In Met anderen tot Christus (2000) zegt Bert Hoedemaker ergens dat de kerk de ‘institutionele zichtbaarheid’ is van ‘de missionaire beweeglijkheid van het christendom’ (83). Kerk en zending zijn in die definitie nauw op elkaar betrokken, maar tegelijk zijn ze onderscheiden. Hoedemaker sluit hier aan bij wat veel kerkleden vanzelfsprekend vinden: de kerk is er voor de verdieping en het bewaren van de traditie en de zending is er voor ontdekking, vernieuwing en grensoverschrijding. Kerk en zending moeten contact houden, maar we kunnen niet van een en dezelfde gemeenschap vragen dat zij zowel kerk is als zendingsbeweging.
Minder vanzelfsprekend
Het is boeiend om te zien dat deze zo natuurlijk ogende werkverdeling de laatste jaren minder vanzelfsprekend is geworden. Dat dit zo is, heeft veel te maken met de opkomst van het verschijnsel ‘missionaire gemeentestichting’. In Nederland zijn de laatste decennia honderden nieuwe gemeenten gesticht. In het onlangs verschenen handboek Als een kerk (opnieuw) begint (Gerrit Noort e.a., 2008) wordt alleen al gesproken over minstens duizend migrantengemeenten. Verder zijn er na 1990 minstens 300 ‘autochtone’ nieuwe gemeenten gesticht. Daarbij moeten we onder ogen zien dat al ruim vóór dat jaar veel nieuwe (evangelische) gemeenten werden gevormd in Nederland. Heel veel van deze gemeenten zijn gesticht vanuit een sterke missionaire motivatie: het verlangen om mensen bij de christelijke traditie te betrekken die daar voorheen niet bij betrokken waren.
In dit artikel geef ik eerst een overzicht van ontwikkelingen in gemeentestichting. Daarna ga ik in op de vraag wat gemeentestichting kan betekenen voor de kerken in Nederland.
De eerste golf
De eerste na-oorlogse golf gemeentestichtingen in Nederland viel samen met de opkomst van de evangelische beweging. Het ging hier om de vorming van een deels nieuwe kerkelijke praktijk, die voor veel mensen beter aansloot bij de veranderende spirituele en liturgische behoeften van nieuwe generaties na de jaren zestig (de ‘wending naar het subject’). De bestaande kerken waren onvoldoende in staat om die snelle cultuurverandering mee te maken. We zouden kunnen zeggen dat het hier ging om een aanpassingsstrategie van het Nederlandse christendom: er waren nieuwe kaders en vormen nodig, omdat de bestaande niet flexibel genoeg waren om afdoende te reageren op de veranderingen. Dat neemt niet weg dat dit soort gemeentestichting vaak polariserend werkte. Dat had verschillende oorzaken.
Allereerst ging het om een praktijk die sterk was geïnspireerd door Amerikaanse organisaties en kerkverbanden. Zij introduceerden in Nederland de idee van de kerkelijke ‘markt’: een situatie waarin kerken met elkaar concurreerden om mensen. Veel evangelische gemeenten streken juist neer op plaatsen waar al veel kerken waren, met de min of meer bewuste intentie om ontevreden kerkleden een alternatief te bieden. De bestaande kerken, die plaatselijk een monopoliepositie hadden of met andere kerken waren georganiseerd in kartels, keken dit met lede ogen aan.
In de tweede plaats zetten deze nieuwe kerken zich vaak expliciet af tegen de bestaande. Ook dit had deels te maken met Amerikaanse inspiratie. In de Verenigde Staten leefde sinds de oorlog vrij breed het besef dat het christendom in Europa kwijnend was en dat de kerken daar vrijzinnig en missionair niet effectief waren. Daarom waren daar nieuwe kerken nodig. De gevleugelde uitspraak van de Amerikaanse kerkplantingsgoeroe Peter Wagner: ‘het is gemakkelijker om baby’s te krijgen dan om doden op te wekken’, was een slogan van veel gemeentestichtingen in de jaren zeventig en tachtig. Veel van wat nu ‘gemeentestichting’ heet is nog altijd belast met deze erfenis.
Nieuwe ontwikkelingen
De laatste tien jaar is er echter het een en ander veranderd in gemeentestichtingsland. Ik noem vijf belangrijke ontwikkelingen:
- Het besef is breed doorgedrongen dat Nederland in hoog tempo een onkerkelijk en niet-christelijk land aan het worden is. Het ontwikkelen van nieuwe missionaire initiatieven krijgt daarmee grote urgentie.
- Het is duidelijk geworden dat de golf evangelische gemeentestichtingen van de jaren zeventig en tachtig dit tij niet heeft kunnen keren, al kunnen we nooit zeggen hoeveel mensen bij de christelijke traditie betrokken zijn gebleven dankzij de evangelische beweging. Het simpelweg reproduceren van bestaande kerken blijkt echter niet de manier om de christelijke traditie in Nederland vitaal te houden.
- Ook sommige traditionele kerkgenootschappen zijn zich gaan bezighouden met gemeentestichting in Nederland. Het gaat daarbij in het bijzonder om de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Deze kerken putten daarbij vaak uit ervaringen die zij hebben opgedaan met ‘buitenlandse zending’. De nadruk ligt minder op snelle reproductie en meer op zorgvuldige contextualisatie.
- Er is een stroom literatuur beschikbaar gekomen, vooral uit Engeland, met daarin de verwerking van allerlei gemeentestichtingsprojecten sinds de jaren negentig. De Anglicaanse Kerk heeft inmiddels het stichten van nieuwe gemeenten en missionaire gemeenschappen aanvaard als beleid en zij stimuleert dit waar mogelijk. Het rapport Mission-Shaped Church (2004) is daarvan een goede illustratie.
- Er zijn nieuwe inspirerende modellen ontwikkeld, die voor veel gevestigde kerken in Nederland meer aansprekend zijn dan evangelische voorbeelden als Willow Creek. Hierbij kunnen we vooral denken aan de Redeemer Presbyterian Church in New York, met haar pastor Tim Keller en aan de organisatie Urban Expression, die put uit het gedachtegoed van de Britse baptist Stuart Murray. Beide modellen kenmerken zich door een holistische kijk op zending, aandacht voor theologie en de intentie de plaatselijke context serieus te nemen en van invloed te laten zijn op kerkvorming en de theologie en liturgie van de nieuwe gemeente.
Deze ontwikkelingen hebben gemeentestichting in een nieuw vaarwater gebracht. Nog steeds vindt er veel ‘ouderwetse’ evangelische gemeentestichting plaats, vaak in de bijbelgordel (Barneveld, Amersfoort, Apeldoorn). Zulke gemeentestichting vindt officieel meestal plaats uit missionaire motieven, maar kenmerkt zich in de praktijk door weinig aandacht voor contextualisatie en weinig behoefte aan kerkelijke vernieuwing. Onder invloed van de nieuwe ontwikkelingen gebeurt gemeentestichting echter steeds meer met een bewuste missionaire motivatie en met de bedoeling de christelijke traditie present te stellen op plaatsen waar zij dat niet (meer) is. Zo zijn er de laatste jaren veel nieuwe gemeenten gesticht in de grote steden. In het boek Als een kerk (opnieuw) begint worden tien van deze nieuwere projecten besproken.
Oecumenisch of evangelisch?
Gemeentestichting gebeurt in Nederland overwegend vanuit ‘orthodoxe’ of ‘evangelicale’ kerken. Dit is deels te verklaren vanuit de hierboven beschreven geschiedenis in Nederland, maar het heeft ook een theologische achtergrond. Die laat zich sterk vereenvoudigd samenvatten vanuit de tegenstelling tussen ‘evangelicals’ en ‘ecumenicals’.
De verhouding tussen God, kerk en wereld is veelbesproken in de moderne zendingsgeschiedenis. Schematisch kunnen we zeggen dat ‘evangelicals’ stellen dat God (bij voorkeur) via de kerk in de wereld werkt. De kerk is daarbij een voorhoede van het Koninkrijk en daarom geroepen tot getuigenis en dienstbetoon. ‘Ecumenicals’ stellen daarentegen dat de wereld het primaire werkterrein van God is. De kerk is nodig als bewaarplaats van de traditie, maar zij is niet het uitverkoren instrument van God om zijn zending in de wereld te verrichten. ‘Kerk’ is niet vooraf verkrijgbaar, los van de context, maar zij neemt juist gestalte aan in het voortdurende zoeken naar Gods werk in de wereld.
Vanuit die achtergrond is het te begrijpen dat zending en kerkvorming voor evangelicalen dicht tegen elkaar aanliggen en soms zelfs kunnen samenvallen. Oecumenischen hebben de neiging de kerk veel meer te relativeren en haar voorlopigheid te benadrukken. Gemeentestichting kan vanuit deze achtergrond al snel worden gezien als kerk-centrisch bezig zijn of als het inbrengen van vooraf geconstrueerde kerkmodellen in nieuwe contexten.
Gemeenschappelijk belang
Toch is er ook sprake van naar elkaar toegroeien. Oecumenischen hebben ontdekt dat vitale plaatselijke gemeenten nodig zijn om de christelijke traditie levend en actueel te houden. De sterke relativering van de kerk, zoals die in de jaren zestig en zeventig populair was, lijkt daarmee op zijn retour. Bovendien betekent een boedelscheiding tussen kerk en zending doorgaans dat kerken overgelaten worden aan verstarring. Veel evangelicalen nemen van hun kant afstand van een al te eenzijdige bekeringstheologie, waarbij de kerk slechts dient als opvangplaats van geredde zielen in een verder afgeschreven wereld. Hier groeit ook het besef dat de kerk een open proces is van voortdurende reformatie, al zal men bepaalde inhouden wel vooraf veilig willen stellen.
Interessant is in dit opzicht de beweging van de emerging church, die een positieve visie op de schepping en de cultuur combineert met een post-evangelicale inspiratie. Het lijkt erop dat deze beweging zich zowel door oecumenische als door evangelicale inzichten wil laten leiden, in haar zoektocht naar postmodern kerk-zijn.
Zo groeit er een gemeenschappelijk belang, namelijk de noodzaak om voortdurend te zoeken naar innovatie van de kerk. Dat is nodig, zowel voor het bewaren en doorgeven van de traditie aan nieuwe generaties, als voor het betrekken van nieuwe groepen mensen bij de christelijke traditie. Veel van die innovatie zal moeten en kunnen gebeuren door het zorgvuldig en geduldig bouwen aan bestaande gemeenten. Maar dat is niet genoeg. Een les van de zendingsgeschiedenis is dat echte theologische, liturgische en missionaire vernieuwing pas plaatsvindt wanneer de kerk gestalte aanneemt in nieuwe contexten. Het vormen van nieuwe gemeenten op plaatsen en onder groepen waar de kerk niet of nauwelijks meer aanwezig is, is daarvoor enorm belangrijk. Gezond verstand zegt ook dat zulke ingrijpende vernieuwing waarschijnlijk alleen mogelijk is in een jonge gemeente die helemaal opnieuw begint. Daar zijn minder gevestigde belangen te verdedigen en minder verschillende mensen hoeven tevreden gehouden te worden.
Mogelijke vruchten
Gemeentestichtingsprojecten kunnen dienen als laboratoria van vernieuwing, wanneer zij deskundig worden opgezet en worden voorzien van voldoende middelen. Daarvoor is het ook nodig dat gemeentestichters voldoende opleiding en armslag krijgen om als ‘zendeling’ te werk te gaan. Een zekere afstand tot de moedergemeente of het zendende kerkverband is daarvoor noodzakelijk. In dat geval kan een gemeentestichting veel opleveren. In het boek Als een kerk (opnieuw) begint wordt een aantal van die vruchten genoemd:
- Vindplaatsen van holistische missie. Traditioneel bestaat er in de moderne kerkgeschiedenis een onvruchtbare tegenstelling tussen getuigenis en dienst. In sommige nieuwe gemeenten lijkt die tegenstelling tussen evangeliserende orthodoxen en solidariserende vrijzinnigen overwonnen te worden. Er is ruimte voor onbeschaamde evangelisatie, terwijl die niet in mindering wordt gebracht op dienstverlening en het zoeken naar gerechtigheid. De ‘cause of the poor’ en de ‘cause of the lost’ zijn geen onverzoenlijke tegenstellingen, zo blijkt in deze gemeenten.
- Bereiken van nieuwe groepen. Uit buitenlands onderzoek (vooral in de Verenigde State) blijkt dat nieuwe gemeenten beter dan oudere in staat zijn om mensen te winnen voor Jezus Christus. Of dit in Nederland ook zo is, zal nog moeten blijken. Maar het lijkt erop dat een aantal van de gemeenten die zijn beschreven in Als een kerk (opnieuw) begint enigszins ‘succesvol’ zijn met hun poging om grenzen te overschrijden. Hoe dan ook: om mensen te bereiken die niet of nauwelijks te vinden zijn in bestaande kerken in de betreffende context, zal het vaak nodig zijn om iets nieuws te beginnen. Zo kan men zonder compromissen te sluiten zich richten op die groep. We kunnen dan denken aan migranten in Rotterdam, aan bewoners van een achterstandswijk in Den Haag of aan jonge seculiere carrièremensen in Amsterdam.
- Nieuw leiderschap. Omdat gemeentestichtingen vaak klein en kwetsbaar zijn, is iedereen nodig. Zulke contexten geven ook gelegenheid tot leiderschap aan mensen die in bestaande kerken niet snel met zulke verantwoordelijkheden worden belast. We kunnen denken aan jongeren, vrouwen, niet-theologen, jonge christenen, mensen aan de onderkant van de samenleving.
- Acceptatie van de marge. Gevestigde kerkgenootschappen lijken nogal eens moeite te hebben om zich aan te passen aan de veranderde situatie in Nederland. Enerzijds koestert men het verleden, waarin men vaak een min of meer vanzelfsprekende toegang had tot de macht en het centrum van de cultuur. Anderzijds beseft men dat dit niet langer zo werkt, maar heeft men moeite om een plek te vinden in de nieuwe verhoudingen. Opnieuw beginnen in onbekende contexten, klein en kwetsbaar, dwingt kerken om te contextualiseren in de marge van de samenleving en buiten de eigen ‘comfortzone’.
Hoe verder?
Ik zie gemeentestichting graag als de ‘ontwikkelruimte’ van de kerk. Idealiter zou elk kerkgenootschap er goed aan doen om elk jaar een zeker aantal nieuwe gemeenten te stichten, zonder al te veel kaders vooraf en het liefst in overleg met andere kerkgenootschappen. Lang niet al die projecten zullen slagen, maar zo creëert men wel de noodzakelijke ruimte om frisse ideeën te laten groeien, ervaring op te doen met missionaire contextualisatie en andere typen leidinggevenden een kans te geven zich te ontplooien. En alleen zo zullen oude gemeenten die moeten sluiten vervangen kunnen worden. Het is daarom nodig dat kerkgenootschappen fondsen vrijmaken voor het opstarten van nieuwe gemeenten (er komt genoeg geld vrij door kerksluitingen) en voor het opleiden van kerkelijke pioniers. Gemeentestichting is niet het een en al, maar alles wijst erop dat hier sprake is van een belangrijk instrument voor de missionaire vernieuwing van de kerk in Nederland.
— Stefan Paas is theoloog en actief als gemeentestichter in Amsterdam. Daarnaast werkt hij als docent missiologie aan het Center for Evangelical and Reformation Theology van de Vrije Universiteit in Amsterdam en is hij lector gemeenteopbouw aan de Christelijke Hogeschool in Ede.