Unieke en gedurfde internationale dialoog 

Midden de jaren zestig, toen pinksterevangelisten enthousiast antiroomse pamfletten verspreidden en ‘oecumene’ luid vanaf hun kansels werd verketterd, was David du Plessis – bijgenaamd ‘Mr. Pentecost’ – als waarnemer aanwezig bij het Tweede Vaticaans Concilie, het grootste kerkelijke gebeuren van de vorige eeuw. Op basis van zijn aanwezigheid daar en een vriendschap die hij vervolgens opbouwde met benedictijns theoloog Kilian McDonnell, werd enkele jaren later een zeer onwaarschijnlijke oecumenische dialoog gestart.

De ‘Internationale Dialoog’ tussen de rooms-katholieke kerk en de klassieke pinksterbeweging werd in 1972 geïnitieerd en is inmiddels aan haar zesde fase bezig. In de loop van vier decennia heeft zij zich ontwikkeld van een fragiele gespreksgroep, gekenmerkt door wederzijds wantrouwen, tot een stabiele en volwaardige theologische dialoog, die op gedurfde wijze uniek oecumenisch werk verricht. 

Uniek, niet alleen omdat de partners zo ongelijk zijn, maar ook omdat ze zich reeds zowel met systematisch-theologische vragen als met problemen uit kerk- en zendingspraktijk en met spiritualiteit heeft beziggehouden. 

Gedurfd, niet alleen omdat deze dialoog onder voortdurende kritiek vanuit beide geloofsgemeenschappen staat, maar ook omdat de gesprekspartners zich qua methodiek op niet eerder bewandelde paden hebben begeven, bijvoorbeeld in het ontwikkelen van een dialoogtechniek die bewust de confrontatie opzoekt en in het besluit om gezamenlijk de kerkvaders te bestuderen als basis voor theologische herbronning.

Dit artikel beoogt de moeilijkheid én het nut van deze dialoog te bespreken door (a) drie fundamentele en onderling gerelateerde knelpunten in de relatie tussen de rooms-katholieke kerk en de pinksterkerken aan te wijzen, (b) in een beknopt overzicht aan te geven hoe daarmee is omgegaan in deze Internationale Dialoog, met name in de fases III, IV en V (1986-2006), en (c) in een conclusie het belang van deze dialoogresultaten te benoemen.

Drie pijnpunten

Drie belangrijke pijnpunten in de relatie tussen de rooms-katholieke kerk en de pinksterkerken betreffen verschillen in spiritualiteit, in kerkbegrip en in zendingspraktijk. Uit een korte bespreking zal blijken dat deze pijnpunten erg op elkaar betrokken zijn.

Ten eerste hebben beide gemeenschappen een zeer verschillende visie op christen-zijn. De rooms-katholieke kerk vertrekt vanuit een sacramenteel perspectief en beschouwt iedere gedoopte in principe als een christen. Pinksterchristenen komen voort uit de evangelische traditie, die nadruk legt op het belang van een persoonlijke en bewust ervaren geloofskeuze voor Jezus (conversionism). Het hoeft niet te verbazen dat, als pinksterchristenen vervolgens de rooms-katholieke kinderdoop afwijzen en rooms-katholieken geloofservaringen kritisch bevragen, zij zich ieder tot in de ziel gekrenkt voelen.

Ten tweede hebben deze tradities diametraal tegenover elkaar staande visies op de kerk. Ecclesiologie in de pinksterbeweging bouwt voort op soteriologie: ‘de kerk’ is de (onzichtbare) gemeenschap van alle gelovigen, waartoe zichtbare kerkvormen slechts in afgeleide relatie staan. De rooms-katholieke kerk verbindt echter kerkelijkheid direct met haar zichtbare structuren: de kerk van Christus ‘wordt gevonden in de katholieke Kerk, bestuurd door de opvolger van Petrus en door de bisschoppen, die met hem in vereniging leven’ (Lumen Gentium 8). De rooms-katholieke kerk met haar superioriteitsclaim van de eigen kerkelijke structuren en de pinksterbeweging, die het belang van zichtbare structuren van christelijke eenheid relativeert, zijn ecclesiologische tegenpolen.

Ten derde hebben beide tradities een totaal verschillende aanpak van zending en evangelisatie. Sinds vele eeuwen streeft de rooms-katholieke kerk de kerstening van cultuur en maatschappij na om zo het evangelie te verspreiden. Dit mondde aan het begin van de twintigste eeuw uit in een orbis christianum dat niet alleen grote delen van Europa maar ook van de beide Amerika’s en Afrika omvatte. Sinds dat moment zijn pinksterevangelisten echter begonnen, oorspronkelijk vanuit Noord-Amerika, de wijde wereld in te gaan met één helder doel: ieder die zich nog niet bewust en persoonlijk tot Christus bekeerd heeft tot een dergelijk keerpunt in zijn of haar leven brengen. Of die persoon zich al dan niet in een ‘gekerstende’ context bevindt, is daarbij irrelevant. Het spreekt voor zich dat dit tot behoorlijke spanningen leidt in regio’s met een historische christelijke aanwezigheid, in het bijzonder in Zuid-Amerika.

Internationale Dialoog in fasen
1972-1976Fase IVergelijking van spiritualiteiten en theologieën
1977-1982Fase IIConfrontatie: kerk, traditie, Maria
1986-1990Fase IIIPerspectieven op koinonia
1990-1998Fase IVEvangelisatie, proselitisme en gezamenlijk getuigenis
1998-2006Fase VChristen worden
2011-2015Fase VIGeestesgaven in de kerk

Fase III – kerkelijk bewustzijn

De eerste twee fasen van de pinkster-katholieke dialoog waren met name verkennend: perspectieven op talrijke thema’s werden gedeeld in een sfeer van groeiend vertrouwen. Door een week per jaar niet alleen met elkaar te discussiëren, maar ook samen te bidden en te vieren, werd diepgaande dialoog mogelijk. De drie meest recente fasen hebben zich daarna uitgebreid met de genoemde drie problemen beziggehouden.

Het huidige dialoogteam op bezoek bij Aarts- bisschop Lori (Baltimore, 2013)

Fase III (1986-1990) had als overkoepelend thema ‘koinonia,’ een onderwerp dat toen oecumenisch ‘hot’ was en de dialoogpartners toeliet overeenkomsten in kerkelijk bewustzijn te verkennen (Final Report (FR) III). De dialoog vertrok vanuit de dubbele overtuiging dat ze deelden in de ene Geest en dat beiden streefden naar eenheid zo hecht als die tussen Vader, Zoon en Geest (FR III:29-33). De dialoogpartners konden daarna elk een basis voor gemeenschap met de ander aanwijzen. De rooms-katholieke kerk erkent immers normaalgesproken de pinksterdoop – tenminste als die gebeurt in de naam van de Drie-enige God. En de pinkstergelovigen herkenden in hun rooms-katholieke dialoogpartners ‘echte gelovigen,’ die Jezus als Heer vertrouwden en ervoeren. 

De basis voor wederzijdse erkenning, die zo is gelegd, blijft echter in beide gevallen voorwaardelijk (FR III:54-55). Immers, wat moeten rooms-katholieken denken van ‘Oneness Pentecostals’, die de klassieke belijdenis van de Drie-eenheid ontkennen en dopen ‘in de naam van Jezus’ (FR III:56)? En wat moeten de klassieke pinkstergelovigen denken van gedoopten zonder ‘een bewust geloofsantwoord op de evangelieverkondiging’ (FR III:45)?

Toch konden binnen deze context moeilijke kerkelijke thema’s in openheid besproken worden, zoals sacramenten, structuren en heiligheid. Ook werden sterke en zwakke punten in beide tradities (h)erkend, en een aantal overeenkomsten en (fenomenologische) parallellen, zoals tussen kinderdoop en het opdragen van kinderen (FR III:63), kon worden gelijst. Maar desondanks bleven de tradities met ernstige onderlinge relatieproblemen kampen, die aparte aandacht vereisten.

Fase IV – zendingspraktijk 

Immers, in de kerkelijke praktijk waren (en zijn) ondanks dit theologische basispotentieel de relaties tussen beide geloofsgemeenschappen op diverse plaatsen in de wereld, en met name in Zuid-Amerika, zeer gespannen. Als men elkaar beschuldigingen van ‘sektarisme’ en ‘syncretisme’ toeroept en er actief getracht wordt de ander te blokkeren (FR IV:70), is christelijke eenheid ver zoek. 

De oorzaak van de spanningen werd met name gevonden in activiteiten van pinkstergelovigen, die door henzelf als ‘evangelisatie’ maar door de katholieken in hun omgeving als ‘proselitisme’ worden geduid. Fase IV (1990-1998) besprak dit thema in een breder kader onder de noemer ‘evangelisatie, proselitisme en gezamenlijk getuigenis’. Het eindrapport (FR IV) is erg narratief van stijl en bevat vele voorbeelden van lokale pinkster-katholieke verhoudingen, zowel positieve als negatieve. 

Fundamenteel hebben de dialoogpartners elkaar gevonden in een gezamenlijke definiëring van kernbegrippen. Evangelisatie wordt beschouwd als een essentieel onderdeel van kerk-zijn en gedefinieerd in lijn met Evangelii Nuntiandi (22) als ‘het verkondigen van de naam, de leer, het leven, de belofte, het koninkrijk en het geheimenis van Jezus van Nazaret, de Zoon van God’ (cf. FR IV:11-21). Proselitisme wordt gedefinieerd als ‘een onethische activiteit die vele vormen kent’, bijvoorbeeld wanneer het evangelie door inzet van oneigenlijke middelen, met bewuste misrepresentatie van andere geloofsgemeenschappen en/of voor verkeerde doeleinden wordt misbruikt (FR IV:93). Zowel katholieken als pinksterchristenen veroordelen dit expliciet. Ten derde zijn ze het erover eens dat alle christenen het recht hebben om van het evangelie te getuigen naar alle mensen toe, en dus ook jegens andere christenen (FR IV:94). Ze willen daarom staan voor godsdienstvrijheid (FR IV:98-104), streven naar beter begrip van elkaar (FR IV:105-116) en trachten zo veel mogelijk samen te werken in dienst van het evangelie (FR IV:117-130). 

Het einddocument van deze fase is tot op de dag van vandaag geduid als hét oecumenische document over proselitisme bij uitstek, maar in hoeverre het bijdraagt tot een verbetering van de pinkster-katholieke relaties is discutabel. Het feit dat er zeer weinig betrokkenheid was van Zuid-Amerikaanse pinkstervertegenwoordigers bij de totstandkoming van het document, maakt het niet evident dat het lokaal gemakkelijk toegeëigend en geïmplementeerd wordt. De oprichting van lokale dialooggesprekken tussen katholieken en pinkstergelovigen in Brazilië in 2006 is echter zeker reden tot optimisme.

Fase V – geloof en doop

In de loop van de vierde dialoogronde werd duidelijk dat vele van de ervaren spanningen voortkomen uit een verschillend begrip van christen-zijn, hetgeen leidde tot het thema voor de vijfde fase, ‘christen worden’ (1998-2006). 

Prof. C.M. Robeck en bisschop M.F. Burbidge, co-moderatoren van de dialoog (fase VI), Baltimore, 2013

De dialoogpartners hebben er wijs aan gedaan zich in de bespreking van dit thema niet te beperken tot de vraag wat ‘bekering’ inhoudt, maar het hele proces van groei naar christelijke volwassenheid onder de loep te nemen. Dat hun basisdefinitie van ‘een christen’ zeer verschilt, wisten ze immers al. De vijfde dialoogronde kon zichtbaar maken dat, ondanks hun verschillende theologische uitgangspunten en bijgevolg verschillende ideaaltrajecten, de visies van beide geloofsgemeenschappen op ‘hoe een individu zich beweegt vanaf zijn of haar initiële ingang in het christelijke leven tot een vol, actief lidmaatschap in de kerk’ (FR V:5), vele gelijkenissen vertonen. Bijvoorbeeld, het typische moment waarop iemand gedoopt wordt en zich het christelijke geloof persoonlijk toe-eigent mag dan verschillen in de tradities, geloof en doop horen voor zowel rooms-katholieken als pinkstergelovigen normaliter bij toetreding tot de christelijke kerk (FR V:25-96). Er werd ook ruime aandacht besteed aan de groeiende nadruk in de rooms-katholieke kerk op vorming en doop van volwassenen (RCIA), hetgeen door de dialoogpartner erg werd gewaardeerd (FR V:48-59). 

In de gesprekken vonden de geloofsgemeenschappen verder veel convergenties wat betreft de betekenis van discipelschap en van christelijke geloofsopvoeding (FR V:97-137). Ook zijn een aantal heikele thema’s besproken, zoals de plaats van ervaring in het christelijke leven (FR V:138-191) en de betekenis van de doop in de Heilige Geest (FR V:192-262). Hierin bleek het echter erg moeilijk elkaar te vinden. 

Beide geloofsgemeenschappen hebben in de vijfde fase getoond dat ze echt bereid zijn om buiten de geijkte paden te treden. De pinksterchristenen stemden ermee in om niet alleen de Bijbel, maar ook vroegchristelijke perspectieven in hun besprekingen te raadplegen. De rooms-katholieken waren bereid tot een open gesprek over een thema dat hen theologisch innerlijk verdeelt, de doop in de Heilige Geest. Dat beiden zich zo kwetsbaar durven opstellen, spreekt boekdelen over het gegroeide wederzijdse vertrouwen.

Vervolgopdracht

In de loop van de besproken drie fasen en twintig jaar is er in deze Internationale Dialoog tussen rooms-katholieke kerk en de klassieke pinksterbeweging wat betreft de genoemde drie pijnpunten veel begrip en appreciatie gegroeid. Dit blijkt duidelijk uit de dialoograpporten; en gesprekken met en artikelen van deelnemers aan de dialoogontmoetingen bevestigen dit.

Net als in andere oecumenische dialogen worstelt de Internationale Dialoog echter met de vervolgopdracht, namelijk om deze dialoogresultaten over te brengen naar de lokale kerken en gelovigen. Dit is vooral een uitdaging voor het pinksterteam, aangezien het hen compleet aan een overkoepelende kerkstructuur en aan erkende autoriteitsaanspraken ontbreekt. De deelnemers zijn zich hiervan zeer bewust en trachten langs diverse kanalen de dialoograpporten te verspreiden in hun achterban, zoals via wetenschappelijke genootschappen als de Society for Pentecostal Studies en via pinksterseminaries en -universiteiten. 

Een alternatieve methode die veelbelovend is maar nog in de kinderschoenen staat, is het opzetten van lokale dialogen tussen de rooms-katholieke kerk en pinksterkerken. In Nederland heeft een dergelijke dialoog ruim tien jaar bestaan (1999-2009). Het bespreken van de internationale dialoograpporten op het lokale niveau heeft, aldus Kees Slijkerman, een van de rooms-katholieke voortrekkers van de Nederlandse dialoog, erg geholpen tot geestelijke herkenning en een groeiend verlangen naar meer zichtbare eenheid. 

Het is belangrijk dat de dialoogpartners blijven zoeken naar creatieve vormen om hun dialoograpporten te verspreiden, aangezien de resultaten te waardevol zijn om te laten verstoffen. Gelukkig is creativiteit een van de sterke punten van Geest-bewegingen. En soms kan één invloedrijk man deuren openen die lang gesloten waren … Een charismatische Zuid-Amerikaanse paus misschien?

Literatuur

De Final Reports van alle afgeronde dialoogfasen (I-V) zijn te vinden op de website van het Centro Pro Unione in Rome: www.pro.urbe.it/dia-int/pe-rc/e_pe-rc-info.html

Jelle Creemers, ‘Er is maar één Geest. Nederlandse katholieken en pinksterchristenen 10 jaar in dialoog’, in: Perspectief 2, no. 2 (2009) [online beschikbaar]

Jelle Creemers, ‘The Intertwined Problems of Representation and Reception in Pentecostal Ecumenical Involvement’, in: One in Christ 46, no. 2 (2011) [online beschikbaar]

Cecil M. Robeck Jr., ‘The Achievements of the International Pentecostal-Catholic Dialogue: 1972-2006’ in: Radano, John (ed.), Celebrating a Century of Ecumenism: Exploring the Achievements of International Dialogue, Grand Rapids: Eerdmans, 2012, 163-194

Wolfgang Vondey, Pentecostalism and Christian Unity, Eugene, OR: Pickwick Publications, Volume 1 (2010), Volume 2 (2013)

– Jelle Creemers doceert ecclesiologie en oecumene aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven, België.