Wordt het menselijk lichaam in de Bijbel verheerlijkt? 

Lof zij de Heer, Hij omringt met zijn liefde uw leven;
heeft u in ’t licht als op adelaarsvleuglen geheven.
Hij die u leidt,
zodat uw hart zich verblijdt,
Hij heeft zijn woord u gegeven.
Lof zij de Heer die uw lichaam zo schoon heeft geweven,
dagelijks heeft Hij u kracht en gezondheid gegeven.
Hij heeft u lief,
die tot zijn kind u verhief,
ja, Hij beschikt u ten leven.

Gezang 434 is een loflied over de niet aflatende liefde van God. Omdat de melodie lekker ligt, zingen wij het gedachteloos mee. Wij beseffen niet dat het lied een aantal genadeloze passages bevat.

Het begint er in het tweede vers al mee dat wij niet kunnen vliegen als een adelaar. Hoe het is ‘als op adelaarsvleugels’ weten wij niet. Lijkt dat op wat je ziet vanuit een vliegtuig? En dat de Heer ons leven omringt met Zijn liefde, nemen wij bijna vanzelfsprekend graag aan, maar mensen ervaren dat nauwelijks. Integendeel, mensen ervaren kommer en kwel, ziekte en kwaad. Weinigen gaan met een blij hart door het leven. Tegen dit alles in willen wij graag blijven vasthouden aan de belofte dat Hij ons Zijn woord heeft gegeven. Want wij ervaren terdege onze kwetsbaarheid. 

In het derde vers ontmoeten wij een nieuwe reden tot lof des Heren. Hij die ons lichaam zo schoon heeft geweven, is onze dank en onze lof waardig. Onze kracht en onze gezondheid waarmee en waarin wij elke dag ontwaken, geven ons daar alle aanleiding toe. Kracht en gezondheid zijn zelfs te beschouwen als teken daarvan dat Hij ons verhief tot Zijn kind.

Mooi. Heel mooi. Prachtig.

Goed om er bij stil te staan dat niet alles zomaar vanzelf gaat. God heeft Zich vanaf ons allereerste begin met ons bemoeid en ervoor gezorgd dat wij gezond en wel ter wereld kwamen en mochten opgroeien tot mooie gezonde krachtige mensen.

Maar wat, als er iets aan je mankeert? Stel dat je blind geboren bent? Of doof? Of kreupel? Mag een lichamelijke handicap worden aangemerkt als een teken dat God de ongelukkige niet liefheeft en deze niet als Zijn kind verhief? Mag een handicap worden gelezen als een teken van afwijzing door de Allerhoogste?

Kan dit lied dan nog wel gezongen worden? Gaat dit lied in het licht van de gestelde problematiek niet aan de meeste mensen voorbij, omdat zoveel mensen iets mankeren? Kan een dominee of priester in een verpleeghuis een dergelijk lied wel laten zingen?

De Heer grijpt in 

Een snel onderzoek in het bijbels materiaal lijkt noodzakelijk. In het korte bestek van dit artikel beperk ik mij tot de vertaling van het NBG ’51. Daarbij zij opgemerkt dat ik mij beperk tot de lichamelijke gebreken. Het blijkt heel ingewikkeld, zo niet onmogelijk om geestelijke handicaps te ontdekken, anders dan ziektes die per definitie niet meetellen omdat ze een tijdelijk karakter hebben. 

Lammen worden 11 keer genoemd en misvormden 2 keer. Blinden 29 keer en doven 7 keer. Melaatsen 6 keer, stommen 3 keer, kreupelen eveneens 3 keer. Gebogenen tweemaal, beide uitsluitend in Psalmen. 

In Psalm 145,14 staat: ‘De HERE schraagt allen die vallen, Hij richt alle gebogenen op.’ Deze tekst kan met enige moeite nog louter geestelijk worden opgevat. Met de volgende wordt dat al moeilijker, omdat daarin zulke concrete dingen staan. Psalm 146,8: ‘De HERE maakt de blinden ziende, de HERE richt de gebogenen op, de HERE heeft de rechtvaardigen lief.’ Ik ga ervan uit dat het bieden van troost en uitzicht de bedoeling van deze tekst is. Blinden en wie gebukt gaan worden immers in één adem genoemd met de rechtvaardigen. En God heeft hen lief. Maar dit blijkt niet het laatste woord. Er gebeurt nog meer. De Heer laat het daar niet bij, Hij grijpt in hun situatie in. Hij maakt de blinden ziende en richt de gebogenen op. 

Rechtop gaan en zien zijn de norm, blijkbaar ook voor de Heer

Deze woorden kunnen alleen maar waar zijn in hun overdrachtelijke betekenis. Wie dat anders wil zien komt onder verdenking van goedkope volksverlakkerij. Wie zich daaraan schuldig maakt, toont zich een aanhanger van de gedachte dat rechtop gaan en zien toch de norm zijn, blijkbaar ook voor de Heer en dat is een pijnlijke constatering voor iemand die gehandicapt door het leven moet en er ook mee zal sterven. Zijn gebrek blijft dan toch een etiket, hoe hard hij zich daar ook tegen verzet. 

Feitelijke genezingen

De suggestie om Psalm 146 letterlijk te lezen wordt vermoedelijk mede ingegeven doordat in de Bijbel heel wat verhalen worden verteld over feitelijke genezingen. Marcus 5,25: ‘En een vrouw, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen geleden had, werd door de aanraking van de zoom van Jezus’ kleed genezen. Lucas en Matteüs vertellen het verhaal ook. 

Marcus 7,37: ‘En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft alles wel gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.’ Lucas kan zelfs uitgelaten verkondigen dat ‘blinden ziende worden, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt, armen ontvangen het evangelie’ (Lucas 7,22-23).

Johannes 5,3 vertelt over een badinrichting met geneeskrachtige vijver. ‘Daarin lag een menigte zieken, blinden, verlamden en verschrompelden, die wachtten op de beweging van het water.’

Vooral leerzaam is het verhaal van de blindgeborene die genezen werd. De omstanders wantrouwen de boel. Johannes 10,21: ‘Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden voor een bezetene, een boze geest kan toch de ogen van blinden niet openen?’ Je zult het wonder maar net hebben ondergaan en dan moeten meemaken dat niemand daar blij mee is…

Addertje

Toch weten de evangelisten ook van mensen die niet worden genezen, waarbij ik opmerk dat ook mijn eigen taalgebruik niet neutraal is, want met het woord ‘genezen’ verraad ik mijn eigen norm die dezelfde is als van de gemiddelde lezer. Dit gezegd hebbende wijs ik op Lucas 14,13: ‘Maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden.’ Ze zijn niet uitgerangeerd! Ze horen er volledig blij! 

Toch vinden wij ook in deze geschiedenis een addertje onder het gras, Lukas 14,21: ‘En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en zei tot zijn slaaf: Ga aanstonds de straten en stegen der stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier.’ Van hen wordt geen eigen tegenstribbelende mening verwacht.

Rauw en scherp

De tekst uit Romeinen 2,17: ‘Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, daar gij onderricht in de wet geniet, en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn’, vind ik een grensgeval. De aangesprokene wordt immers op theologisch terrein uitgedaagd: vóór of tégen Jezus. Ik citeer hem toch vanwege de uitspraak dat de aangesprokene een leidsman voor blinden zou zijn, een licht voor hen die in duisternis zijn, overdrachtelijk of niet.

Leidt aandacht voor een gaaf lijf ons af van werken aan een rein hart?

De rauwheid van het volgende citaat kan dan een verademing zijn, een vonk van eerlijkheid. ‘Van lammen en blinden heeft David een hartgrondige afkeer.’ Het staat in 2 Samuël 5,8. Zo. Nu kunnen wij praten!

Ook Numeri 5,2 weet van wanten: ‘Gebied de Israëlieten, dat zij uit de legerplaats wegzenden alle melaatsen, allen die een vloeiing hebben, en allen die onrein zijn door aanraking van een lijk.’

Scherp daartegenover staat de aanhef van Psalm 73, 1-4: ‘Een psalm van Asaf. Waarlijk, God is goed voor Israël, voor hen die rein van hart zijn. Maar mij aangaande, bijkans waren mijn voeten afgeweken, bijna waren mijn schreden uitgegleden. Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed der goddelozen zag. Want moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam.’

Mag in deze woorden worden gelezen dat een gaaf lichaam gemakkelijk tot hoogmoed leidt? Dat aandacht voor een gaaf lijf ons kan afleiden van waar het in het leven werkelijk om gaat, namelijk te werken aan een rein hart? Het valt wel op dat de schoonheid van het menselijk lichaam in de Bijbel nauwelijks aandacht krijgt. Een uitzondering vormt het Hooglied. In 5,10-16: ‘Mijn geliefde is blank en rood, uitblinkend boven tienduizend. Zijn hoofd is fijn goud, gelouterd goud, zijn lokken zijn golvend, ravenzwart. Zijn ogen zijn als duiven bij waterbeken, badend in melk, zittend bij een overvloedige bron. Zijn wangen zijn als balsembedden, perken van kruiden, zijn lippen zijn leliën, druipend van vloeiende mirre. Zijn armen zijn gouden rollen, bezet met Tarsisstenen, zijn lichaam is een kunstwerk van ivoor, bedekt met lazuursteen. Zijn benen zijn witmarmeren zuilen, rustend op voetstukken van gelouterd goud; zijn gestalte is als de Libanon, uitgelezen als de ceders. Zijn verhemelte is enkel zoetheid, en alles aan hem bekoorlijkheid. Zo is mijn geliefde, zo is mijn vriend, dochters van Jeruzalem.’

Het lichaam wordt in de bijbelse overleveringen vooral beoordeeld op zijn functionaliteit, maar zeker niet gepresenteerd als schoonheidsideaal zoals bij de Grieken gebruikelijk was. 

Compassie

Er ligt nog één tekst te wachten. Johannes 3,17: ‘Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, in het bijzonder een gebrek dat het gevolg is van tijd en omstandigheden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem?’ Deze woorden wijzen naar degene die het bedoelde gebrek niet heeft. De aangesprokene is de waarnemer van het gebrek bij de medemens. Het is deze medemens met zijn of haar gebrek die een appèl doet op de waarnemer, ook als dat in de meest passieve vorm gebeurt. Door er te zijn, roept de lijder aan het gebrek compassie op bij de waarnemer die nu zijn eigen hart zal onderzoeken op de aanwezigheid van medeleven.

Geen blaam

In de Koran komen enkele opmerkelijke verzen voor in een hoofdstuk dat over het licht gaat. Paragraaf 61 uit hoofdstuk 24 geeft: ‘De blinde treft geen blaam, noch treft de kreupele enige blaam, noch treft de zieke blaam, noch jullie zelf dat jullie eten in jullie eigen huizen, of in de huizen van jullie vaderen, of in de huizen van jullie moeders, of in de huizen van jullie broers, of in de huizen van jullie zusters, of in de huizen van jullie ooms van vaderskant, of in de huizen van jullie tantes aan vaderskant, of in de huizen van jullie ooms aan moederskant, of in de huizen van jullie tantes aan moederskant, of (in huizen) waarvan jullie de sleutels hebben, of (in huizen) van jullie vrienden. Het is geen zonde voor jullie om gezamenlijk te eten of gescheiden. Dus wanneer jullie een huis betreden, groet dan de mensen met een groet van Allah, gezegend (en) uitnemend. Zo maakt Allah de boodschap aan jullie duidelijk, opdat jullie zullen begrijpen.’ 

In de islam is de belasting ten bate van de armen, de zakat, een van de vijf ‘zuilen’ van het geloof. Deze belasting is een plicht voor iedere moslim. De achtergrond ervan is dat er geen breuklijnen mogen lopen door een harmonieus huis. Daar gaat dat hoofdstuk over. Er worden regels gegeven die betrekking hebben op persoonlijk leven en familieleven, want die zijn van het hoogste belang voor de verbetering van sociale relaties. Wanneer zij niet in acht worden genomen, leidt dit tot tweedracht in de gemeenschap. Samen eten schept verbondenheid. De islam geeft een man(!) de vrije keuze of hij alleen wil eten of met anderen, hij mag zelfs met de verminkten eten, want hun treft geen blaam. 

Wiens schuld?

Het boeddhisme, ik kan het nu slechts kort aantippen, is zich zeer bewust van de alomtegenwoordigheid van het menselijk lijden. Het roept op tot mededogen en geweldloosheid. Hoe een mens leeft, heeft directe gevolgen voor hoe hij of zij in een volgend leven geboren wordt. Wat je in je vorige levens juist wel of juist niet gedaan hebt, bepaalt hoe je in dit leven bent. Goden bestaan in het boeddhisme wel, maar die kunnen die eeuwige cirkel niet voor jou doorbreken en zijn daarom ook niet belangrijk. Bij het boeddhisme wordt die eeuwige wedergeboorte vaak gezien als een wet van oorzaak en gevolg. 

Ook het hindoeïsme kent de gedachte van oorzaak en gevolg. De oorzaak ligt altijd in het verleden (de oorzaak kan zelfs in vorige levens liggen). In deze visie bepaalt het verleden het heden. Men oogst wat men heeft gezaaid. Dit geldt uiteraard niet alleen voor de negatieve maar ook voor de positieve dingen in het leven. Doorgaans vragen wij ons alleen bij de negatieve gevolgen af waarom dit ons overkomt. Vanuit de karmatheorie komt het erop neer dat het krijgen van een bepaalde ziekte of handicap je eigen schuld is. Bij het hindoeïsme is deze leer versmolten met het kastesysteem, waarin iemand door zijn geboorte muurvast in een bepaalde sociale groep komt te zitten. Rijk of arm, ziek of gezond, het wordt gezien als de uitkomst van je vorige levens. De hindoes eten dan ook gescheiden. Het gevaar van moraliseren (eigen schuld, dikke bult!) dreigt in deze visie gigantisch.

Dan moet ik als westers opgegroeid mens toch weer direct denken aan een verhaal over Jezus die in aanraking kwam met een blindgeborene, over wie gevraagd werd wiens schuld zijn blindheid nu was. Zijn antwoord klonk kloek. En hypermodern. ‘Van niemand’, zei Hij.

‘Sta op’

In alle voorlopigheid en voorzichtigheid kom ik daarmee tot de conclusie dat het evangelie zich in zoverre van de andere wereldbeschouwingen onderscheidt dat een mens niet van geboorte tot dood gebonden hoeft te zijn aan het noodlot dat zijn leven aanvankelijk een bepaalde gehandicapte bestemming leek te geven. Dat gaat veel verder dan een sociale welvoeglijkheid om mensen te gedogen en aan je tafel te nodigen. Het evangelie wekt op tot dynamiek, waar de andere beschouwingen het vooral zoeken in aanvaarding en berusting. Zo niet het verhaal over Jezus. ‘Sta op’, klinkt het meer dan eens. Je bestemming ligt niet achter je, maar vóór je en je kunt daar zelf het eerste en laatste woord over hebben.

Je bestemming ligt niet achter je, maar vóór je

In deze verkenning is uitsluitend gelet op de problematiek van de lichamelijkheid. Daarbij valt op dat lichamelijkheid gewoonlijk pas een gespreksonderwerp wordt wanneer er wat mee mis is. Het gaat al ver om te stellen dat een gehandicapte niet meetelt in de ogen der mensen, maar het lijkt geheel uit de lucht gegrepen om te stellen dat een gehandicapte niet zou delen in het welbehagen des Heren.

* Bij het schrijven van dit artikel is mede dankbaar gebruik gemaakt van artikelen die geschreven zijn door Peter Ybeles Smit uit 1999 en drs. Prekash Ramadhin uit 2008. 

— Gilbert Baudet is vrijzinnig predikant in Alphen aan den Rijn. Uit eigen ervaring weet hij hoe het is om te leven met een lichamelijke beperking. Hij was vele jaren redacteur van Woord&Dienst. Naast tal van artikelen publiceerde hij onder meer een drietal boeken over theologische onderwerpen.