Sporen in de ziel
Pelgrims leggen niet alleen te voet, per trein, bus of fiets een pelgrimstocht af, maar zij voltrekken ook een innerlijke reis. Velen beschrijven achteraf hoe de tocht hen geleid heeft naar de kern van hun wezen, waar ze in contact kwamen met de grond die hen draagt.
Pelgrims uit verschillende tradities geven aan die dragende grond onderscheiden namen: God, Allah, Boeddha…
Auteurs die verslag doen van hun pelgrimstocht, beschrijven vooral deze innerlijke reis, eerder dan de feiten van de weg waarlangs zij gingen. Die uiterlijke feiten worden als het ware verinnerlijkt op de weg; buitenkant en binnenkant ontmoeten elkaar en werken op elkaar in.
Eén van de auteurs zegt: ‘Loop de weg naar binnen.’
Daarmee is pelgrimeren een hoopvol en verwachtingsvol openstaan voor het ‘onbekende’ dat je ontmoeten zult onderweg en op de plaats van bestemming. Een pelgrim weet nog niet hoe de weg hem zal veranderen, hoe de ontmoetingen haar zullen vormen. Toch heeft hij, heeft zij ervoor gekozen op weg te gaan, weg te trekken uit het vertrouwde en zich open te stellen voor de nieuwe perspectieven die de weg zal ontsluiten. Misschien met angst of onzekerheid, maar zeker met de hoop dat deze tocht iets zal opleveren. Wat? Dat zal zich, gaande de weg, ontsluiten.
In dit nummer van TussenRuimte worden u bijdragen geboden die vertellen over wat het gaan van de pelgrimsweg en het uitzien naar de eindbestemming met mensen doen.
Gaandeweg wordt duidelijk dat niet de eindbestemming het doel is, maar de weg zelf. De weg zelf werkt in op de ziel van de pelgrim en verandert die van binnenuit.
Een pelgrimage is daarom niet afgelopen zodra de wandelschoenen weer in de kast staan, en de was gedraaid is. Een pelgrimage trekt sporen in de ziel en geeft proviand mee voor de eigenlijke levensreis die verder gaat, ook wanneer de pelgrim weer thuis is aangekomen.
— Hanneke Arts-Honselaar, themaredacteur