Na de misviering groet ik een laatste maal, ouders, familieleden en vrienden. Zal ik hen ooit terugzien? Op die lange reis is alles te verwachten, ook het ergste. Ik voel me die ochtend net zoals een vogeltje dat zich voor het eerst vanuit het veilige nest in het onbekende moest werpen. En van het onbekende moest ik mijn trouwste bondgenoot maken.
God, met wat ben ik begonnen? Zal ik de kracht hebben om alles te doorstaan? Ik weet, juist omdat ik mij zo klein en kwetsbaar voel, dat ik pas echt ontvankelijk ben voor wat komen zal, en wat gaat komen is onmetelijk.
Leegte
Ik doe er tien dagen over om door België te trekken. Tien dagen om echt te beseffen dat ik onderweg ben en dat ik bij elke stap die ik zet, nog meer afstand neem van zekerheden. Ik voel me in dit begin ook verdeeld, verdeeld tussen wat ik ben als uniek persoon en de verafscheiding van een deel van mijn zijn die moet voldoen aan maatschappelijke beelden. Ik heb het gevoel dat een deel van mijn identiteit een satelliet is van wat ik ten gronde ben. Tussen de twee is er leegte. Die leegte is herkenbaar in onze grootsteden. Het is de leegte die ontstaat als je de ander niet erkent in zijn verscheidenheid.
Ja, bij mijn vertrek voel ik mij een beetje leeg, omdat ik versplinterd ben. En tussen de kloven van mijn versplinterde identiteit, waarbij ik de leegte ervaar, nestelt zich de angst. De angst van het onbekende, de angst van de andere.
Ik ben nog niet geaard. Ik moet afstand doen van mijn gebruikelijke afweermechanismen: bestempelen om zich veilig te voelen.
Universele gastvrijheid
Na tien dagen kom ik aan de Duitse grens. Nu begint het ware verhaal. In België had ik tot bij Malmédy adressen van mensen bij wie ik kon logeren. Vanaf nu, behalve in Heidelberg waar een vriendin woont, ken ik niemand. Maar elke avond opnieuw tref ik die mensen met dezelfde vraag: ‘Vanwaar kom je, naar waar ga je naartoe?’ Ik hoef maar de naam van Jeruzalem te laten vallen en, werkelijk, alle deuren gaan open.
Is het nu omdat het zo slecht weer is dat mensen zich over mij ontfermen? In de 22 dagen doortocht door Duitsland heb ik maar liefst 18 dagen aan één stuk regen gehad, van ’s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Ik beleef de goedwilligheid van de lappendeken van de verscheidenheid van mensen, ik logeer bij katholieken, protestanten, leken, … kortom, ik beleef in het doordrenkte Duitsland universele gastvrijheid.
Dachau
In Beieren aangekomen zie ik een gedenksteen waarin gebeiteld staat dat hier 65 jaar geleden joden en andere slachtoffers van het nazi-regime manu militari naar het dodenkamp van Dachau werden verdreven… Wat moest ik hiermee ? Moest ik dan onverschillig mijn weg verder zetten zonder hieraan aandacht te vestigen ofwel van route veranderen? Maar was mijn opzet niet juist de vrijheid die ik had deze tocht te ondernemen? Niemand had mij verplicht zo’n pelgrimstocht aan te vangen. Wat verschilt ons met hen, anders dan dat hun vrijheid voor altijd ontnomen is geweest? Mijn besluit staat vast, ik zal een omweg maken van twee stapdagen om tot het kamp te gaan. Ik kom er toevallig aan op de dag dat men er de zestigjarige bevrijding viert.
Het is een asgrauwe dag, de kilte die ik er ervaar is niet te wijten aan het weer maar aan het gewicht van het verleden dat hier lijfelijk tastbaar is. Als ik doorheen het kamp ga, kom ik uiteindelijk aan op de plaats waar toen de barakken opgetrokken waren. Als stille getuigen van het verleden liggen hier kiezelsteentjes. Ik heb de indruk dat ik voor een tapijt zielen sta. Zonder rationeel te vatten wat mijn gebaar inhoudt, kniel ik hier neer en neem ik een steentje in mijn hand. Hier maak ik de belofte dat steentje te deponeren in de Klaagmuur vijfduizend kilometer verder. Als God het belieft…
Nu pas begrijp ik dat mijn tocht een nieuwe wending krijgt. Van nu af aan, zal niets nog hetzelfde zijn. Voortaan is deze tocht niet meer mijn tocht, maar de tocht van zovele mensen onderweg tegengekomen. Hoeveel leed en gebroken levens komt men niet tegen op de weg naar Jeruzalem?
Waarschuwingen
Ik doorkruis Oostenrijk en Hongarije. Hoe verder ik oostwaarts trek, hoe meer ik waarschuwingen krijg over het volgende land. In Oostenrijk krijg ik te horen dat ik toch wel beter op mijn hoede blijf in Hongarije, in Hongarije waarschuwt men voor Kroatië en in Kroatië krijg ik te horen dat ik in Servië maar beter iemand inhuur met een machinegeweer om me veilig door dat land te helpen.
Naargelang ik vorder, merk ik hoezeer de ‘andere’ steeds een gevaar betekent. Ik besef ook dat het danig gemakkelijker is, om de andere te bestempelen en onszelf zo een kunstmatig veilig gevoel te geven. Het is gemakkelijker om een virtuele scheidingslijn te trekken tussen de ‘andere’ -van een andere taalgemeenschap, cultuur, ras of geloofsovertuiging -, en onszelf aan de goede kant van die lijn te plaatsen. Het stappen is een catharsis, waarbij de angsten één voor één ontkracht worden en waar een innerlijke vrijheidsruimte ontstaat waarbij de ‘andere’ in zijn anders-zijn uitgenodigd kan worden zonder hem in een hokje te hoeven plaatsen. De ontmoeting vindt plaats.
In dat opzicht kan een pelgrimstocht ook vergeleken worden met het beeldhouwen, waarbij de beeldhouwer zijn ideaal beeld vervat heeft in de materie. Het enige wat de beeldhouwer moet doen om de essentie van zijn kunst te benaderen, is het overtollige weghalen. Zo is het net hetzelfde in een pelgrimstocht. We verlaten de periferie van het ‘zijn’, de weerspiegeling van een ideale ‘ik’ – dat voldoet aan de maatschappelijke beelden – om zo de kern van het wezenlijke te benaderen. Hoe meer ik in de catharsis ben van het stappen, hoe meer ik word wie ik ben.
Sinds Oostenrijk uit ik bij elke stap die ik zet de naam van Christus in het Grieks. Ik pas dit toe op het ritme van mijn voetstappen. Daar waar angst en ingetogenheid was, heerst er nu vreugde en pro-activiteit. Ik doorkruis Roemenië en Bulgarije om na drie maanden en drie dagen stappen in Turkije aan te komen.
Muezzin
De hel staat op mij te wachten in Anatolië. Ik moet midden in de hete zomermaanden door de onherbergzame Turkse hoogvlakte trekken. Meer dan duizend kilometer moet ik afleggen door de verschroeide velden. Nergens kan ik schuilen voor de moordende zon. Hier is het stappen of sterven.
Het is ook hier dat de muezzin zich over mij ontfermd heeft. Ik was net aangevallen door wilde Anatolische herdershonden. Terwijl ik op mijn knieën zat en ik wilde huilen, hoorde ik opeens in de verte het gezang van de muezzin. Ik was in de nabijheid van een dorp dat niet op mijn kaart vermeld stond. Als ik er uiteindelijk ben aangestrompeld, is de muezzin naar mij toegekomen. Hij heeft mij te eten en te drinken gegeven. Hij had mij vanuit zijn minaret gezien. De man heeft me verteld dat hij dacht dat het zijn zoon was die terugkeerde van de dood. De jongen die even oud was als ik, had drie jaar geleden zelfmoord gepleegd.
Na Syrië moet ik door Jordanië, omdat de grens tussen Libanon en Israël volledig afgesloten is. Na 178 dagen bereik ik de Jordaanoever. Drie uur lang moet ik verantwoording afleggen bij de Israëlische grenswachters. Aan de overkant zie ik een plakkaat: ‘Jeruzalem 126 km’. Maar mijn vreugde is van korte duur. Na enkele kilometers word ik opgehouden door de vermaledijde scheidingsmuur tussen Israël en Palestina. Verbolgen stap ik verder. Wat verder ontmoet ik een jonge Israëlische militair die de wacht houdt bij de muur. Hij moet nog drie jaar zijn legerdienst doen. Als ik afscheid neem van hem vertelt hij mij dat hij de enige is die een zelfmoordaanslag in een bus heeft overleefd. Jeruzalem lijkt mij nog zover weg te zijn.
Volbracht
Ik kom aan bij de Poort van Jaffa op de dag van de Ramadan. De Joden vieren vandaag op 2 oktober 2005 Rosha Shana (heilig Joods Nieuwjaar). Ik kan het niet geloven. De densiteit van het moment is zo intens dat ik als het ware niets voel. Noch vreugde, noch teleurstelling dat de tocht over is. Maar één ding kan ik met zekerheid zeggen, ik ben hier niet alleen aangekomen. Ik draag het T-shirt van Bojan de Serviër, die mij had toevertrouwd dat hij had deelgenomen aan de genocide van Srebrenica. Bij de Klaagmuur haal ik het steentje boven dat ik sinds Dachau meedraag. Een vrouw komt naar mij toe en als ik haar in het Duits antwoord wat ik aan het doen ben, is ze zeer geëmotioneerd. Zij is een kleindochter van een Duitse officier. Vandaag treedt ze binnen in een klooster. Ze heeft een pulletje mee met heilige olie. We dompelen het steentje onder in de olie. We bidden voor de drie godsdiensten. Ze gaat bidden aan de kant van de vrouwen en ik begeef me met het steentje dat afdruipt van de heilige olie. Ik kniel neer en bid. Als mijn hand verdwijnt in een kloof van de Muur, voel ik op mijn schouder een hand rusten. Het is een orthodoxe Jood die mij op een zeer bijzondere manier aankijkt. Hij knikt alsof hij wist vanwaar ik kwam. Hij reikt zijn hand naar die van mij. Als ik mijn olieglinsterende hand in de zijne plaats, dan pas heb ik het gevoel dat de pelgrim zijn opdracht heeft volbracht.
Journalist en documentairemaker Sebastien de Fooz, auteur van Te voet naar Jeruzalem. Een solotocht van 184 dagen (Lannoo, ISBN 978 90 209 6664 0) reisde al naar veertig landen, waar hij documentaires maakte voor verschillende productiehuizen en non-gouvernementele organisaties als Artsen zonder Grenzen. Eerder liep hij al van Gent naar Santiago de Compostela en naar Rome. Na de tocht naar Jeruzalem is de auteur bezig met het opstellen van een ‘vredesweg’ die pelgrims door Europa en het Midden-Oosten op weg helpt naar Jeruzalem. Meer info op www.thetrace.eu en www.talitakum.be.