Het thema ‘armoede’ houdt je zeer bezig. Waardoor komt dat?
Mijn vrouw Margriet en ik komen beiden uit een gezin waarvan de ouders het goed hadden. Maar eerdere generaties waren arm en daarvan waren we ons goed bewust. We begrepen daardoor een beetje wat het betekent om van weinig rond te moeten komen. Toen ik op de lagere school zat, gaf iemand een presentatie over medische zending, de actie ‘4xzn’: ‘zij zoekt zichzelf niet’. Daar, op dat moment, wist ik: ‘Dit wil ik later doen.’ Hoe, dat wist ik niet. Er was niemand in mijn familie die gestudeerd had of uitgezonden was geweest.
Op de hbs las ik van Anthony van Kampen Het land dat God vergat. Van Kampen was op reis in Brazilië en wilde het werk zien van pater Jan de Vries. Deze had de zorg voor ‘lepralijders’ in de leprozerie Paricatuba op zich genomen. Padre João raadde het hem af en zei: ‘Je zult het mij verwijten, dat ik je niet belet heb mee te gaan.’ Van Kampen ging mee en eenmaal terug in Nederland schreef hij over Paricatuba: ‘Het schamele huisraad was oud, verroest en kapot. Wat hier samenhokte behoorde tot de armsten der armen. Ze bezaten niets op aarde dan hun zieke lichaam en deze waardeloze prullen.’ Van Kampen begon fondsen te werven en is lang bij de mensen daar betrokken geweest. Later las ik een interview met zijn dochter. Daarin zei ze dat, na zelf Paricatuba te hebben bezocht, ze begreep ‘dat hij bij thuiskomst zo gesloten was, zo in zichzelf gekeerd’.
Na ons afstuderen hebben Margriet en ik bij de Navigators gewerkt. Na zeven jaar werden we opnieuw aan medisch werk in de zending herinnerd. Daarbij sprak vooral Psalm 72 me aan, over God die naar de arme omkijkt: ‘Hij zal de arme redden die om hulp roept, en de ellendige, en wie geen helper heeft’ (HSV).
Toen ik ging reizen voor Leprazending, zag ik waar Van Kampen over schreef: mensen die arm zijn, zonder inkomen, ziek, eenzaam, alleen gelaten door hun partner, niet meer mee kunnen doen, hun kinderen kunnen niet meer naar school, mensen die afhankelijk zijn en een uitzichtloos leven leiden. En de mensen om hen heen zijn bang voor besmetting en keren zich af, ook omdat de geur van onverzorgde wonden niet te harden is. Lepra wordt ‘de ziekte van armen’ genoemd. Het is ook de ziekte die verarmt! Mensen zoeken genezing bij traditionele genezers, betalen daar voor, genezen niet en zoeken een ander en gaan misschien ook naar een dokter die de ziekte niet herkent. Dit is wat ik aantrof, 27 jaar geleden. Gelukkig is er veel veranderd.
Leprazending beperkt zich niet alleen tot medische zorg, maar probeert iets aan armoede te doen. Mensen leren een ander vak. Anderen gebruiken een lening om opnieuw aan een inkomen te werken. De bewoners van voormalige lepradorpen denken samen na over wat echt belangrijk voor hen is. Alleen al zo’n gesprek stimuleert mensen om samen aan de slag te gaan en hun omstandigheden te verbeteren en hun welzijn te bevorderen.
Hoe rijm je armoede met Gods liefde?
In Deuteronomium 15:4 lees ik: ‘Overigens hoeft er onder u geen arme te zijn, want de Heer zal u overvloedig zegenen.’ Toch leven velen in bittere armoede, ook nu de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties veel goede initiatieven aanjagen. Er is veel belangstelling voor armoede. In mijn krant kun je bijna alle dagen wel lezen over iets in verband met de armoedeproblematiek. Het probleem is in veel landen zo groot dat ik me afvraag: ‘Hoe komen ze hier ooit uit?’ Dan lijken die teksten uit Deuteronomium ver weg. Als men zich aan Gods regels houdt, zou er geen armoede zijn … Maar ook in Deuteronomium 15 wordt aangegeven dat er tóch armen zullen zijn (vers 7). Er wordt dan gezegd, dat je op een goede manier met die armen om moet gaan. Daar rust Gods zegen op.
Armoede wordt door onszelf in de hand gewerkt. Velen worden door rampen getroffen, maar vaak ligt de oorzaak bij menselijk handelen. De discussie gaat vaak over externe oorzaken van armoede, over wat mensen elkaar aandoen, maar mensen kunnen ook zichzelf verarmen. Zo las ik het boek Waarom bent u zo arm? van Bahram Sadeghi, over Sierra Leone. Daarin wordt beschreven hoe na de onafhankelijkheid mensen met overheidsbanen, die een beetje geld hadden, de grote meneer wilden uithangen. Het geld werd buitenshuis uitgegeven in plaats van het te gebruiken voor het gezin.
‘Arme mensen kunnen zelf een wereld zonder armoede scheppen … we hoeven alleen maar de ketenen weg te nemen die we om hen heen gebonden hebben.’
Muhammad Yunus, oprichter van BRAC in
Bangladesh, de grootste ngo ter wereld
Welk advies wil je aan kerken en organisaties geven?
Ik kan alleen maar uit ervaring spreken. Grote bedragen komen niet zomaar bij de armen aan. Op de Prisma-website staat: ‘Uit onderzoek blijkt dat veel organisaties onbewust niet the poorest of the poor bereiken.’ Groot geld kan wel omstandigheden en infrastructuur diepgaand beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld onderwijs mogelijk maken, maar problemen van mensen zijn daarmee niet zomaar opgelost.
In ons werk hebben we ons vooral op individuen gericht en op de kleine gemeenschappen. De vraag moet zijn: hoe kan deze persoon, familie, gemeenschap opgetild worden? Hoe kunnen ze zichzelf verheffen? We gingen luisteren en mensen aanmoedigen om naar elkaar te luisteren, naar mannen en vrouwen en kinderen. We kunnen de gemeenschap echt vragen naar wat belangrijk voor hen is, en hen aanmoedigen zich te organiseren en samen een sterkere stem te worden in hun contact met autoriteiten.
We raakten minder op één interventie gericht; we keken niet alleen meer naar een wond, maar realiseerden ons dat met een wond armoede en eenzaamheid komt binnen geslopen. Het huis vervalt, de akker wordt verwaarloosd en kinderen worden ziek. Door wat hen aangedaan wordt of door wat men vreest, trekken mensen zich ook terug. Als kerk mag je met meer dan Woord en daad komen. Je mag er zíjn met en voor mensen, niet kort, maar langdurig.
Het is moeilijk voor organisaties om bij de allerarmsten en bij mensen met een beperking uit te komen. Ik begrijp dat wel: als organisatie moet je succes kunnen laten zien, aan de donor. Er moet ook iemand zijn, een lokale organisatie, een kerk, een gedrevene, die de zending, de ngo van overzee bij die allerarmsten kan brengen, die die armen echt als hun missie beschouwen.
Recent kreeg ik een Micah Global Newsletter onder ogen, die opriep de overheid eraan te blijven herinneren armoede te bestrijden. We moeten hen op een positieve manier confronteren met de gevolgen van hun beleid, of het niet-implementeren van beleid of het zich niet-conformeren aan internationale doelen. Armoede blijft vaak onzichtbaar, maar moet gezien worden om ons te laten realiseren dat dit niet kan. We leven nu in een tijd, waarin dat mogelijk is. We hebben de ondersteuning van de Sustainable Development Goals en veel ngo’s zijn zich er goed bewust van, dat er zoveel armoede is.
Vroeger was armoede een gegeven. In het boek Koninkrijk vol sloppen van Auke van der Woud lees je over hoe het 150 jaar geleden in Nederland was. Dat is schokkend. Het kwam er toen op neer, dat wie voor een dubbeltje geboren was, nooit een kwartje zou worden. We leven in een andere tijd. Je kunt er nu niet meer om heen. Er moet iets aan gedaan worden, en gelukkig gebeurt dat ook.
Wat vond jij op dit terrein het meest moeilijke in je werk?
We hadden meer kunnen doen, als we dingen beter en sneller geweten hadden. We ontdekten laat dat er zoiets bestond als ervaring, kennis en meningen van mensen in projecten betrekken bij planning en uitvoering. Veel van mijn collega’s waren arts, verpleegkundige en fysiotherapeut. In die tijd wisten we nog in alles wat goed was voor mensen. Pas later ontdekten we dat je in gesprek mensen kon vragen naar wat zij dachten en naar hoe samen tot oplossingen te komen. Nu werkt men gelukkig wel zo. Het is belangrijk om te blijven leren.
Ik wandelde in Congo met een paar collega’s. We kwamen een vrouw tegen met gescheurde kleren en een kapotte blikken schaal op haar hoofd en daarop een grote paddenstoel. Die paddenstoel gaf ze aan ons, een belangrijke eiwitbron. Een arme houdt niet alleen de hand op, maar geeft zelf. Zulke ervaringen geven een ongemakkelijk gevoel: te ontvangen uit de hand en het hart van iemand die arm is.
Nog steeds vind ik het niet makkelijk om een goede houding te vinden naar mensen die arm zijn en op je weg komen. Hoe reageer ik op bedelende kinderen? Of op mensen die in je vuilnisbak zoeken naar voor hen nog nuttige zaken? Ik probeer mensen die bedelen aan te kijken en te groeten. Maar zelfs na zoveel jaren in die landen weet ik er nog steeds niet goed mee om te gaan, dat ongemakkelijke gevoel blijft.
‘God gaf ons de mogelijkheid om altijd aalmoezen te geven (…). God loven is immers ook een aalmoes (…). Net als glimlachen naar iemand die daar nood aan heeft.’
Het deed me goed vandaag dit citaat te lezen uit An-Nawawi’s Forty Hadiths.
— Foka van de Beek is theoloog, stafmedewerker bij de Nederlandse Zendingsraad en hoofdredacteur van TussenRuimte.