Een vanzelfsprekende inclusiviteit?

Waarom is het zo moeilijk om de ‘gemarginaliseerden’ een plek te geven in onze missieopvattingen en in ons zendingsbeleid? Hoe komt het dat echt inclusief denken zo lastig is?

Een paar maanden geleden was ik op een grote zesdaagse Europese kerkelijke conferentie. De dialoog tussen meerderheids- en minderheidskerken, contacten tussen Oost en West, aandacht voor minderheden waren enkele van de fundamentele principes van de ontmoeting tussen protestantse en orthodoxe kerken uit heel Europa. 

Uiteraard was geprobeerd een goede balans te vinden tussen het aantal mannen en vrouwen, ouderen en jongeren onder de deelnemers. En ook was men niet vergeten een of twee representanten van de Romagemeenschap en enkele migranten uit te nodigen. 

Toch werden er al gauw allerlei punten die te maken hebben met macht en marges zichtbaar. Zo werkt de regel dat een grotere kerk meer mensen mag afvaardigen dan een kleinere kerk, niet erg mee om minderheidskerken een duidelijke stem te geven. 

Het podium werd gedomineerd door de grote kerken: protestanten uit het Westen en orthodoxen uit het Oosten. Jongeren kregen slechts twee tot drie uur de tijd om wat te zeggen. In de slotverklaring moest op het laatste moment een alinea toegevoegd worden over rechten voor de Roma, die bleek in de eerste vergeten. 

Sommige van de kleine protestantse kerken in Oost-Europa zijn al zo sceptisch over dit soort bijeenkomsten, dat ze met een minimale delegatie komen of zelfs niemand meer afvaardigen. 

In kerk, oecumene en zending zegt men (steeds meer) ervan doordrongen te zijn dat er meer geluisterd moet worden naar mensen uit de ‘marges’: ze moeten volledig mee doen en mee denken. Jezus zelf zocht de zieken, zwakken en achtergestelden op. In navolging van Hem kan de kerk niets anders zijn dan een inclusieve gemeenschap waar alle mensen hun plek hebben. 

Veel zendingsorganisaties hebben dit ook in hun beleid staan en in grote oecumenische organisaties, zoals de Wereldraad van Kerken, zijn er allerlei werkgroepen en netwerken bestaande uit mensen uit die zogenoemde ‘marges’. Ondanks deze initiatieven en ideeën gaat het – zoals hierboven beschreven – toch vaak fout. 

Soort zoekt soort

Dat kerken de neiging hebben homogene gemeenschappen te worden is niet zo vreemd. Is er eenmaal een ‘dominante’ groep, bijvoorbeeld witte middenklassers of Portugeessprekende Latino’s, dan is het vanzelfsprekend dat deze gemeenten ‘vergelijkbare’ mensen aantrekken. Het gaat meestal niet om een bewust gebrek aan inclusiviteit, maar om een situatie die een bepaalde kant op gegroeid is. 

Daarnaast is het natuurlijk ook wel makkelijk om met gelijkgezinden een gemeente te vormen. Daarin schuilt echter het gevaar: is er nog wel ruimte voor de ander? Is er nog wel oog voor om ook degene die niet bij de groep ‘past’ uit te nodigen? Steeds meer kerken zijn zich dit wel bewust, maar een omslag in denken lijkt moeizaam te zijn en tijd te kosten. 

Ook bij zendingsorganisaties realiseert men zich steeds meer, dat het beleid niet alleen vanuit de kantoren in het Westen, maar in gezamenlijkheid met de partners elders gemaakt moet worden. Hoe deze inclusiviteit en wederkerigheid vorm gegeven moeten worden, is echter nogal eens de vraag. 

Vaak zie je ook hier het mechanisme van ‘soort zoekt soort’ terugkeren. Ook al willen we de ander van elders wel betrekken, overleggen met collega’s op kantoor gaat een stuk eenvoudiger. Niet alleen door de nabijheid, ook vanwege een vergelijkbare culturele en kerkelijke achtergrond, taal en opleidingsniveau. 

Als er partners uit het buitenland betrokken worden in het maken van beleid, genieten over het algemeen degenen die Engels spreken, een goede opleiding gehad hebben en de westerse manier van denken kunnen begrijpen de voorkeur. Het is ook niet eenvoudig – of zelfs niet haalbaar – iedere ‘gemarginaliseerde’ die we willen bereiken in het werk te betrekken bij het beleid. Belangrijk is daarom, dat er ter plekke mensen zijn – lokale partners of zendingswerkers – die goed kunnen luisteren en de stem van deze mensen kunnen laten horen. 

Macht is prettig

We moeten echter wel uitkijken met al te begripvol zijn voor de logica van homogeniteit, de benodigde tijd voor een omslag in denken en de onhaalbaarheid van het betrekken van elke ‘gemarginaliseerde’ bij het beleid. Als we eerlijk zijn, kan er ook een (onbewuste) machtsfactor meespelen. Wie betaalt – en dat zijn meestal de westerse organisaties – bepaalt. 

Ook al willen we oprecht overleggen met de partners elders, zit er niet altijd ergens in ons achterhoofd, dat het toch óns geld is? Dat we dus ook het recht hebben om te bepalen, of in het gunstiger geval: mede te bepalen, wat ermee gebeurt? En hoe de ander daarvan rekenschap moet geven? (Waarbij elke ongeletterde en minder hoogopgeleide persoon sowieso geen hulp toegekend zal kunnen krijgen, omdat hij of zij bij voorbaat al vastloopt in de procedures …) 

Daarnaast weten we het als Nederlanders vaak ook ‘beter’. Regelmatig attenderen mijn Oost-Europese vrienden die vaak contact hebben met Nederlanders, me op de subtiele, onbewuste en onbedoelde arrogantie van Nederlandse medechristenen. Mij viel dat als Nederlander eerder nooit op, omdat het zo verweven is met onze cultuur.  

Speelt iets vergelijkbaars ook niet in gemeenten? De ander is natuurlijk van harte welkom … als hij zich maar aanpast aan onze gebruiken. We zien het ook tussen kerken onderling: tijdens bovengenoemde Europese conferentie kwamen de minderheidskerken nauwelijks aan bod.

Macht heeft vaak een negatieve klank in kerk en zending, we willen er dus graag verre van blijven. Maar moeten we niet toegeven dat het in deze gevallen gaat om een (soms subtiele) vorm van macht? En dat we dat diep in ons hart nog wel prettig – of in elk geval: noodzakelijk of vanzelfsprekend – vinden ook? Zouden we het anders niet veel makkelijker los kunnen laten?

De terminologie

Het woord ‘gemarginaliseerde(n)’ heb ik steeds tussen aanhalingstekens geplaatst. Dat heeft verschillende redenen. De eerste is, dat ik grote moeite heb met de term. Door over ‘gemarginaliseerden’ of ‘mensen uit de marges’ te spreken, label je hen als aparte categorie. En dan ook nog eens een categorie die iets zieligs oproept. Zijn het niet gewoon mensen met hun dromen, hoop, liefde, verdriet en zorgen, net als wij? Hun omstandigheden zijn anders en dat roept mogelijk andere vragen op, maar in wezen zijn zijzelf níet anders.

Een andere reden is dat de term ‘marges’ suggereert dat er ook een centrum is. Als wij anderen ‘gemarginaliseerden’ noemen, betekent dat dan dat wij het ‘centrum’ zijn? Is dat niet de arrogantie ten top? Wie bepaalt eigenlijk wie de ‘gemarginaliseerden’ en wat de ‘marges’ zijn? Misschien zijn we dat zelf wel …?!

Geïdealiseerd?

In het document Samen voor het leven van de Wereldraad van Kerken (2012) gaat het ook om mensen in het ‘centrum’ en in de ‘marges’. Er worden kritische noten gekraakt: 

[citaat gekleurd inspringen]‘Zending schaarde zich vaak aan de kant van het bevoorrechte centrum en slaagde er niet in om economische, sociale, culturele en politieke systemen die mensen marginaliseerden aan de kaak te stellen. Zending vanuit het centrum wordt gemotiveerd door een houding van paternalisme en door gevoelens van superioriteit.’ (citaat uit punt 41).

Een oplossing wordt ook geboden: 

‘We verklaren dat juist mensen aan de zelfkant delen in de zending en dat zij een profetische rol hebben die benadrukt dat de volheid van het leven voor iedereen is bedoeld. Mensen in de marge van de samenleving zijn de belangrijkste partners in de zending van God. Gemarginaliseerde, onderdrukte en lijdende mensen hebben een bijzondere gave om te onderkennen welk nieuws goed voor hen is voor hun bedreigde leven. Als we ons willen verbinden aan Gods levengevende zending zullen we moeten luisteren naar de stemmen uit de marge om te horen wat het leven bevordert en wat het leven vernietigt. We moeten ons in de zending richten naar de handelwijze van gemarginaliseerde mensen. Gerechtigheid, solidariteit en inclusief denken zijn de sleutelwoorden voor zending uit de marge.’ (punt 107)

Over de analyse in punt 41 valt veel te zeggen. Ik laat het echter bij de opmerking, dat dit ten dele waar is, maar dat er ook vele voorbeelden door de eeuwen heen zijn te noemen waar juist zendelingen, afkomstig uit het ‘centrum’, misstanden aan de kaak stelden.

Het gaat me nu vooral om punt 107, waarin ‘centrum’ en ‘marge’ in zekere zin omgedraaid worden. Juist de ‘gemarginaliseerden’ worden gezien als degenen die een bijzondere gave hebben om macht te doorzien, zij kunnen een profetisch geluid laten horen en zij zijn Gods belangrijkste partners in de zending. Niet wij in het ‘centrum’ moeten bepalen, maar die anderen, die door hun lijden en achterstelling veel beter weten waarom het gaat, als we spreken over de volheid van leven die God ons geeft.

Hoeveel waars er ook in dit gedeelte zit, voor mijn idee worden de ‘gemarginaliseerden’ hier wel erg geïdealiseerd. Dat zij uit eigen ervaring weten welk ‘nieuws goed is voor hun bedreigde leven’ lijkt eerder een open deur dan een bijzondere gave. Dat zij een profetische rol kunnen hebben, wil ik zeker erkennen: als slachtoffers van macht, zien zij vaak beter in dan wij waar het probleem van het (soms zo subtiele) machtsmisbruik precies in zit. 

Dat er naar hen geluisterd moet worden in kerk en zending is evident en noodzakelijk, daar doe ik niets aan af. Meer nog: zij moeten net zo volledig mee kunnen doen als ieder ander. En dáár ligt voor mij juist de clou: ‘als ieder ander’. 

In de geschiedenis van de zending is het vaak misgegaan en is er inderdaad vaak te veel vanuit het ‘(machts)centrum’ gedacht. Dat daar een einde aan komt, is nodig, maar we moeten oppassen om dan door te slaan naar de andere kant. ‘Gemarginaliseerde’ mensen zijn, zoals ik al eerder schreef, mensen net als wij. Niet elke ‘gemarginaliseerde’ spreekt profetisch of heeft een bijzondere gave, ook tussen hen zijn er mensen die egoïstisch zijn of verlangen naar macht of eigen gelijk. 

Centrum en marges in de Bijbel

Met alleen een ideaalbeeld van de ‘gemarginaliseerde’ en een omdraaiing van ‘centrum’ en ‘marge’ komen we dus niet verder. Waarmee dan wel?

In de verklaring van de Wereldraad van Kerken en in veel andere documenten wordt er terecht op gewezen, dat er in de Bijbel veel teksten te vinden zijn waaruit blijkt dat God speciaal oog heeft voor (het recht van) de arme, wees en weduwe. In de Evangeliën zien we dat Jezus zich ontfermt over zieken, zondaars en uitgestotenen. De hele Bijbel staat er vol mee: kritiek op de machthebbers en Gods zorg voor de ‘gemarginaliseerden’, zoals ook Maria zingt: ‘Hij heeft machtigen van de troon gestoten en nederigen heeft Hij verhoogd’ (Lukas 1:52).

Gaat het dan toch om de omdraaiing van ‘centrum’ en ‘marge’? Hebben bij God, in tegenstelling in de wereld, de ‘gemarginaliseerden’ dan toch een streepje voor en moeten wij daarin navolgen?

Als we de Bijbel zo lezen, verwordt deze tot een sociaal-politiek programma. Toch gaat het daarin wel degelijk om de omdraaiing van ‘centrum’ en ‘marge’ en de speciale positie van de ‘gemarginaliseerden’. Alleen: God zélf is het ‘centrum’ is en wíj zijn de ‘gemarginaliseerden’. Vanuit het centrum kwam Christus naar de gemarginaliseerden, werd er deel van, gaf zijn leven er zelfs voor. Alles werd hierdoor omgekeerd: wij als mensen uit de marges werden het centrum van Gods liefde. 

Dat geldt voor alle mensen, in aanzien of niet, machthebber of gemarginaliseerde. Dat zien we bij Jezus: Hij was er voor de farizeeër, de tollenaar, de hoer, de Romeinse hoofdman, de Syro-Fenicische vrouw, de melaatse. Oftewel: Hij was er voor de conservatieve kerkleider, de corrupte zakenman en zijn maîtresse, de vijandelijke legerofficier, de migrant, de uitgestotene. 

Niet wat wij zien als centrum of marge is belangrijk, vanuit Bijbels oogpunt is er maar één centrum: Christus. Als mensen Hem in het centrum zetten, dan is de eigen positie niet meer het belangrijkst. Dat leidt dan ook tot een vanzelfsprekende inclusiviteit: iedereen is deel van dat ‘centrum’ en daarin gelijk. Streven naar quota vrouwen, jongeren, Roma en migranten, zoals op die Europese conferentie, zou onzin moeten zijn. Net als het feit dat grote kerken meer stem hebben dan de kleine. 

Als Christus het middelpunt is, zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat iedereen meegenomen en gehoord wordt: allen zijn we leden van het Lichaam van Christus en we kunnen niet zonder elkaar. 

— Foka van de Beek is theoloog en stafmedewerker van de Nederlandse Zendingsraad, tevens hoofdredacteur van TussenRuimte.