‘De wereld humaniseren, dat is dé uitdaging’. Casimira Rodriguez, ex-minister van justitie van Bolivia, over religie, geweld en Jezus Christus.

Casimira Rodriguez werd in 1966 geboren in Bolivia. Ze werd voorvechter voor de gelijkberechtiging van vrouwen die als hulp in de huishouding werken. Ze hielp de Domestic Workers’ Union oprichten en was van februari 2006 tot januari 2007 minister van justitie in Bolivia. Rodriguez was Bolivia’s eerste indigena (=inheemse) Quechua-vrouw op een ministerspost. Het was en is haar doel corruptie en inefficiëntie in het rechtssysteem te bestrijden, door vertrouwen en humaniteit op te bouwen en te stimuleren.

Op dertienjarige leeftijd belandde ze vanuit haar dorp in Mizque in de stad Cochabamba als hulp in de huishouding. Van de belofte dat ze in ruil daarvoor de scholing en de zorg kreeg waarin haar ouders niet konden voorzien, kwam niets terecht. Haar veronderstelde werkgevers dwongen haar tot lange dagen hard werken, zonder betaling. Rodriguez’ ervaringen staan niet op zichzelf. Het is het lot van veel Quechua- en Aymara-vrouwen in Bolivia. Armoede dwingt hen van het platteland naar de steden, waar ze werk vinden als hulp in de huishouding, een onderbetaalde en laaggewaardeerde baan. Ze worden gediscrimineerd vanwege hun lage economische status en vanwege hun huidskleur. In februari 2006 trad Casimira Rodriguez aan als Boliviaanse minister van justitie; ze werd in januari 2007 bij een kabinetswisseling vervangen.

‘Allereerst wil ik God danken voor mijn ouders: ik heb thuis nooit met geweld te maken gehad. Ondanks alle armoede was er altijd liefde. Mijn familie hoorde niet bij een kerk, maar nam wel deel aan de traditionele religieuze gebruiken van de Andes. Mijn ouders waren ervan overtuigd dat er een God was. Ze leerden ons daarom open te staan voor de armen, want God was in hen aanwezig.

Hoe werd u voorvechter van sociale gerechtigheid in uw land?

Een van de gewelddadigste periodes in Bolivia was het jaar 1985, toen duizenden mijnwerkers werden ontslagen. Om voor hun rechten op te komen organiseerden zij de ‘Mars voor het leven’, een tocht van een week naar de regeringszetel in La Paz. Ze werden met geweld door het leger teruggedreven. Er vielen veel gewonden. Zonder hoop keerden ze naar huis terug.

Ook de periode van de militaire dictaturen in de jaren zeventig en tachtig was gewelddadig: sociale leiders werden gevangengenomen, gemarteld of verbannen. Zelfs nu, na de terugkeer van de democratie, gaat het geweld door. Denk aan de oorlog om water in Cochabamba in 2001 en de oorlog om gas in La Paz in 2004.

Kent u geweld in uw eigen leven?

Op school kreeg ik voor het eerst met geweld te maken. Ik was, als kind van indígena’s (inheemse, oorspronkelijke inwoners, red.) met mijn traditionele kleren en mijn eigen taal, anders dan de kinderen van de mijnwerkers. Ze trokken om beurten aan mijn lange vlechten en ik begreep niet waarom ze mij moesten hebben. Thuis kreeg je alleen maar straf als je iets verkeerds gedaan had – ik had die kinderen toch niets gedaan? Bij ons vochten kinderen nooit met elkaar; iedereen was bezig met zijn of haar taak, je had geen tijd om slechte dingen te leren. Ik leed erg onder die pesterijen. Ik had het gevoel dat ze me bang wilden maken. Ik wilde niet meer naar school.

Als jong meisje kreeg ik met geweld te maken toen ik als huishoudelijke hulp bij een gezin in de stad terecht kwam. Ik werkte daar meer dan achttien uur per dag. Ik moest klaar staan voor een grote familie – kleinkinderen, kinderen, ouders, grootouders, schoonfamilie. Rust werd me niet gegund en ik kreeg ook geen salaris, dat zouden ze voor me opsparen. Dat ik uitgebuit werd, werd totaal niet opgemerkt: ik hoorde toch bij het gezin? Ze hadden mij in hun macht. Ik mocht met niemand van buiten meer contact hebben. Zo werkte ik meer dan twee jaar zonder salaris. Toen de autoriteiten er achter kwamen, werden ze door mijn werkgeefster omgekocht. 

Voor indígena-vrouwen is dit het meest voorkomende geweld, vanwege de lage status van werken in het huishouden heeft, vanwege de traditionele kleding en de andere huidskleur. Zelfs in ander werk, ook bij de protestbewegingen, kom je deze vorm van onderdrukking en geweld tegen. Een indígena-gezagsdrager moet veel meer moeite doen om gerespecteerd te worden: macho-mannen stellen veel meer eisen. Het is een constant gevecht om al deze barrières te overwinnen.

Casimira Rodriguez tijdens de vijfde Assemblee van de Latijns-Amerikaanse Raad van Kerken (CLAI), Buenos Aires, februari 2007.
Foto: Wout van Laar

Hoe kijkt u daar als christen tegen aan? 

Voordat ik bij een kerk hoorde, zat ik al in een organisatie waar ik leerde nadenken over het onrecht dat wij, vrouwen in huishoudelijke dienst, in Bolivia ondervinden. Toen raadde iemand mij aan het Woord van God te leren kennen. Voor het eerst van mijn leven las ik, alleen op mijn kamertje, de Bijbel en ervoer dat als een antwoord van God. Maar tegelijkertijd brak ik mijn hoofd over de vraag wat het antwoord was op de structurele problemen van mijn collega-dienstmeisjes. 

Een tweede stap was het bezoek aan een, nogal conservatieve, kerk. Ik kreeg een bijbel cadeau en begon de evangeliën en de psalmen te lezen. Ik begreep dat het Jezus gaat om volledige gerechtigheid, hoe Hij naast mensen staat, zonder onderscheid, en zelfs zijn leven op het spel zet voor allen die onrecht lijden. Hoe meer ik ontdekte dat God de drager van de hoop en gerechtigheid is, hoe groter mijn inzet werd in de strijd voor mijn collega’s. 

Ik praatte daarover met broeders in de kerk. Een van hen zei tegen mij: je moet kiezen tussen God en de wereld; de vakbond hoort bij de wereld. Teleurgesteld ging ik stilletjes terug naar mijn kamer; ik kon toch niet medeplichtig zijn aan het onrecht dat ik elke dag zag, als God dat niet was? Ook Jezus zette zich toch in voor gerechtigheid? Ik bad alle dagen dat God me de weg zou wijzen bij de keuze tussen de vakbond of mijn liefde tot Hem. 

Toen bracht God me in contact met een leidinggevende vrouw uit de Methodistenkerk. Zij liet me zien dat we op déze aarde leven en ons daarom iets moeten aantrekken van de problemen van de mensen om ons heen. God leidde me naar de Methodistenkerk; daar voelde ik me serieus genomen als vrouw, ook in mijn beroep als hulp in de huishouding. Ze steunden mijn activiteiten voor de vakbond, ook in hun voorbede. Ik ging door en zette mij in voor een wet die huishoudelijke hulpen zou beschermen. Ik kreeg later ook verantwoordelijkheden op nationaal niveau. Maar steeds bleef ik vragen of God mij wilde leiden met zijn licht en zijn wijsheid. Intussen moest ik ook tegenover werkgeefsters de rechten van mijn collega’s verdedigen en politici overtuigen die helemaal geen belang stelden in een wet voor huishoudelijke hulpen. Ik nam deel aan eindeloos veel debatten, onderhandelingen, meetings en contacten met de media. God leidde mijn gedachten en woorden bij al die ontmoetingen met zoveel verschillende mensen, ook in het buitenland, zodat de problematiek van huishoudelijke hulpen breder bekend werd en we op meerdere niveaus de autoriteiten wakker konden schudden. 

Wat is de rol van de kerken in Bolivia?

In mijn land is de protestantse kerk, vooral waar het gaat om vragen van geweld, in het openbaar afwezig. Op de meest kritieke momenten merk je zo goed als niets van de protestantse kerken. De katholieke kerk vervult meestal een bemiddelende rol bij conflicten, zoals bij de dialoog tussen de regering en de rechtse oppositie, de oligarchie die haar privileges wil verdedigen.

Als ik heel eerlijk ben, moet ik zeggen dat we het grote gebod van de Heer om de verdrukten te verdedigen en te staan naast hen die honger hebben, uit het oog verliezen. Als protestantse kerk zouden we nieuwe programma’s moeten opzetten om het geweld dat elke dag om zich heen grijpt tegen te gaan.

Wat is de rol van buitenlandse hulporganisaties en missionarissen?

Hulporganisaties hebben hun eigen strategieën, afhankelijk van het land van herkomst, en die hebben altijd voorrang. Alle hulp is welkom die, zonder voorwaarden en opgelegde strategieën, bijdraagt aan de oplossing van problemen en die, op een transparante manier, in overleg met de instanties die de hulp ontvangen, beheerd wordt. Op bepaalde momenten in de geschiedenis van ons land is er veel hulp gegeven, die door een kleine groep mensen werd gecontroleerd; het werden investeringen die niet veel opleverden. 

Missionarissen willen, ondanks alle culturele verschillen, met hart en ziel de mensen van dienst zijn. In de gevallen die ik ken, is hun bijdrage aan de gemeenschap heel inspirerend. We leren veel van deze vorm van uitwisseling. Maar er zijn ook gevallen bekend van aanklachten tegen zowel katholieke als protestantse missionarissen, die betrokken zijn bij seksueel vergrijpen jegens jonge kinderen in rurale gemeenschappen en in internaten in de stad. 

Wat vindt u van tegengeweld als reactie op geweld?

Wij begaan zomaar fouten, wanneer we andere mensen wantrouwen of bang zijn bij zoveel geweld op straat of thuis. We vergeten het belang van de waarden die God ons heeft aangereikt in zijn woord, we vergeten dat vooral de liefde en de vergeving wezenlijk zijn voor een evenwichtige samenleving. Als protestantse gemeenschap zouden we moeten werken aan onderwijs over persoonlijke integriteit. We moeten leren geestelijk sterk te staan, om geleid door de Heer met wijsheid en met overleg te antwoorden op tegengeweld. Alleen op die manier kunnen we de valkuil vermijden van het tegengeweld in een maatschappij waarin mensen en autoriteiten alleen vertrouwen op hun eigen kracht en macht. 

Wat denkt u van actieve geweldloosheid?

We moeten aan verzoening werken bij zoveel haat en wanhoop onder de mensen die door onrecht worden getroffen. Helaas worden de mensen steeds wanhopiger, wanneer er geen mogelijkheden zijn om te overleven, wanneer er geen antwoord is op zoveel nood en de economische verschillen tussen landen blijven bestaan. 

Als je de weg van actieve geweldloosheid opgaat, moet je rekening houden met de grote machthebbers. Zij kunnen immers de armoede zien van vrouwen, mannen en kinderen, die vechten om te overleven, de gezinnen waar geen brood op tafel staat, waar de honger elke dag groter wordt. Zij kunnen weten dat het onmenselijk is om zoveel voorrechten en economische middelen in de handen van maar een paar mensen te leggen. Zij hebben de macht om actieve geweldloosheid te voorkomen, wanneer ze erkennen dat de ander honger heeft, wanneer ze nadenken over een rechtvaardiger verdeling, zodat iedereen zijn dagelijks brood heeft. De wereld humaniseren, dat is dé uitdaging, om een evenwicht te bereiken zonder geweld. God roept ons om machthebbers gevoelig te maken voor ons lot en dat van de andere mensen, zodat er geen honger meer is en geen angst voor zoveel dingen die het leven bedreigen.

Welke mensen inspireren u?

Mijn grootste voorbeeld is onze Heer Jezus Christus. Nog altijd, vanaf het moment dat ik het Woord van God leerde kennen. Ik volg ook graag een paar leidinggevende vrouwen die hun leven in dienst gesteld hebben van andere vrouwen en nieuwe wegen voor recht hebben gebaand. Zo word ik geïnspireerd door de vrouwen uit de Bijbel, die de eersten waren die berichtten dat Jezus was opgestaan. Ze waren heel vaak bij Jezus geweest, niet alleen om zijn woord te horen, maar ook om hem als vrouw te dienen. Zó heb ik grote waardering voor elke vrouw die zich inzet voor gerechtigheid. 

Drs. Wout van Laar is directeur van de Nederlandse Zendingsraad (NZR).

Vertaling: Piet Gilhuis is emeritus-predikant en was jarenlang secretaris Latijns-Amerika voor de Zending van de Gereformeerde Kerken.