sindsdien houden we in dat huis van de Roma-zending onze kerkdiensten, afhankelijk van de seizoensarbeid. Er komen momenteel zo’n 80 tot 110 mensen. In andere plaatsen ontwikkelden de zaken zich op vergelijkbare wijze. Hier en daar heeft de Roma-zending het missiehuis zelf gekocht met steun van Koreaanse gemeenten.

Waarmee kunnen de Roma in Tiszakarád aangesproken worden? Wat is belangrijk voor hen, wat raakt hun hart in het Evangelie?
Een Rom neemt het Evangelie niet makkelijk aan. Hij gelooft wel in God, maar wendt zich alleen naar Hem toe als er moeilijkheden zijn. En als God zijn gebed verhoord heeft, vergeet hij Hem snel weer. Wie echter Gods boodschap begrijpt en in zijn hart sluit, kan daar enorme kracht uit putten voor het dagelijks leven.

‘Doorgeven aan anderen, het is niet alleen voor mij’

Ik vroeg aan een vrouw waarom ze graag naar de gemeente gaat. Ze zei: ‘Als ik hier kom, neemt de Heer de last van mijn schouders, Hij maakt dat ik mijn armoede, mijn pijn vergeet. Ik ga als een nieuw mens naar huis.’ De belangrijkste les is misschien juist wel dat hier in Tiszakarád, hoewel we in armoede leven, het geld toch niet het eerste is. We hebben geen materiële rijkdom, maar laten we eindelijk opmerken met hoeveel dingen God ons toch gezegend heeft, om hoeveel dingen we Hem toch kunnen danken. Wie de Heer aanvaard heeft, kan ook blij zijn met de schoonheid van een kleine veldbloem, wanneer hij als vrijwilliger aan de rand van het dorp werkt. God heeft zoveel gegeven. Van Hem heb ik geen bezit, geen huis, geen auto gekregen maar een ander soort zegen: een gezin, een kind, een gemeenschap, een opdracht. Wanneer ik dat inzie, ben ik niet langer ontevreden.

Waarom komt u in het ‘missiehuis’ samen en niet in de Református-kerk?
Zoals ik al aangaf, kan een Rom bang zijn voor de kerk. Hij kent de gemeenten daar niet, hij weet niet hoe ze hem zullen ontvangen. Daarom gaat hij makkelijker naar het ‘missiehuis’. Tegelijkertijd zegt broeder Choi bij elke gelegenheid dat dit slechts de eerste stap is op de geloofsweg. Het uiteindelijke doel is dat iedereen zijn plek vindt in de hervormde dorpsgemeente.
Ik ben twintig jaar als enige Rom naar de diensten in de kerk gegaan en nu zijn er daar op zondag al veel Roma-gezinnen, die dankzij de Roma-zending de Heer zijn gaan volgen. Zij hebben ook meer dan eens voor de gemeenschap getuigenis afgelegd en in de gemeente hebben verschillenden van hen belijdenis gedaan.

Welke diensten vervult u?
Ik ben een eenvoudige, laagopgeleide man. Vaak vraag ik de Heer ook waarom Hij mij nodig heeft. En tegelijkertijd vraag ik Hem ook altijd dat Hij mij, voor zover mijn bekwaamheden het toelaten, van nut laat zijn. Er is een gehandicapt meisje in onze missie-gemeenschap, die de naam van haar moeder niet weet, ja, zelfs het spreken valt haar moeilijk. Maar door een wonder zingt zij schitterend en ze is daarmee een voorbeeld in de kerkdiensten. Ik heb ook tegen de broeders en zusters gezegd: ‘Zien jullie dit? De Heer kan zelfs haar gebruiken in de opbouw van het Koninkrijk. Hoe zou Hij ons dan niet kunnen gebruiken, die Hij gezegend heeft met lichamelijke en geestelijke gezondheid?’ Er zijn nog veel meer wonderbaarlijke voorbeelden in de gemeente, die laten zien dat God ons door elkaars leven onderwijst en ons vormt.
Het leeuwendeel van het werk wordt gedaan door broeder Choi, broeder Dániel en de plaatselijke predikanten. Het is een enorme eer voor mij dat God mijn gebed verhoord heeft en dat zowel Hij als zijn dienaren mij gebruiken kunnen. Ik mocht de eerste Roma-ouderling worden in de hervormde gemeente van Tiszakarád en dit ambt kan ik tot op de dag van vandaag vervullen. In drie andere plaatsen kan ik broeder Choi helpen om de Roma-zending op te zetten en in Tiszakarád neem ik ook deel aan de organisatie van het zendingsleven. Ze hebben mijn vrouw gevraagd om de praktische leiding van het plaatselijke missiehuis op zich te nemen en mij als halftime beheerder. Ik heb dus veel opdrachten van God gekregen, ondanks het feit dat ik twee tumoren gehad heb. Maar ook daarom kan ik Hem dankbaar zijn, want ook zo ziet Hij dat ik dienstbaar kan zijn en geeft Hij mij mogelijkheden voor het verdere leven.

Geloven uw ouders, broers en zussen ook?
Mijn broers en zussen zoeken alle drie de Heer en ik geloof dat ‘wie zoekt, vindt en wie klopt, opengedaan wordt’. Eén zus heeft samen met haar partner onlangs belijdenis gedaan, ze zijn meelevende gemeenteleden geworden. Ik bid veel voor hen. Mijn moeder is bekeerd, met haar kan ik samen bidden. Mijn vader is om zo te zeggen op ‘zijn eigen manier’ gelovig, maar hij is een heel goed mens.

En uw grootmoeder?
Zij is meer dan twintig jaar geleden van ons heengegaan. Als zij ons nu zou zien, zou zij heel dankbaar zijn. Door haar heeft de Here ons gevormd. Hij heeft niet alleen ons leven veranderd, maar ook dat van ons dorp. Misschien zou ze samen met mij zeggen:

‘O, Here, hoe groot is uw macht. Ik kan het niet bevatten dat U zo’n grote opwekking gegeven heeft onder de Roma, niet alleen hier, maar ook landelijk. Dus we zijn toch niet verloren? We tellen toch mee, U heeft toch ook ons nodig? U let toch op ons en wil dat ook wij U volgen? Iets groters had ons niet kunnen overkomen en wij kunnen U hiervoor niet dankbaar genoeg zijn.’

Dit interview van 17 november 2015 is met toestemming overgenomen van de website van Református-Cigánymisszió.

Vertaling en bewerking: Foka van de Beek