De organisatie waarvoor Van der Ven in touw is, World Servants, laat jaarlijks zo’n 750 jongeren naar een ontwikkelingsland reizen om daar te bouwen aan een project. Dat gaat allemaal in nauw overleg en ook hierover is hij glashelder: ‘Wij komen niet voor de gemeenschap een school bouwen. We komen die gemeenschap helpen om het initiatief voor elkaar te krijgen; het is hun school waar zij al mee begonnen zijn.’ Dat het niet altijd gemakkelijk is in zo’n project gelijkwaardig samen te werken, moge duidelijk zijn. Er worden afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat er in een net gebouwde school geen meisjes gediscrimineerd mogen worden. Het voorbeeld is niet willekeurig. Het gaat om mensen. En dat een uitzending van negen maanden (!) bij nogal wat westerse jongeren tot een nieuw nadenken over zichzelf en de samenleving waarin ze zijn opgegroeid leidt, begrijp ik heel goed.
Het is en blijft complex
Dat het om mensen gaat, lijkt een oppervlakkige waarneming, maar is het niet. Uiteindelijk is dat ook de conclusie van Wilbert van Saane in zijn artikel over evenwicht. Hij citeert aan het eind van zijn verhaal Hans Visser, oud-rector van het Hendrik Kraemer Instituut die het intermenselijk contact de bloedsomloop van de kerk noemt. Het moest hierop uitkomen, in een artikel waarin een hele geschiedenis van zending (hij concentreert zich op de protestantse zending) tegen het licht wordt gehouden en wordt gewogen en te licht bevonden. Gemeten naar gelijkwaardigheid en wederkerigheid is dat evenwicht vaak zoek geweest of geraakt in de zending. Johan Bavinck wordt aangehaald die verzuchtte dat de vooroorlogse zending wel een groothandel leek. De tijd van de dekolonisatie passeert de revue, met de moeizame pogingen te komen tot een nieuwe verhouding tussen gever en ontvanger.
Ondanks allerlei theologische oproepen (om bijvoorbeeld zowel het geven als het ontvangen in genade te ondergaan) bleef het in al die jaren na de oorlog economisch eenrichtingsverkeer. Internationale fora waarin nieuwe begrippen werd gesmeed (kerkenbanden, multilaterale samenwerking) en ook steeds meer aandacht kwam voor de economische ongelijkheid en het politieke onrecht, maakten het tegelijk ingewikkelder en bureaucratischer.
En toen kwamen de projecten. En dus ook de rapportages. En dus ook de verzakelijking. En hier, in dit land, begonnen de kerken te krimpen en daarmee ook de financiën. Het is en blijft complex. Dat daarbij de echte theoloog altijd het vaandel met het visioen omhoog houdt, is hem niet kwalijk te nemen. De al door de apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente van Korinte geschetste gelijkwaardigheid van gever en ontvanger, moet het leidend principe blijven.
Mooie woorden – werkte het?
Dat wordt ook ondersteund door Hans de Wit die daar nog eens aan toevoegt dat het christendom niet het christendom zou zijn als er in al de eeuwen niet sprake was geweest van politiek en cultureel wederkerige processen. Grensoverschrijding en ontmoeting zijn normaal, met andere woorden. De Wit sprak op een recent belegde bijeenkomst van de Nederlandse Zendingsraad. Daarin werd de zaak van wederkerigheid, concreet het al dan niet uitzenden van mensen, de spanning tussen geven en ontvangen, het uitwisselen van geld dan wel van mensen, geproblematiseerd.
Ook hier, in het verslag van deze bijeenkomst, valt op hoe het nooit aan mooie woorden heeft ontbroken. Van expansie naar communicatie. Van monoloog naar dialoog. Van kerstening van de niet-christelijke wereld naar zending in zes continenten. Van universeel naar contextueel. Maar de grote vraag is steeds: werkte het? Een commissie, opgericht in 1998, signaleert veel valkuilen en wanorde in de veelheid aan uitwisselingen. En zeventien jaren later wordt vastgesteld dat er, achteraf gezien, nog veel meer aandacht voor ontmoeting nodig is, en ook meer geloof en minder economie. De aandacht blijft wel onverminderd gericht op wederkerigheid en uitwisseling.
Waar blijft de nieuwe vitaliteit?
Terug naar Hans de Wit wiens stellingen in dit nummer staan afgedrukt. Hij signaleert hoe het aantal ontmoetingen over de grenzen heen spectaculair is toegenomen. Maar tegelijk ook hoe wij in het Westen (zij in het Zuiden of Oosten niet? – A.M.) gevangen kunnen zitten in onze cultuur. Hij noemt daarbij het interculturele bijbellezen om dat te doorbreken. Dat zou mooi zijn!
Maar hier past dan weer de waarneming van zuster Melina Polo die signaleerde dat Nederlanders liever studeren in de Bijbel dan openhartig met anderen spreken over wat die Bijbel met hen doet. Deze door Tom Boesten geïnterviewde Filippijnse zuster weet waarover ze spreekt. Ze werkt al sinds 1991 in de Filippijnen en is daarmee in feite een van de mensen die hiernaartoe kwamen (Zending in Nederland) in plaats van omgekeerd. Zij vertelt hoe zij als zoveel immigranten in Nederland geconfronteerd werd met secularisatie en hoe lang het duurde voor ze hier geestelijk voet aan de grond kreeg. Mooi zijn haar opmerkingen over wat Nederlandse missionarissen daar (in de Filippijnen) hebben gedaan en wat zij hier met haar medezusters probeert te doen. Over wederkerigheid gesproken. Maar ook zij stuit op de realiteit van dit bestaan. De nieuwe vitaliteit wil maar niet overslaan op de Nederlandse vrouwen die haar congregatie wel eens komen opzoeken.
Over deze vorm van wederkerigheid spreekt ook Feije Duim. Hij heeft het over de Indonesische predikant in de Betuwe en de predikant uit Papoea in Delfzijl. Het heeft niet (goed) gewerkt, lees ik dan. Dat lag aan de Nederlanders die niet gewend zijn aan iemand uit een totaal andere cultuur. Ik geloof de antropoloog Duim op zijn woord, maar hier had ik een toch wat nauwkeuriger waarneming en analyse verwacht. De sleutel van de oplossing lijkt in uitwisselingen te liggen waarbij een gezamenlijke interesse het ijs doet breken. Ideaal dus voor jongeren die aan muziek en theater doen. Maar trekken deze stenen in de vijver ook bredere kringen in het water? Het antwoord is ontkennend, de ervaringen van enkelingen en kleine groepen komen niet verder en steken andere gelovigen hier niet aan. Maar net als anderen in dit nummer pleit Feije Duim ervoor om door te gaan met die uitwisselingen en het lijkt dat het bij hem dan gaat om ondersteuningen van christenen door christenen op wereldwijde schaal.
Dubbel gevoel
Hoe groot dan zelfs ook het verschil tussen christenen uit twee verschillende werelddelen kan zijn, wordt indringend beschreven door Piet Both. In dit verhaal wordt de verschrikkelijke dubbelheid van de westerse waarden scherp getekend, maar ook de even vreselijke corruptie in een land als Ghana. Er worden behartenswaardige opmerkingen gemaakt, onder andere over het verschil in aanpak tussen Afrika en Europa (planning!) en hoe het geld nooit van iemand is, alleen maar iemand (tijdelijk) is toevertrouwd. De lezer van dit artikel blijft achter met een dubbel gevoel, ik althans. Je voelt de wanhoop over de soms nauwelijks te hanteren traagheid, tegenstand en misverstanden. En tegelijk ook het grote geloof in samenwerking en ook geloof pur sang, als onderdeel van het beroemde rijtje geloof, hoop en liefde. Ik vermoed dat dit typerend is voor veel mensen die her en der in de wereld aan het werk zijn namens een organisatie die zich bezighoudt met zending dan wel missie, diaconaat of ontwikkelingssamenwerking. Dat zeg ik met diep respect.
Dat respect krijgt even een deuk als ik het nuchtere verhaal lees dat Foka van de Beek optekende uit de mond van predikant Zsolt Kerékgyártó uit Roemenië. Daarin gaat het over hulp die soms waardeloos is omdat er geen gebruiksaanwijzing bij zit of stuitend is omdat er lessen bij gegeven worden hoe als christen te leven. En dit vond en vindt allemaal plaats in ons eigen continent. Gelukkig blijft er genoeg te leren voor wie echt openstaat voor de ander en zichzelf kan relativeren, dat is in zekere zin het happy end van dit artikel.
Te weinig aandacht
Hoe lastig (‘weerbarstig’) de hele materie van wederkerigheid en partnerschap is wordt nog eens uitgelegd door Eleonora Hof. Zij legt daarbij vooral de vinger op iets wat tot nu toe te weinig aandacht heeft gekregen. Als een gemeente hier partner wil worden van een gemeente daar (in een land in Afrika of Azië), mag niet vergeten worden over wat voor gemeente hier we het dan hebben. Onderzoek in de Verenigde Staten wijst uit dat de christelijke gemeenten daar nauwelijks multi-etnisch zijn. Eleonora vermoedt dat dit hier niet veel anders zal zijn. Zij oppert om, voordat een blanke gemeente in Nederland een relatie aangaat met een christelijke gemeente in bijvoorbeeld Malawi, eerst eens hier, in dit land, migranten en autochtonen bijeen te brengen. Daar kunnen dan de eerste lessen beginnen die van deze op zich prachtige projecten wegen maken waarlangs mensen zelf kunnen veranderen. Partnerschap en wederkerigheid zouden moeten leiden tot geestelijke groei van alle betrokkenen en dat is of lijkt vaak te ontbreken. Werk aan de winkel dus, maar dan om te beginnen hier!
Zij zijn niet gek … En wij zijn niet gek
Ten slotte nog een paar gedachten die al lezend in mij opkwamen. De gedrevenheid is groot. Iedere schrijver of geïnterviewde lijkt zich probleemloos te committeren aan de uitgangspunten van medemenselijkheid en de oprechte wens verandering aan te brengen in barre situaties van armoede en onderdrukking. Daarvoor vallen christenen altijd terug op de bijbelse theologie die zij met gemak kunnen aanhalen en die hen ook helpt om vol te houden bij tegenslag. Daar is niets mis mee. Oprecht christelijk geloof is wat degenen die aan het woord zijn drijft. Er kleeft wel een nadeel aan. Wie zelf zo drinkt uit de christelijke bron, kan wel eens onderschatten hoe diep ingrijpend de ontkerkelijking in dit land in de harten van mensen doorwerkt, zowel buiten (uiteraard) als binnen de bestaande christelijke gemeenten. Daar ligt mijns inziens een kern van de moeite of zelfs mislukking van veel uitwisselingen van gemeenten. Mensen hier zijn individualist tot op hun botten en hebben wel gemeenschappen nodig: niet vast maar tijdelijk, niet voorgegeven maar zelf gekozen. Daarin ligt ook een deel van de bevreemding die immigranten uit ‘vanzelfsprekend gelovige culturen’ bevangt als zij hier gaan wonen. Veel goedgekozen woorden en oprechte uitnodigingen helpen dan weinig. Wanneer iemand als Hans de Wit en naar ik vermoed ook anderen, hiervoor de schuld te veel leggen bij het vroegere westers missionair handelen en de financiële afhankelijkheidsrelaties, overschatten zij de invloed van het verleden en onderschatten zij de totaal andere lucht die christenen in dit land inademen, vergeleken met hun geloofsgenoten in andere delen van de wereld.
Tegelijk vindt er een dusdanige globalisering plaats van wat eerst nog typisch westers of typisch oosters was en vindt er een dusdanige toename van migrantenstromen plaats, dat het niet moeilijk is te voorspellen dat de problemen waar mensen mee te maken hebben, ook universeler worden en dat in feite allang zijn. Een Nepalees, een Keniaan, een Braziliaan en een Nederlander worden door dezelfde gevaren van corruptie, kaalslag, armoede en ontmenselijking bedreigd (gezwegen nog van de klimaatcrisis en oorlogsdreigingen). Daarom is het christenen geraden met elkaar in gesprek te komen. We delen steeds meer dat ons verenigt. Wederkerigheid houdt dan ook in dat ieder van de ander kan leren. Zij zijn niet gek dat ze hun geloof gekoesterd hebben in een vaak ontwrichte samenleving. En wij zijn niet gek dat we de vruchten van de secularisatie geplukt hebben en die ook koesteren. Ergens in het midden van deze tegenstelling moet de nieuwe waarheid zich bevinden. En inderdaad, die kan alleen in goed en oprecht gevoerd gesprek gevonden worden.
— Aart Mak is predikant, verbonden aan de stichting Kerk zonder Grenzen, en redactielid van TussenRuimte.