De bekende theologische notie van ‘het lichaam van Christus’ is door Afrikaanse theologen opnieuw opgepakt en creatief verwerkt in hun reflecties op de aidsepidemie. In de christelijke traditie verwijst het lichaam van Christus niet slechts naar het menselijke lichaam van Jezus Christus. Het heeft ook betrekking op het symbolische lichaam van Christus dat wordt gedeeld aan de Tafel van de Heer, en op het metaforische lichaam van Christus dat verwijst naar de gemeenschap van de kerk. Afrikaanse theologen maken gebruik van deze verschillende dimensies van het lichaam van Christus in hun pleidooi voor solidariteit van kerken en christenen met mensen die leven met hiv en aids. Deze solidariteit verwoorden ze kort maar krachtig in het statement: ‘Het lichaam van Christus heeft aids.’
Dit artikel biedt een analyse en reflectie op deze uitspraak. Het beschrijft niet alleen hoe Afrikaanse theologen de metafoor van het lichaam van Christus gebruiken, maar gaat ook in op de vraag wat deze metafoor betekent voor kerken en christenen in het Westen. Immers, wanneer het lichaam van Christus aids heeft, dan heeft dit betrekking op het hele lichaam en dan wordt de vraag naar solidariteit ook aan ons gesteld.
Nieuwe, grote uitdaging
Het virus dat aids veroorzaakt, hiv, wordt hoofdzakelijk overgedragen via seksueel contact. Daardoor werd (en wordt nog steeds) aids vaak gezien als een gevolg van seksuele losbandigheid of zelfs als straf van God daarop. In de praktijk was aids daardoor lange tijd nauwelijks bespreekbaar in sociale en kerkelijke gemeenschappen. En nog steeds ervaren mensen die leven met hiv en aids stigmatisering en uitsluiting.
Het is deze realiteit waartegen veel Afrikaanse theologen zich zijn gaan verzetten. Zeker vanaf eind jaren negentig vindt er een omslag plaats, waarbij aids wordt gezien als de nieuwe en grote uitdaging voor kerk-zijn, zending en theologie in Afrika. In dit kader wordt vaak verwezen naar de metafoor van het lichaam van Christus. In 1998 stelt Fulata Moyo, een theoloog uit Malawi, bijvoorbeeld: ‘Als de kerk niet zomaar een instituut is maar het lichaam van Jezus Christus die zich over mensen ontfermde, dan moet ze zich ook ontfermen over mensen met aids.’[i] Hier wordt de metafoor van de kerk als lichaam van Christus gebruikt als een missiologisch motief. Dit zou nog de suggestie kunnen wekken dat aids iets is buiten de kerk waaraan kerken vanwege hun diaconale roeping aandacht moeten besteden.
Theologie van ontferming
In de loop der jaren wordt echter steeds duidelijker dat de epidemie ook mensen binnen de kerk treft, waardoor de stilte in kerken nog schrijnender wordt. Een aantal theologen doorbreekt dit door te stellen dat de kerk zelf lijdt aan aids. Opnieuw wordt daarbij gerefereerd aan de metafoor van de kerk als lichaam van Christus. Er wordt niet slechts gezegd dat de kerk aids heeft, maar dat het lichaam van Christus lijdt aan aids.
Waarom is dat? De kracht van de metafoor van het lichaam van Christus is de notie van solidariteit. Deze wordt ontleend aan 1 Korintiërs 12:26 waarin wordt gesteld dat als één lid van het lichaam van Christus lijdt, alle leden meelijden. Met name de Botswaanse theoloog Musa Dube en de Zuid-Afrikaanse theoloog Denise Ackermann stellen deze notie centraal in hun theologische reflecties op de epidemie. Dube ontwikkelt een theologie van ontferming, gebaseerd op het idee van solidariteit en verbondenheid binnen het lichaam van Christus. Ze stelt: als een lid hiv-geïnfecteerd is, kan de kerk zich daarvan niet afscheiden. Als een lid lijdt aan aids, raakt dat ook de kerk.[ii] Op eenzelfde manier roept Ackermann de kerk op tot een ‘Body-of-Christ praxis’ waarin stigmatisering en uitsluiting vervangen worden door onderlinge zorg en ontferming.[iii] Ze maakt duidelijk dat zolang dit niet gebeurt, de aard van de kerk als lichaam van Christus ernstig bedreigd wordt.
Hoewel de meeste verwijzingen naar de metafoor van het lichaam van Christus betrekking hebben op de kerk, zijn er ook theologen die reflecteren op de betekenis van de Eucharistie of de Maaltijd van de Heer. Daar wordt immers brood gedeeld als het lichaam van Christus. Door dat brood, zegt bijvoorbeeld Ackermann, wordt de gekruisigde Christus één met allen die leven met aids en deelt hij in hun lijden, maar deelt de opgestane Christus met hen ook in de kracht en de hoop van Pasen. Doordat mensen het brood met elkaar delen, delen ze aan de Tafel van de Heer ook in elkaars lijden en in een gezamenlijke hoop. Zo schept het lichaam van Christus een gemeenschap van verbondenheid in de context van de aidsepidemie.
Kritische vragen aan het Westen
Wanneer ze schrijven over het lichaam van Christus met aids, richten Afrikaanse theologen zich niet alleen op kerken in Afrika. Dezelfde metafoor wordt gebruikt om kerken in de rest van de wereld op te roepen tot solidariteit met kerken en christenen in Afrika die getroffen zijn door de epidemie. Zij spreken bijvoorbeeld over een gedeelde pijn binnen het wereldwijde lichaam van Christus, omdat als een lid van het lichaam geïnfecteerd is alle leden geraakt zijn. Om die reden wordt de aidsepidemie in Afrika gezien als een uitdaging voor de kerk wereldwijd. Ackermann verwijst in dit kader naar het klassieke christelijke credo dat de kerk omschrijft als de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Als we deze noties van kerk-zijn serieus nemen, stelt ze, kan de kerk in het Westen niet anders dan zich solidair tonen met de kerk in Afrika die letterlijk aids onder de leden heeft. Je zou kunnen zeggen dat de katholiciteit van de kerk binnen het lichaam van Christus wordt geherdefinieerd als solidariteit.
Maar wat houdt deze solidariteit in? Emmanuel Katongole betoogt dat de theologische vragen die de epidemie oproept – vragen over seksualiteit, ziekte en heling, leven en dood, over de kerk en over God – zo fundamenteel zijn dat ze christenen van slag zouden moeten brengen, niet alleen in Afrika maar ook in het Westen.[iv] Hij constateert echter het tegenovergestelde: westerse kerken stellen zich die vragen helemaal niet, want ze zijn gewend geraakt aan ziekte, lijden en dood in Afrika. Ze gedragen zich daarentegen als een hulpverleningsorganisatie die denkt met geld en beleid de situatie te kunnen veranderen. Kerken in het Westen, zegt Katongole, beseffen niet dat zij zelf ook onderdeel zijn van het lichaam van Christus met aids.
Waar Katongole de theologische uitdaging benadrukt, legt Dube haar vinger bij internationale economische en politieke relaties.[v] Deze zorgen ervoor dat het continent Afrika het armste ter wereld is en blijft, waardoor hiv er op zo’n grote schaal kan toeslaan. Westerse handelsbelangen zorgden ervoor dat aidsremmers lange tijd niet of zeer moeilijk verkrijgbaar waren in Afrika. Dube wijst op ongelijkheid in machtsrelaties in onze wereld, iets wat binnen het lichaam van Christus eigenlijk onbestaanbaar zou moeten zijn. Hoewel Dube en Katongole een heel verschillende invalshoek hebben, gaat het hen allebei uiteindelijk om een ding: om wereldwijde solidariteit binnen het lichaam van Christus met aids.
Besef van verbondenheid
Het is begrijpelijk dat het voor ons moeilijk is om ons te identificeren met het lichaam van Christus met aids. Het virus is in Nederland slechts op beperkte schaal aanwezig en vooral onder specifieke groepen. Voor het grootste deel van de bevolking is aids geen dagelijkse realiteit. Veel kerken steunen aidsprogramma’s in Afrika, maar van een breed gedragen besef van verbondenheid met de situatie van zusterkerken lijkt geen sprake, noch van een grondige bezinning op de vragen waar de epidemie de wereld voor stelt. Wat dat betreft worden we uitgedaagd door Afrikaanse theologen.
Er zijn twee hoofdredenen om hun kritische vragen serieus te nemen. Ten eerste, als de epidemie gevolg is van armoede en onderontwikkeling, zoals algemeen wordt gesteld, dan kunnen we het niet slechts afdoen als een Afrikaans probleem. Een bewustwording van de sociale, politieke en economische verhoudingen in de wereld is nodig, waarbij kritische zelfreflectie niet mag ontbreken. Ten tweede, mijns inziens kan het christendom en de theologie in het Westen alleen bijdragen aan een visie voor onze globaliserende wereld wanneer ze zich durven laten bevragen en uitdagen door christenen en theologen uit andere contexten.
Dezelfde gemeenschap
Wanneer we de uitdaging aangaan en ons bezinnen op solidariteit in het licht van de wereldwijde aidsepidemie, is de metafoor van het lichaam van Christus daarvoor een uiterst krachtig uitgangspunt. De specifieke kracht van de metafoor in relatie tot de epidemie ligt in de lichamelijkheid van zowel de metafoor als van hiv en aids. We kennen allemaal de beelden van menselijk lijden als gevolg van aids. Voorlopig zullen we hiermee geconfronteerd blijven worden, aangezien aidsremmers in Afrika lang niet voor iedereen toegankelijk zijn.
Met het oog hierop herinnert de notie van het lichaam van Christus ons aan het lichaam van Jezus Christus waarmee hij zich ontfermde over zieken en mensen die uitgesloten werden van de samenleving. De notie herinnert ons ook dat wij, wanneer we brood delen aan de Tafel van de Heer, delen in de wonden en de pijn van de lijdende Heer en van allen die lijden in deze wereld. Tegelijk worden we daardoor ook met hen verbonden in het verlangen naar, en de ervaring van de helende en hoopgevende aanwezigheid van de Opgestane. Er wordt een verbondenheid geschapen tussen mensen en kerken met totaal verschillende levenssituaties omdat zij deel zijn van dezelfde gemeenschap, namelijk het lichaam van Christus. Deze verbondenheid is niet slechts rationeel of emotioneel van aard maar is als het ware ook lichamelijk. Dit alles wordt samengevat in het statement dat het lichaam van Christus aids heeft.
Het raakt óns
Waar een notie als solidariteit vrij abstract is, zeker als het gaat over mensen aan de andere kant van de wereld, wordt solidariteit binnen het lichaam van Christus heel concreet. Het lichaam van Christus creëert een ruimte waarbinnen we het lijden van de ander niet langer slechts waarnemen via tv-beelden maar er zelf door geraakt worden. Zelfs zo ver dat het ons eigen lichaam als het ware raakt en we zeggen: ik ben deel van het lichaam van Christus met aids. Het is vanuit deze ruimte dat we kunnen zoeken naar manieren om concreet vorm te geven aan de verbondenheid met christenen en kerken die leven met de dagelijkse realiteit van aids.
In mijn eigen gemeente zijn we begonnen met intercultureel bijbellezen met een gemeente in Swaziland van wie het aidsprogramma al langere tijd gesteund werd. Al bij de eerste brief, waarin de deelnemers uit Swaziland zich voorstelden, werden wij getroffen door het feit dat niet alleen verteld werd hoeveel kinderen iedereen had, maar ook hoeveel er daarvan overleden waren. Het bijbelverhaal over Elia die een overleden jongen tot leven wekt en teruggeeft aan zijn moeder krijgt zo ineens een andere klank. De vragen over leven en dood, ziekte en genezing die de aidsepidemie met zich meebrengt werden de onze, en er vindt uitwisseling plaats over de manier hoe we hiermee omgaan. Zomaar een voorbeeld van verbondenheid binnen het lichaam van Christus met aids. Vele andere vormen om deze solidariteit vorm te geven zijn mogelijk. De klassieke metafoor van het lichaam van Christus daagt ons uit tot bezinning hierop. Want als broeders en zusters in Afrika leven met aids, dan lijdt het lichaam van Christus daaraan. En wanneer het lichaam van Christus inderdaad aids heeft, dan raakt dat ons.
Noten
[i] F. L. Moyo, ‘The AIDS crisis: A challenge to the integrity of the church in Malawi’ in K.R. Ross (red.), Faith at the frontiers of knowledge, Blantyre: CLAIM 1998, 102.
[ii] M. W. Dube, A theology of compassion in the HIV&AIDS era. Module 7 of the HIV&AIDS curriculum for TEE programmes and institutions in Africa, Geneva: WCC 2007, 76.
[iii] D. M. Ackermann, ‘From mere existence to tenacious endurance. Stigma, HIV/AIDS and a feminist theology of praxis’ in I. A. Phiri en S. Nadar (red.), African women, religion, and health, Maryknoll: Orbis 2006, 235 e.v.
[iv] E. M. Katongole, ‘AIDS in Africa, the church, and the politics of interruption’ in F. X. D’Sa and J. Lohmayer (red.), Heil und befreiung in Afrika. Die kirchen vor der missionarischen herausforderung durch HIV/AIDS, Wurzburg: Echter 2007, 177.
[v] M. W. Dube, ‘Talitha Cum! A Postcolonial Feminist & HIV/AIDS Reading of Mark 5:21-43’ in M. W. Dube en M. R. A. Kanyoro (red.), Grant Me Justice! HIV/AIDS & Gender Readings of the Bible, Pietermaritzburg: Cluster 2004, 115-140.
— Adriaan van Klinken is als promovendus verbonden aan Centrum IIMO van de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek richt zich op thema’s rond hiv/aids en gender in het christendom en de theologie in zuidelijk Afrika.