Annelies Knoppers: ‘Gender en klassenvraagstukken spelen een belangrijke rol’
Dr. Annelies Knoppers is als bijzonder hoogleraar pedagogiek en didactiek van sport en lichamelijke opvoeding verbonden aan de Universiteit Utrecht. Haar specialiteit is sociologie van de sport, een voor Nederland tamelijk nieuw vakgebied. Ze woonde lange tijd in Canada en studeerde sportsociologie in de Verenigde Staten. Ze was een enthousiast volleybalster en is in haar vrije tijd kerkelijk actief in haar woonplaats in Noord-Holland.
Sport en religie. Wat roept zo’n thema op?
‘Tussen die begrippen staat tegenwoordig vaak een isgelijkteken. Maar als je even terugkijkt, zie je dat sport een bepaalde ontwikkeling heeft doorgemaakt. In het midden van de negentiende eeuw is sport als gestructureerd fenomeen opgekomen. Dat had ermee te maken dat men vond dat jongens te feminien werden. Ze moesten sterker en steviger worden, zodat ze in tijden van oorlog hun mannetje zouden kunnen staan. Sport werd als middel ingezet om van jongens echte mannen te maken. Je karakter werd erdoor gevormd, vond men. Sport had een positief effect op eigenschappen als integriteit, discipline, eerlijkheid en doorzettingsvermogen. Die eigenschappen worden trouwens terecht nog steeds aan sport toegeschreven. Maar het verschijnsel ontwikkelde zich dus allereerst in de wereld van jongens, om de vervrouwelijking tegen te gaan. In het begin van de twintigste eeuw sloot de kerk zich bij dat uitgangspunt aan. In een organisatie als de Young Men’s Christian Association (YMCA, 1844) werd bijvoorbeeld bewust een verband gelegd tussen religie en sport. Basketbal en volleybal zijn spelen die bedacht zijn in de kringen van de YMCA, op colleges in Massachusetts. William G. Morgan had een spel nodig om in lunchtijd te spelen, en hij bedacht de regels voor volleybal. Die band tussen de YMCA en de sport is er overigens nog steeds.’
Ik kan me voorstellen dat deugden als eerlijkheid en hard werken een gelovig mens aanspreken, maar hoe zit het met het aspect van het winnen? Dat is toch niet christelijk?
Knoppers beaamt dat. ‘Er is tot op de dag van vandaag een spanning tussen het aspect van het willen winnen en je christelijke geloofsovertuiging. Het gaat een christen toch niet om het winnen? En hoever moet je gaan om te winnen? In Canada hebben veel kerken hun eigen sportteams, vooral ijshockey. Dat levert opvallende krantenberichten op: Baptists knockout Methodists! Maar het hebben van een eigen team brengt kerken ook in moeilijkheden. Want een sportteam wil winnen. Dus het team van de kerk wil winnen. Hoe krijg je goede sporters in je kerkteam? Die moeten lid worden van je kerk. Een voorwaarde om bij het sportteam te horen is immers dat je lid bent van de kerk. Dan krijg je het vreemde verschijnsel dat er aan het begin van het nieuwe ijshockeyseizoen ook opeens nieuwe gemeenteleden worden aangemeld … die goed kunnen ijshockeyen! Vervolgens wordt er geklaagd dat je die nieuwe leden op zondag nooit in de dienst ziet. Wat zijn dat voor leden? Maar, zeggen anderen dan vergoelijkend, ze moeten ’s zaterdags hun wedstrijd spelen en kunnen dan niet op zondagmorgen vroeg in de kerk zitten…
Overigens ging het in de negentiende eeuw zeker niet meteen om het winnen. Juist het sporten zonder betaalde trainer en zonder er geld mee te verdienen, stond in hoog aanzien. Sporten was iets voor de hogere klasse en de middenklasse. Je moest niet te hard trainen, want dan leek je weer te veel op een arbeider. Je hoefde er ook geen geld mee te verdienen, want daar ging het je niet om.
Maar langzamerhand verschoof die opvatting. De arbeidersklasse, tot dan toe uitgesloten van de sport, ging eigen wedstrijden organiseren. Toen bleek dat zij, juist vanwege de lichamelijke arbeid, veel sterker waren en meer uithoudingsvermogen hadden. En het ging hún wel om geld, dat ze immers broodnodig hadden. Zo ging het steeds meer en vaker om geld, en steeg de professionele topsport in aanzien.
Sport was dus aanvankelijk een mannending, bedoeld om de feminisering tegen te gaan. Wanneer kwamen de vrouwen in beeld?
‘Men vond sport niets voor vrouwen. Sport was te ruw. Vrouwen zouden er maar van flauwvallen. De opvatting heerste dat het bloed van vrouwen vooral naar de baarmoeder diende te gaan en niet naar de sportspieren. De eerste taak van de vrouw lag toch in het baren van kinderen. Iets vergelijkbaars werd gezegd over vrouwen die wilden studeren. Dus: studeren is niets voor vrouwen, want dan gaat het bloed naar je hersens in plaats van naar je baarmoeder. Vreemd genoeg gold deze beperking niet voor arbeidersvrouwen die zwaar lichamelijk werk moesten verrichten.
Maar goed, in de hogere klasse was het wel gebruikelijk dat vrouwen paardreden en af en toe – zij het zachtjes – tennisten. De komst van vrouwen in de sport hangt samen met het intreden van vrouwen in het hoger onderwijs. Toen het hoger onderwijs werd opengesteld voor vrouwen, dacht men ook weer dat vrouwen te zwak zouden zijn om te studeren. Ze moesten eerst een beetje sterker worden. Niet te veel natuurlijk. Ze moesten ook weer niet te mannelijk worden, want dan bestond het gevaar dat ze lesbisch zouden worden. Maar een beetje sport zou geen kwaad kunnen en zou goed zijn voor de gezondheid. De sportregels moesten dan wel worden aangepast aan de zwakkere vrouwen. Het basketbalveld werd bijvoorbeeld in drieën verdeeld, zodat het makkelijker te bespelen werd. En het moest bij de vrouwensporten vooral om het samen spelen gaan, het aanleren van teamwork. Vrouwen hoefden niet als individuele sterren te schitteren; dat was aan mannen voorbehouden. Zo deden de vrouwen hun intrede in de sportwereld. En zo zijn ze er nog steeds, compleet met korte rokjes en sexy shirtjes.
Gender- en klassenvraagstukken spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de sport.’
En de rol van de kerk?
‘Ik begon met te zeggen dat er tussen sport en religie vaak een isgelijkteken gezet wordt. Maar er is ook een andere kant. Godsdienst heeft ook vaak gebruik gemaakt van sport.
Net als in de sportwereld organiseerden de kerken hun sportevenementen aanvankelijk alleen voor jongens. De YMCA was er tenslotte tien jaar eerder dan de Young Women’s Christian Association (YWMC). Vanuit de gedachte: dit is het soort mannen dat de kerk kan gebruiken. Sterke, hardwerkende doorzetters. Die voldoen aan 1 Korintiërs 9, 24: rennen als de atleet die wint.
Maar het inzetten van sport als middel voor gemeenteopbouw hangt ook samen met de houding van de kerk tegenover seksualiteit. Van oudsher is er in de kerk angst voor het vrouwelijke. Zowel in de sportwereld als in de kerkelijke wereld levert dat een paradox op. Het sportveld is bij uitstek een plek waar mannen elkaar ongegeneerd kunnen omhelzen en kussen zonder voor vrouwelijk te worden aangezien. Je emoties de vrije loop laten, huilen – zaken die als ‘vrouwelijk’ en dus als verwerpelijk worden beschouwd -, zijn daar toegestaan. Wat eigenlijk wordt afgekeurd, krijgt daar een legitieme plaats. En hetzelfde mechanisme zie je in de kerk. Ook daar wordt enerzijds het vrouwelijke als zwak of te emotioneel afgekeurd, maar het moet tegelijkertijd een plaats krijgen omdat religie nu eenmaal vaak over ‘vrouwelijke’ waarden en normen gaat. Als je als sociologe naar de rooms-katholieke kerk kijkt, zie je in het priesterschap ook een wereld waar mannen exclusief met mannen optrekken. Het mannelijke wordt benadrukt, maar tegelijkertijd moeten de vrouwelijke, afkeurenswaardige aspecten een plaats krijgen. Dat paradoxale en die angst voor het feminiene maken het ook zo ingewikkeld in de sport en in de kerk uit te komen voor homoseksualiteit. Topsporters vertellen pas wanneer ze gestopt zijn met sporten, over hun seksuele voorkeur.’
Een ander onderwerp: is sport heilzaam voor ontwikkelingslanden?
Annelies Knoppers zwijgt even en zegt dan: ‘Het moeilijke vind ik dat je altijd je eigen normen en waarden meeneemt. Dat deden de zendelingen vroeger, en dat gebeurt nu weer in de sportprogramma’s. Het kan ook niet anders. Je neemt jezelf altijd mee. Dus als hier een sportprogramma wordt opgezet door een organisatie waarin alleen mannen in het bestuur zitten, zul je dat, wellicht ongewild, ook in Afrika uitdragen. Organisaties als Women Win zetten zich in om dat beeld bij te stellen.
Ontwikkelingslanden krijgen een westers dominant sportbeeld voorgeschoteld: het gaat om winnen en het gaat om geld. En zij hebben tekort aan geld en aanzien. Dus neem het ze maar eens kwalijk dat ze sport vervolgens op die manier bekijken, als een manier om er financieel voordeel mee te behalen en heldendom te creëren. En eerlijk gezegd wordt er ook veel goeds mee gedaan. Voetballers en hardloopsters die in het Westen succes hebben, onderhouden met hun salaris hele dorpen in hun geboorteland.
Het is iets anders als je zegt dat je gaat om beweging in plaats van om sport. Dan kun je proberen duidelijk te maken dat het erom gaat dat het leuk is om te bewegen, dat het goed is voor je plezier. Dan kun je het ook als een gezondheidsprogramma inzetten.’
‘Het kan niet anders. Je neemt jezelf altijd mee’
Speelt de eigen godsdienst van ontwikkelingslanden een rol bij sport?
‘Toevallig is er net een artikel verschenen in Supporter, een kwartaalblad over sport en ontwikkelingssamenwerking dat door de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) wordt uitgegeven. Het vertelt dat bijvoorbeeld in veel Afrikaanse landen ieder sportteam een witch docter in dienst heeft., of zoals de Afrikanen zelf zeggen, een mental coach, een spiritueel adviseur. Zij gebruiken magie om de tegenstander te verzwakken. Maar is dat zo verschillend van de westerse rituelen om geluk af te dwingen? Voetballers met geluksschoenen, met vaste rituelen voordat de wedstrijd begint: wij doen daar net zo hard aan mee.’
‘Een van de grootste waarden van sport vind ik dat ze je leert te genieten van je lichaam’
Even terug naar het thema: religie en sport. Is sport een religie?
‘Stel dat je over duizend jaar terug zou kijken op deze tijd, dan zou je dat wel zeggen. Van buitenaf gezien zijn er veel elementen die overeenkomen: bijeenkomsten vinden plaats op vaste tijden, op vaste plaatsen, met vaste gebruiken, met vaste regelmaat. Bij beide gaat het om aanbidding. En normen en waarden spelen een belangrijke rol. Ja, uiterlijk heeft het veel van elkaar weg.
Wat ik zelf het belangrijkste vind van sport, is dat je leert inzien dat je lichaam een eigen waarde heeft. Juist in onze geseksualiseerde maatschappij is dat belangrijk. Je lichaam is meer. Je beschikt zelf over je lichaam. Je bent subject in plaats van object. Een van de grootste waarden van sport vind ik dat ze je leert te genieten van je lichaam. Sport is een heel openbaar gebeuren. Iedereen ziet je, iedereen hoort je. Je doet het met je lichaam, en je lichaam wordt zichtbaar. Je hebt een bepaalde moed nodig om daarmee om te gaan.
Ik ga ervan uit dat lichaam en ziel één zijn. In de religie, en ook in het christendom, is dat wel vaak uit elkaar gehaald. Dan wordt er gezegd: ‘Je mag er zijn’, maar dan wordt er bedoeld dat je er innerlijk mag zijn. Maar je mag er zijn, niet alleen je binnenkant, maar ook je buitenkant. Die horen bij elkaar. Dat heeft grote gevolgen voor je mensbeeld.
Wij hebben vaak een beeld van gezondheid dat stoelt op bewegen. Men denkt onwillekeurig: gezond ben je als je kunt lopen en springen. Maar ben je dan ongezond als je in een rolstoel zit?
We hebben aan kinderen die in een rolstoel zitten, gevraagd een gezond kind te tekenen. Zij tekenen kinderen die rechtop staan, die lopen. Ze tekenen geen kinderen in een rolstoel zoals zijzelf. Dat zegt nogal iets over hun zelfbeeld. Ze zien zichzelf blijkbaar niet als gezond. Sport kan helpen daarin verandering te brengen. Het beoefenen van sport kan iedereen leren dat je lichaam een bron van empowerment kan zijn. In die zin kan sportbeoefening emancipatorisch werken.’
-Karlijn Goossen en Dineke Spee zijn lid van de redactie van TussenRuimte