Pater-jezuïet Juan Cabral bereikte in 1628 de gesloten Kathmandu-vallei en mocht er Christus prediken. Hij moet vervuld zijn geweest van het ideaal ‘in deze nieuwe tijd waarin oceaanreizen en ontdekkingen mogelijk waren een verafgelegen heidenwereld te ontsluiten en er een vruchtbaar zendingsveld van te maken’.1
Wat zou hij ervan begrepen hebben wanneer de geschiedenis van de kerk in Nepal op dat moment aan hem geopenbaard zou zijn? De ontsluiting zou veel en veel meer tijd gaan kosten.
Van gesloten gebied tot unieke groei
In 1768 werd een lappendeken van vijftig onafhankelijke staten verenigd tot één Nepalese natie door Prithvi Narayan Shah, tot dan toe de heerser van het Gurkha-rijk. Minderbroeders Kapucijnen die sinds 1715 in Kathmandu woonden, moesten toen Nepal verlaten. Nepal stond geen christelijke invloed toe en zij die christen waren werden het land uitgezet.
Nog in het begin van de twintigste eeuw werd de Indiase christenzendeling Sadhu Sundar Singh, die door Nepal naar Tibet onderweg was, gevangengenomen en het land uitgestuurd. Zo gebeurde het ook met Nepalezen die in het buitenland christen geworden waren en eenmaal terug in Nepal over Jezus gingen vertellen.
In 1951 vond de staatsgreep plaats waardoor koning Tribhuvan opnieuw aan de macht kwam als Mahārājādhirāja, King of Kings! Tribhuvan nodigde de wereld uit om Nepal te komen helpen ontwikkelen. Men kon christenen en zendelingen niet langer buitensluiten, maar waar Nepalese christenen zich er niet van hoefden te weerhouden het evangelie te verkondigen, kregen zendingsorganisaties de verplichting zich te beperken tot hetgeen waar ze voor uitgenodigd waren: medisch werk en onderwijs. Hun medewerkers hadden tientallen jaren biddend voor de grens met Nepal gestaan, gewerkt en geleefd, maar in het openbaar over Jezus spreken was verboden. Sinds 1769 was, ook in 1951 nog, Nepal volledig gesloten voor christenen.
Nu wonen er meer dan 1,2 miljoen christenen, vier procent van de bevolking, en sinds 1990 groeit het ledenaantal van de kerken met vijftien procent per jaar. De groei van de kerk in Nepal is uniek en opmerkelijk. Dit artikel belicht wat hieraan vooraf is gegaan.
Voorlopers
Al in 1821 werd het Nieuwe Testament in India vertaald in het Nepalees door de drukkerij van William Carey’s Serampore-zending. De zending kon dat werk doen in dat deel van India onder Deense heerschappij. De Britten zouden het hen minder makkelijk gemaakt hebben. De drukkerij produceerde traktaten, Indische literatuur, vertalingen van de Bijbel in 25 Indische streektalen en andere Zuidoost-Aziatische talen.
Gurkha’s dienden de Britse Kroon meer dan tweehonderd jaar. Zij die tot het geloof in Christus kwamen terwijl ze overzee dienden, deelden dit geloof met hun familie en hun dorp, en dat in een tijd waarin mensen die openlijk christen waren het land uitgezet werden.
Er werden meer Nepalezen in het buitenland christen. Onder hen mensen op theeplantages in Darjeeling, ten oosten van Nepal. De kerk in Darjeeling heeft een strategische rol gespeeld wat betreft de toekomst van de kerk in Nepal. De kerk werd het belangrijkste centrum voor Nepalezen die om geloofsredenen het land hadden moeten verlaten.
William MacFarlane, een zendeling verbonden aan de kerk van Schotland, richtte de Eastern Himalayan Mission op in 1870. Het werk van deze zending in onderwijs, christelijke literatuur, bijbelvertaling en dorpsevangelisatie heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het tot stand komen van kerken in Nepal.
Rondreizende evangelisten
We noemen hier zes mensen met ieder hun persoonlijke levensgeschiedenis en drijfveren om het evangelie in Nepal verder te verspreiden in de honderd jaar tussen zo ongeveer 1850 en 1951, het jaar van de staatsgreep. Mensen door de Geest gedreven die veel betekend hebben.
Chandra Leela was de dochter van de Brahmaanse priester aan het hof van de koninklijke familie in Kathmandu. Geboren in 1840 trouwde ze toen ze zeven jaar oud was. Ze werd weduwe op haar negende en verloor haar ouders op haar veertiende. Ze ging leven als sannyasa, legde de aardse zaken af en richtte zich op het geestelijke. Zeventien jaar lang onderzocht ze het hindoeïsme, in een intensieve zoektocht naar troost en vrede. Uiteindelijk ontmoette ze een jong meisje met een Bijbel en de sannyasa begon dit heilige boek te lezen. Ze kwam tot het geloof in Jezus Christus, keerde terug naar Kathmandu om over haar geloof te vertellen en ze doopte haar oudere broer kort voordat deze stierf. Daarna keerde ze terug naar India en reisde rond als evangelist, totdat zij stierf.
Ganga Prasad Pradhan was een telg uit een rijk en oud geslacht in Kathmandu. Toen hij tien jaar oud was ging hij met zijn vader naar Darjeeling. Hij kreeg daar onderwijs en kwam tot bekering op de school van ds. MacFarlane. Hij was de eerste Nepalees die in het ambt van predikant werd bevestigd. Hij vertaalde de Bijbel in het Nepalees, schreef literatuur in zijn taal en was de eigenaar van de eerste Nepalese drukkerij. In 1914 keerde hij terug naar Kathmandu om zich daar te vestigen als christen, maar hij en zijn familie werden door de regering van de Rana het land uitgezet met de woorden: ‘Er is geen plek voor christenen in Nepal.’
Buddhi Singh, een eenvoudige horlogemaker in Oost-Nepal, werd in Darjeeling door Ganga Prasad tot Christus geleid. Hij heeft vele jaren als rondreizend evangelist gewerkt met de Gorkha Mission, een lokale Nepalese zendingsorganisatie, opgericht in 1892 door christenen in Darjeeling.
Kolonel Nararaj Shamsher Jung Bahadur Rana werd aan het andere einde van de sociale ladder geboren. Hij hoorde bij de Rana-aristocratie, verliet het leger en woonde in de Terai, niet ver van Raxaul dat in India ligt.
Region Beyond Missionary Union (RBMU) en Raxaul Medical Mission bouwden in 1930 het Duncan-ziekenhuis, samen met Cecil Duncan, een Schotse chirurg. Kolonel Nararaj bezocht het ziekenhuis en bracht zijn zieke kleinzoon daar. Hij ontmoette Ernest Oliver, in die tijd de veldleider van RBMU. Later was Oliver een van de stichters van United Mission Nepal (UMN). Kolonel Nararaj kwam tot geloof en hield dat stil. Hij werd later, op Paaszondag 1952, gedoopt. Hij ondersteunde de geloofsgemeenschap vervolgens door de eerste kerkdiensten in zijn huis te laten plaatsvinden in april 1953.
De Australische Nepal Mission (ANM) groeide uit een gebedsgroep in Melbourne in 1911. Vanaf 1917 was deze zendingsorganisatie tientallen jaren werkzaam aan de grens van Nepal, in Ghorasahan en Bihar, maar altijd buiten ’s lands grenzen. ANM sloot zich aan bij RBMU in 1948, net voordat de koning buitenlanders uitnodigde om Nepal te komen helpen.
Dr. Kitty Harbord van Zanana Bible and Medical Mission (ZBMM, opgericht in 1852) begon in 1927 medisch werk aan de westgrens van Nepal, in Nautanwa, Uttar Pradesh. Zij nam Lily O’Hanlon in dienst en Hilda Steele. Zij beiden richtten de Nepal Evangelistic Band (NEB) op. Nu is dat de International Nepal Fellowship (INF). De ZBMM werd later de Bible and Medical Missionary Fellowship (BMMF) en weer later Interserve.
Dr. Cecil Duncan in het Indiase Raxaul organiseerde conferenties waar meer dan twintig zendingsorganisaties aan deel namen die langs de grens van Nepal werkten. Tussen 1930 en 1950 kwamen ze regelmatig bij elkaar in gebed. De zaadjes waar het samenwerken in zending in Nepal uit voortgekomen is, werden in deze tijd gezaaid. Harbord en Lindell hebben dit in de jaren veertig samengesmeed tot de Nepal Border Fellowship. Hieruit is in 1954 United Mission to Nepal (UMN) ontstaan.
Kerk en zending na 1951
Opnieuw was het een jezuïet die als eerste Nepal binnentrok, na de staatsgreep. Hij kwam van Patna Bihar en opende in 1951 St. Xavier’s, een school aan de rand van de Kathmandu-vallei.
In 1952 volgden leden van de genoemde NEB, later INF. Vijf Nepalezen en zes expatriates trokken negen dagen door de heuvels en begonnen medisch werk in Pokhara. Zij doen nog steeds vooral medisch werk, maar het werk heeft zich uitgebreid naar het westen van Nepal.
Tijdens de revolutie in 1951, waardoor de Rana-heersers aan de kant geschoven werden, werd ook aan de grens gevochten, in de buurt van Raxaul. Slachtoffers van beide kampen werden behandeld in het Duncan-ziekenhuis. Om die reden werden dr. Trevor Strong en Ernest Oliver uitgenodigd Kathmandu te bezoeken in april 1951. Alles ging te voet in die tijd en zij deden er dagen over om in Kathmandu aan te komen. Daar spraken zij met de minister van Binnenlandse Zaken, B.P. Koirala. Hun werd toegestaan een ziekenhuis in Tansen te openen en in Kathmandu gezondheidsklinieken voor vrouwen en kinderen op te zetten. United Mission to Nepal werd daarná opgericht, in 1954, als een internationale interkerkelijke zending.
Niet alleen zendingsorganisaties, maar ook individuele christenen trokken nu het land binnen. Onder hen een kleine maar belangrijke groep Nepalezen uit Darjeeling. Terwijl de zendingsorganisaties zich moesten houden aan wat er in de overeenkomst met de overheid was vastgelegd: zich uitsluiten richten op medisch werk en onderwijs, grepen Nepalezen de gelegenheid aan om kleine groepen van gelovigen te vormen en zich te richten op niet-christenen.
In 1953 arriveerde er ook een kleine groep christenen van de Mar Thoma-kerk in Kerala, India.2 Zij gingen samenwerken met kolonel Nararaj Shamsher in de diensten van aanbidding die hij in zijn huis liet plaatsvinden. Met zijn hulp kregen zij later de gelegenheid land te kopen en Kathmandu’s eerste kerk te bouwen in Putali Sadak. Er zijn veel andere christenen uit Kerala gekomen. Zij dienden in Nepal een leven lang, vooral in gezondheidszorg en onderwijs. Hun getuigenis en steun aan de prille kerk is erg belangrijk gebleken.
Samen optrekken
Sinds 1951 en tot op heden stelt de grondwet en het wetboek van Nepal dat zich bekeren tot een andere religie verboden is. Dat heeft er misschien toe bijgedragen dat er weinig bekeringen plaatsvonden in de jaren vijftig. INF en UMN waren niet betrokken bij kerkstichting, en ook niet officieel verbonden aan een van de kerken. Het samen optrekken in deze tijd heeft beiden, kerk en organisaties, goed gedaan en bemoedigd.
Aan het eind van dat eerste decennium na 1951 vonden een paar belangrijke gebeurtenissen plaats. De eerste vervolging door de Staat volgde op de doop van gelovigen in Tansen door dominee David en dominee Prem Pradhan. De laatste werd samen met zeven gedoopte christenen gevangengezet en het Hogerhof veroordeelde hen een jaar nadien.
Hoewel de jonge kerken autonoom waren en onafhankelijk van de zending wat leiderschap en inkomen betrof, nam Ernest Oliver het initiatief tot het oprichten van Nepal Christian Fellowship in 1960. NCF vergadert tweemaal per jaar en bewijst een bijdrage te leveren door het stimuleren van geloofsgemeenschap en bemoediging voor de jonge autonome kerken en verenigde bijna alle christenen tot in de jaren zeventig. In die periode ontstonden kerken in alle belangrijke streken van het land.
Waar zendingsorganisaties actief waren, werd de evangelisatie door rondreizende Nepalese evangelisten gedaan. De kerken bleven autonoom, niet samengevoegd in denominaties en toch verenigd in gemeenschap en opdracht.
Noten
1 Bamber Gascoigne, HistoryWorld, from 2001, ongoing. http://www.historyworld.net
2 Zie voor zogeheten Thomas-kerken: TussenRuimte 2011 | 3 ‘Erfgenamen van Thomas’, blz. 28, te downloaden via zendingsraad.nl/publicaties
Literatuur
Dit artikel is in samenwerking tot stand gekomen met als bronmateriaal:
- Cindy Perry, The history of the Expansion of Protestant Christianity among the Nepali Diaspora, a PhD-study, University of Edinburgh, 1994.
- John Barclay, ‘The Church in Nepal: Analysis of Its Gestation and Growth’, article in International Bulletin of Missionary Research, Volume 33 no 4, October 2009.
- Jonathan Lindell, Nepal and the Gospel of God, UNM Nepal, 1979.
- Werk van Norma Kehrberg, directeur United Mission to Nepal in 2000.
- Diverse websites van verschillende organisaties.
— P.A. Thomas is een Interserve-partner, afkomstig uit Kerala, India, en inmiddels vier decennia betrokken bij de opleiding (bijbelschool) voor voorgangers, kerk- en jeugdleiders. Ook is hij landelijk coördinator van Nepal Evangelical Mission dat zich inzet voor kerkplanting in ‘onbereikte’ gebieden in samenwerking met plaatselijke kerken.
— Piet Both is ambassadeur voor Leprazending Nederland en redactielid van TussenRuimte.