Moessons en smeltwater uit de Himalaya zorgen in Bangladesh ieder jaar voor overstromingen. Het nieuws over het wassende water aan de Aziatische kust verrast ons niet meer. De tijd dat Beatle George Harrison er actie voerde voor Bangladesh (1972), ligt achter ons. Maar de cycloon Cidr maakte in 2007 de situatie ernstiger dan gewoonlijk. Op 15 en 16 november van dat jaar trok die cycloon, van de zwaarste categorie, over Bangladesh. Het zuiden werd als altijd het meest getroffen. Enkele dagen eerder was men al begonnen met massale evacuaties. Meer dan 600.000 mensen trokken naar het veiliger binnenland. Volgens officiële cijfers kwamen 3.447 mensen om het leven en er zijn duizenden mensen vermist. Toch had het nog veel erger kunnen zijn als er geen waarschuwingssysteem was geweest.
Kort na de orkaan Cidr kwam Mariet Mulders in het getroffen gebied aan. Geraakt was ze, vertelt ze, door de zelfredzaamheid van de bewoners, ondanks alle ellende. ‘Toen we in het veld kwamen, zagen we dat men zelf al aan de slag was gegaan. Er werd kleding ingezameld en verdeeld. Wat er aan voedsel en drinkwater was, werd weggegeven aan wie het nodig had. Mensen gaven elkaar onderdak. Bomen die de wegen versperden, waren al versleept. Het puin van ingestorte huizen weggehaald. De onderlinge solidariteit was ontroerend om te zien.’
Land van ‘niemand’
Bangladesh is het dichtstbevolkte land ter wereld. Er leven ruim 150 miljoen inwoners op een oppervlakte die viermaal zo groot is als Nederland. Er is simpelweg geen plaats voor iedereen en daarom leven velen op een plaats die niet veilig is. Ze blijven er wonen omdat er geen keus is. De mensen die het net iets beter hebben dan de anderen, kunnen wegtrekken, maar de armste zijn gedwongen om in het laagland in het zuiden te wonen. Zij leven in het publieke domein, langs de rivieren. Dat is van ‘niemand’. Ze hebben zich bijvoorbeeld een woonplek gemaakt op de dijken, terwijl die natuurlijk niet bedoeld zijn voor bewoning. Maar er is geen andere plaats. Caritas Bangladesh, de partnerorganisatie van Cordaid Mensen in Nood, is er sinds het begin van de jaren zeventig, vlak na de afscheiding van India, actief als noodhulporganisatie. Aanvankelijk voor de slachtoffers van de burgeroorlog, maar later via ontwikkelingsprogramma’s en in noodsituaties.
Bangladesh is overwegend islamitisch, overigens met een parlementaire democratie. Is de situatie bij zulke overstromingen voor vrouwen er anders dan voor mannen?
Mariet Mulders: ‘De taakverdeling is tamelijk traditioneel: vrouwen zorgen na een ramp eerst voor hun huishouden en hun kinderen terwijl de mannen zich bekommeren om de herstelwerkzaamheden van huizen en wegen. Die taakverdeling heeft alles met de cultuur te maken en met biologische mogelijkheden. Maar iedereen, man of vrouw, werkt even hard mee. Na een ramp zijn er geen speciale vrouwenprogramma’s nodig. Dat speelt niet. Laat ik een vergelijking maken met bijvoorbeeld een programma om microkredieten te verstrekken. Een dergelijk programma is vaak speciaal en expliciet op vrouwen gericht. De microkredieten kunnen van grote invloed zijn op hun manier van leven. Maar juist bij die programma’s kan het ontzettend moeilijk zijn om de vrouwen het huis uit te krijgen. Ze kunnen niet of ze mogen niet. Dat is cultureel bepaald of vanuit geloofsovertuiging. Bij zo’n programma is het dus de eerste stap om ze die deur uit te krijgen. Bij een ramp gaat dat helemaal niet op. Vaak is er ook geen mogelijkheid meer om ‘binnen te blijven’, omdat je huis weg is. Bij een overstroming of bij een andere ramp werken de vrouwen net zo hard als de mannen om het leven weer op te kunnen pakken.
Deze waarneming wordt gesteund door ervaringen in andere Aziatische landen. Vlak na een ramp gaat het om puur lijfsbehoud en let men niet op religieuze en culturele regels. Als het eerste puin geruimd is, hernemen met de wederopbouw ook traditie en cultuur weer hun plaats in het dagelijks leven.
Van individu naar gemeenschap
Mariet Mulders geeft een ander voorbeeld van de invloed van een ramp op religieuze opvattingen, met betrekking tot de zakat, de derde van de vijf zuilen van de islam. ‘Een gelovige is verplicht om aalmoezen te geven aan de armen, met als uiteindelijke doel een rechtvaardiger verdeling van bezittingen. Je kunt er ook een plaatsje mee in de hemel verdienen. Het is een individuele plicht voor een moslim. Tegenwoordig gebeurt het soms dat de zakat in een fonds gestort wordt, in plaats van aan individuen, of aan de moskee wordt geschonken. Dat fonds wordt ingezet als noodfonds voor de allerarmsten in een dorp, en dat helpt dan ook bij kleine rampen. Ik kwam dat tegen in het noorden van Bangladesh. Het fonds heeft een bestuur, en daarin hebben zitting de imam, de dorpsverantwoordelijke, maar ook een vertegenwoordiger van de allerarmsten uit het dorp. De individuele plicht van de moslim wordt nu voor de hele gemeenschap gebruikt.’ Een flexibele opvatting van de zakat.
‘Je merkt bij de overstromingen in Bangladesh dat de mensen elkaar helpen. Dat zit in hun traditie. Omdat ze wonen in een gebied dat ieder jaar overstroomt, hebben ze hun manier van leven aangepast. Het lijkt wel of de solidariteit door een ramp versterkt wordt, terwijl dat niet voor de hand ligt. Het zou ook zo kunnen zijn dat ieder zichzelf probeert te redden. De meeste huizen hebben een vloertje gemaakt dat bij overstromingen droog blijft. Daar kunnen ze slapen als het water stijgt. Bewoners zorgen voor een bepaalde voedselvoorraad en vooral voor drinkwater. Zodat ze niet meteen zonder eten en drinken zijn als het weer zover is. De Bengalen waren dat al gewend en de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) benadrukken het belang ervan. Natuurlijk is er ook hulp van buitenaf nodig, vooral voor de buitengebieden, maar vaak is men heel goed ingesteld op eigen eerstehulpverlening. Het gemeenschapsgevoel is groot.’
De witte hulpverlener
‘Als je dan na zo’n ramp rondreist om te inventariseren wat er nodig is’, is de ervaring van Mariet, ‘zien velen je als de witte hulpverlener. Je vermoedt ook dat je soms misbruikt wordt of dat mensen terugvallen in een houding van hulp vragen. Dat heeft te maken met een decennialange traditie van hulp bieden vanuit het Westen. Ook Caritas Bangladesh heeft lang gewerkt volgens het principe: we geven de armste mensen wat ze nodig hebben. We verlenen ze onze diensten en we zorgen voor voedsel, drinken, nieuwe huizen en medicijnen. Maar mede daardoor zijn mensen afhankelijk gemaakt. In het verleden is te weinig aandacht geweest voor het bevorderen van zelfredzaamheid. Degenen die in jou de witte hulpverlener zien, hebben de neiging om te zeggen: “Caritas kan ons wel helpen, want dat doen ze al zo lang.” Maar als organisatie zijn we teruggekomen van die insteek. De meeste ngo’s hebben wat dat betreft nu andere opvattingen. Het was een subcultuur die gewenning en verwennen in de hand werkte. Bangladesh heeft veel donorlanden. Je moet uitkijken dat je als hulpverlener en als hulpvrager niet in een bepaald ritme van rampen schiet: dáár gebeurt een ramp en hier staan we alweer in de startblokken. Dat is een valkuil, zeker als zo’n overstroming jaarlijks terugkeert.
Bijvoorbeeld met de bouw van waterputten. De waterputten in een laagland hebben een ander bouwsysteem nodig dan de putten die hoger gelegen zijn. Als je daar niet op let, kun je de waterputten in de natte tijd maandenlang niet gebruiken. De aandacht voor zulke zaken is groeiende onder de ngo’s.’
Veerkracht
Wat doet het met jezelf, als je na zo’n ramp in een land komt?
Mariet: ‘Je schrikt natuurlijk altijd weer van de puinhoop. Hele gebieden die overstroomd zijn met zout water, waardoor ze lange tijd niet voor landbouw gebruikt kunnen worden. Bij het bezoek na de cycloon Cidr was ik het meest getroffen door de ontmoeting met een vrouw die werkelijk alles was kwijtgeraakt, haar huis, haar gezin. Zelf was ze in een cycloonshelter in leven gebleven. Maar juist deze vrouw, die alle reden had om moedeloos bij de pakken neer te zitten, had zich opgeworpen als organisator van de voedselhulp. Op het ene moment vertelde ze vol emotie wie en wat ze allemaal verloren had, en even later was ze verbeten in de weer om ervoor te zorgen dat anderen te eten konden krijgen. Onvoorstelbaar, wat een veerkracht!’
— Dineke Spee is voorzitter van de redactie van TussenRuimte