Van oraal naar digitaal: religie in een mediacultuur 

Nieuwe mediatechnologieën worden toegejuicht en bejubeld, al sinds de uitvinding van de telegraaf in 1836. Een schets van de opeenvolgende ‘communicatierevoluties’ laat zien hoe groot de impact is van deze ‘mediaculturen’ op onze manier van werken, vrijetijdsbesteding, communiceren, ons taalgebruik, ons verstaan van identiteit, authenticiteit, waarheid, gemeenschappen, existentiële vragen, waarden en religie.

Toen Samuel Morse in 1836 de telegraaf had uitgevonden, moest deze nieuwe communicatietechnologie (zoals vele media-uitvindingen daarna) uitgelegd, gerechtvaardigd en geëffectueerd worden. Daarbij werd retoriek over het ‘verhevene’ van elektriciteit niet geschuwd. Die kwalificeerde de telegraaf in populaire tekeningen voor het volk als een bijna mythisch instrument met mogelijkheden waarbij de ‘sky letterlijk niet meer de limit’ was. De ideologie van universalisme en vooruitgang kwam zo vanaf het begin af aan diep in het bewustzijn van mensen terecht. 

Ook religie deed daarbij een flinke duit in het zakje. Predikers van die tijd spraken over ‘de mysterieuze onzichtbare krachten’ van dit nieuwe, dat ‘onder onze controle is gekomen’ en van ‘de spirituele oogst’ die ging beginnen, omdat ‘gedachten nu reizen door magnetische kabels’. De discussie over de telegraaf werd niet gebaseerd op gewone feiten, maar zoals communicatiewetenschapper James Carey zegt, als ‘goddelijk geïnspireerd met als doel om de Christelijke boodschap sneller en verder te verspreiden dan ooit, tijd overschaduwend en ruimte transcenderend, om de heiden te redden en de dag van verlossing dichterbij te brengen’.

Daarmee werd de toon gezet in een lange rij van steeds terugkerende religieuze visies op nieuwe communicatietechnologieën als de brengers van humaniteit, vooruitgang, broederschap van alle mensen en het koninkrijk Gods. En op de rol van communicatie als transmissie. Sporen van beide zijn tot op de dag van vandaag terug te vinden in kerkelijke beleidsdocumenten over communicatie. 

In het geval van de telegraaf was er ook nog een perfecte match van deze visie met de wetenschappelijke, commerciële en politieke ideologie (macht, winst, productiviteit en vooruitgang). Zo droegen de kerken niet alleen bij aan de onkritische acceptatie van dit nieuwe communicatie-instrument – met alle diepgaande implicaties en sociale en morele effecten –, maar ook om de bijbehorende ideologie te wortelen in het bewustzijn van het volk. 

Keerpunt

De effecten van de nieuwe uitvinding op het leven van gewone mensen waren nochtans groot. Persoonlijke handelsrelaties werden vervangen door onpersoonlijke contacten. Prijzen werden niet meer bepaald aan de hand van lokale vraag en aanbod, maar afhankelijk van nationale markten. Nieuwe vormen van productie, management en administratie ontstonden. Organisatorische structuren veranderden, krediethandel deed zijn intrede en postorderbedrijven kwamen op, evenals een nieuwe nationale middenklasse. Producten moesten gestandaardiseerd worden om aan gelijke kwaliteitseisen te voldoen. 

De telegraaf speelde ook een grote rol in militaire zaken en in het opmaken van nieuwe wetten. Ook taal veranderde. Toen de eerste ‘persbureaus’ opkwamen, gefaciliteerd door de telegraaf, werden objectiviteit, nationaal gestandaardiseerd en meer wetenschappelijk taalgebruik, routinecriteria voor nieuws en een efficiënter organisatie de leidraad. De verslaggever verving de redacteur. En de correspondent, die zorg droeg voor analyse en achtergrond, moest zich nu houden aan ‘de feiten’. Nieuws werd een (massa)product. 

Ook de visie op communicatie veranderde. Het nieuwe lineaire ‘transmissiemodel’ gericht op expansie in ruimte, verving oudere, door Carey ‘religieuze’ visies genoemd, die als doel hadden de maatschappij te handhaven in de tijd, door datgene wat gezamenlijk werd geloofd te representeren. Het nieuwe communicatiemiddel was dus niet zomaar een middel, maar veranderde diepgaand het bewustzijn van ruimte en tijd (ook de tijdzones zoals wij die nu nog steeds kennen ontstonden door het gebruik van de telegraaf). De telegraaf is volgens Carey dan ook een keerpunt in communicatie. 

Codes kraken

Veel communicatietechnologieën zijn in oorsprong en ontwikkeling ingebed in militaire en economische ontwikkelingen en machtsstructuren. De computer bijvoorbeeld werd oorspronkelijk ontwikkeld tijdens de Tweede Wereldoorlog (de ENIAC), onder andere om codes te kraken en zo precies mogelijk de baan van af te vuren projectielen te berekenen. Het latere eerste computernetwerk (ARPAnet) was bedoeld om in geval van een nucleaire oorlog het Pentagon een veilig communicatiesysteem te garanderen. Daaruit resulteerde het internet zoals wij dat nu kennen, nadat universiteiten en onderzoekslaboratoria de kennis gebruikten om een open netwerk te creëren door alle gebruikers aan elkaar te linken via verschillende uitwisselingsroutes. De opeenvolgende behoefte aan nieuwe raketten, nucleaire- en laserwapensystemen, de wapenwedloop om de ruimte, de kruisraketten en computergestuurde precisiebombardementen en snellere netwerken tijdens de Golfoorlogen (voor het eerst ‘laptopoorlog’ genoemd), pushten de ontwikkeling van nieuwe informatie en communicatietechnologie verder. 

Naast de militaire oorsprong is de verdere ontwikkeling en toepassing op commerciële basis een tweede machtsfactor en een rode draad door alle communicatietechnologische ontwikkelingen heen. Met als culminatiepunt de jaren negentig van de vorige eeuw. De belangrijkste trends sinds die tijd zijn: digitalisering en convergentie (het samen gaan van allerlei technologieën), commercialisering op zeer grote schaal, concentratie van grote mediamultinationals, en globalisering. Tegelijkertijd (en daarmee verband houdend) op politiek en economisch vlak: deregulering, liberalisering van markten en privatisering. 

Mediaculturen

Communicatietechnologie is dan ook niet ‘neutraal’ in uitvinding, noch in toepassing. Nieuwe media zijn niet alleen maar nieuwe technieken van communicatie, maar hebben een grote impact op onze manier van werken, vrijetijdsbesteding, communiceren, ons taalgebruik, ons verstaan van identiteit, authenticiteit, waarheid, gemeenschappen, existentiële vragen, waarden, religie et cetera.

Zodra de dominante media in een maatschappij veranderen, veranderen niet alleen verkeerspatronen van communicatie, (in onze tijd van eenrichtingsverkeer naar consultatie, conversatie en registratie – met alle problemen van privacy), maar veel meer.

Meestal wordt over nieuwe mediaontwikkelingen gesproken in termen van ‘communicatierevoluties’. Ik denk dat het adequater is om van culturen te spreken en onderscheid er zes: 

  • orale cultuur; 
  • schrijfcultuur (chirografie); 
  • printcultuur (typografie); 
  • elektrische cultuur (telegrafie, telefonie en cinematografie); 
  • elektronische cultuur (radio en tv);
  • en de digitale/cybernetische cultuur. 

De focus verschuift

Interessante vraag is nu wat al deze opeenvolgende mediaculturen betekenen voor onze manier van denken over en praktijk van communicatie. De bovengenoemde verkeerspatronen van communicatie bijvoorbeeld brengen ook elk een eigen rol van het publiek met zich mee (dat in het geval van lineaire communicatieopvattingen passief is [sic]). Ik let bij elke cultuur op vijf punten: gebruikte technologie, de ontwikkelingen die daaruit volgen, de focus van communicatie en autoriteit en inclusie. 

  • In de orale cultuur verloopt communicatie via signalen, gesproken woord, drama, dans, muziek, tekeningen. Daaruit ontwikkelt zich kunst, retoriek, drama en dichtkunst (herhaling en reproduceren van geleerde kennis zijn belangrijk om te overleven). De focus is traditie, spiritualiteit, ritueel en riten. Autoriteit is hiërarchisch (stamoudsten). En bloedband, afstamming en stam bepalen wie er wel of niet bij hoort. 
  • In de schrijfcultuur (vanaf 3000 v. Chr.) zijn de technologieën hiëroglyfen, geschreven taal en geletterdheid. De ontwikkelingen die daaruit volgen zijn onder andere wetenschappelijke observatie, esthetische kritiek, apologetiek en auteurschap. De focus is nu op monastieke ordes, orthodoxie/heterodoxie, lineair en abstract denken en rationaliteit. Ego en individualisme komen meer op de voorgrond. Autoriteit is nog steeds hiërarchisch, maar wordt nu uitgeoefend door monarchie. Wie erbij horen wordt onduidelijker; de bepaling door bloedband en stam verwatert.
  • In de printcultuur (vanaf 1453) is de techniek die van de drukpers, fotografie, fotogravure en geschreven lands- en streektalen. De ontwikkelingen die daaruit volgen zijn: romans, advertenties, traktaten, nieuwsjournalistiek, strips, catechismus, systematische theologie en verzekering/bank/handelswezen. De focus is op publieke educatie, alfabetisme, politieke ideologie, kapitalisme en producten/artikelen. Met als gevolg: nationalisme, imperialisme, bureaucratisering en institutionalisering. Autoriteit wordt een mengeling van hiërarchie en democratie, (revoluties en Reformatie). Wie er nu bij horen wordt bepaald door taal, staat en orthodoxie.
  • In de elektrische cultuur (vanaf 1840) is het de telegraaf en de radiotelegrafie die bepalend wordt. En verder de telefoon, film en de grammofoon. De ontwikkeling die daaruit volgt is: objectiviteit, nieuwsfilms (bioscoopjournaals), animatie en cartoons, opgenomen muziek, platenbusiness, jazz. De focus is op publieke objectiviteit, oneindigheid, vooruitgang, monopolisering, snelheid, verbondenheid, mythe, informatiepropaganda, massa-entertainment, culturele hiërarchie en mogelijkheden. Autoriteit wordt democratisch/populistisch. In de elektronische cultuur (vanaf 1919) zijn de communicatietechnologieën radio, tv, magnetische opnames, kabel- en satelliettelevisie, video, laserdisks, GPS, nieuws ter plekke, praatprogramma’s, soaps, situatie-comedies en rock ‘n’ roll. Het accent ligt nu op entertainment, keuze/variëteit, mythe, centralisering, fragmentatie van kunst, imago, loyaliteit, toegang, publiek en bias/subjectiviteit. Autoriteit is nu populistisch en rebels. Wie erbij hoort wordt bepaald door lifestyle, muziek, anti-autoritarisme, en prosymbolisme.
  • In de digitale/cybernetische cultuur (vanaf 1980) zijn de media de pc, gsm, videogames, directe satellietuitzendingen, optische opnamemogelijkheden, internet en digitale telefonie (ISDN). De ontwikkelingen die daaruit voortkomen zijn digitaal: cd-roms, databases waarvan je informatie kunt ophalen, elektronische chats, virtuele realiteit. De focus ligt nu op capaciteit, controle, competitie, winst en deregulering. Autoriteit is nu een moeilijk concept. Je zou het kunnen kwalificeren als irrelevant. Wel zijn authenticiteit, continuïteit, gemak, interactiviteit, gebruikersvriendelijkheid en markten erg belangrijk. Wie er wel of niet bij horen wordt nu bepaald door technisch ontwikkeld zijn, inkomen, de ‘haves en have-nots’ (niet alleen van techniek, maar ook van informatie en toegang daartoe), het irrelevant zijn van autoriteit en het wegvallen van ‘eerbied’ voor symbolen en ‘excommunicatie’. 

Een chronologie van communicatie-technologie 

(vanaf 1800 tot heden)

1836                de Telegraaf, Samuel Morse

1846                eerste persbureau Associated Press

1876                de telefoon, Alexander Graham Bell

1888                de Kodak-camera, Eastmann

1892                de kinetoscope, Edison

1895                radiotelegrafie, Marconi  

1896                de filmcamera, de gebroeders Lumière 

1927                de oprichting van de BBC (model van de latere publieke omroep). 

jaren ’30          de FM radio

jaren ‘40         de (commerciële) televisie, audio recorders, de transistor en de eerste computer

jaren ‘50          de kabeltelevisie, kleuren-tv 

1956                de videorecorder

1957                de eerste satelliet (Sputnik)

1977                interactieve kabeltelevisie

1980                de eerste consumenten-homecomputers 

1981                de videosystemen

1983                teletext 

1985                de mobiele telefoon 

jaren ’80          satelliet-tv, camcorders, de faxmachine en het internet

jaren ‘90         het WWW en het internet, interactieve tv, de cd-rom, de siliconenchip, de glasvezel, stemherkenning, de streepjescodelezer, de ‘smart cards (winkel-, bank-, of patiëntenkaart) 

21e eeuw        het digitale tijdperk en dat van de cybernetica en de nieuwe ‘humanoids’ 

Overeenkomsten

Welke overgang nu het meest bepalend is geweest, daarover verschillen wetenschappers van mening. Sommigen zien een grote omslag tijdens de schrijfcultuur. Daarvoor was de focus op tijd boven ruimte; daarna werd het voorgoed ruimte boven tijd. Zij zien dan ook een graduele verschuiving van het handhaven van cultuur tijdens het orale tijdperk naar expansie in ruimte en de productie van goederen (al dan niet triviaal) in de digitale/cybernetische cultuur. 

Anderen zien juist overeenkomsten tussen het orale tijdperk en de huidige tijd, in de vorm van een ‘secundaire oraliteit’. Ook wij verstaan waarheid niet meer als iets abstracts gedefinieerd door logica, objectiviteit en universaliteit, maar als iets waarin je participeert en dat functioneel wordt gedefinieerd zoals in de orale cultuur. Dat heeft gevolgen voor het omgaan met traditie en chronologie. 

Ook wij eigenen ons informatie niet meer toe met één zintuig, maar met alle en veel minder geordend dan in de printcultuur. Elektronische media presenteren een vorm van communicatie die visueel stimulerend is en participerend. Herhaling (repeterende mythes – reclame; stereotype karakteriseringen – soaps; vaste formules – nieuws) speelt daarin een grote rol, net als in de orale cultuur. Ook participatie en gemeenschap veranderen. Gemeenschappen en loyaliteiten zijn vloeiender geworden en ook is er een andere relatie tussen lokaal/nationaal/globaal. Tot slot is er opnieuw een grens aan onze herinnering: dit keer niet vanwege een beperking aan informatie, maar juist vanwege de overvloed waarmee we worden overspoeld. 

Uitdaging aan religie 

Het mag evident zijn dat de nieuwe digitale mediacultuur grote uitdagingen stelt aan religieuze gemeenschappen, instituten en aan de theologie. Denken dat die uitdaging zich beperkt tot alleen religieuze communicatie is wishful thinking. Ook de publieke relevantie is in het geding, en de uitdaging gaat tot in de kern van hun bestaan. Konden kerk en theologie zich in de schrijf- en printcultuur prima handhaven (zelfs in het centrum van de macht), en in de elektrische/elektronische cultuur nog meedoen (zij het uiteindelijk steeds meer in de marge), in de digitale cultuur dreigen zij de boot te missen. Veel van hun ordening, structuren, beleid, vieringen en communicatie weerspiegelen nog altijd trekken van de printcultuur en lineaire communicatie. Theologen hebben veel op met boeken, maar weinig met de populaire mediacultuur, (waarin ook kerkgangers zich overigens naar hartenlust mengen). 

Deze mediacultuur wordt vormgegeven door mediaprocessen (mediatisering) en bepaald door digitale (massa)media en interactieve vormen van communicatie. Bovendien blijkt die mediacultuur religieuze structuren en dimensies niet alleen sterk te beïnvloeden, maar ook zelf in zich te dragen (mediarituelen, media-iconen, het gebruik van religieuze symbolen, elementen van gemeenschapsvorming – virtual communities – en identificatie, mythes, identiteit en zingeving). Mensen gebruiken media in toenemende mate ook in hun zoektocht met betrekking tot zingevingsvragen en in het actief vormgeven van hun eigen (religieuze) identiteit. 

Bij die mensen en deze cultuur zal de kerk opnieuw aansluiting moeten zoeken. Kritisch, maar betrokken. Daarvoor zijn, naast de analyse van de digitale mediacultuur, zowel bijbels-theologische als communicatiewetenschappelijke gronden. 

Gemiste kans

Uit mijn onderzoek naar West-Europese en internationale kerkelijke beleidsdocumenten op het gebied van communicatie[1] blijkt dat kerken weliswaar de mediacontext analyseren (en bekritiseren), maar daarbij religieuze implicaties van de mediacultuur volledig over het hoofd zien. Dat houdt verband met het grootste probleem van die documenten: de vrijwel totale afwezigheid van de rol van het publiek (en wat bijvoorbeeld communicatiewetenschappelijk onderzoek, dat zich in de laatste twee decennia steeds sterker daarop is gaan richten in plaats van op media-effectstudies, daarover te melden heeft). 

Dat resulteert in achterhaalde communicatiemodellen, die niet aansluiten bij de leefwereld van mensen, noch bij de digitale mediacultuur. Een voorbeeld daarvan zijn kerkelijke websites, veelal ingericht als ‘virtueel kerkblad’. Informatie door de zender staat voorop. Daarmee wordt de eigenheid van het medium, noch de ‘bezoeker’ –als gelijkwaardig subject – recht gedaan. 

Misschien zou de kerk daarmee kunnen beginnen: vrijplaats van dialoog worden

Echte interactiviteit en echte dialoog zijn niet mogelijk zonder daardoor ook zelf te veranderen. Niet alleen de beweging van binnen naar buiten, maar ook van buiten naar binnen. Zo betrekken kerken de implicaties van de digitale mediacultuur ook niet op hun eigen identiteit of ecclesiologie, of de theologie, waardoor ze ook impulsen voor vernieuwing op dat terrein missen. Tot slot worden er ook geen financiële middelen vrijgemaakt (of geldstromen omgebogen) om daadwerkelijk communicatie te zien als kern van kerk en theologie en dus als prioriteit. 

Dat is een gemiste kans. Voor de kerk, maar bovenal ook voor de maatschappij en de wereld, die zeer dringend behoefte heeft aan ethische reflectie op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe communicatietechnologie (wat te denken in dit verband van de oorverdovende stilte – ook in de kerk! – rondom de nieuwe cybernetische ontwikkelingen en de humanoids?). Maar bovenal aan vormen van communicatie die in plaats van het debat de dialoog leren cultiveren. Misschien zou de kerk daarmee kunnen beginnen: vrijplaats van dialoog te worden. In verbondenheid met de digitale mediacultuur. De kerk heeft er een wereld bij te winnen en daarmee ook zichzelf. 

Noot:[1] De conclusie daaruit is dat er nogal wat problemen zitten in het denken van kerken over communicatie en media. Die problemen hebben o.a. te maken met de visie van de kerken op media (instrumenten), op communicatie (lineair, van binnen naar buiten en top down), en op populaire media cultuur (scheiding tussen de kerk en ‘hogere’ cultuur enerzijds en het populaire, triviale ‘lagere’ van de mediacultuur anderzijds).

Literatuur:

James Carey, Communication as Culture, Essays on Media and Society, New York, London, Routledge, 1992 (1988)

Ineke de Feijter, The Art of Dialogue, Religion, Communication and Global Media Culture, Berlin, Lit Verlag, 2007

Walter J. Ong S.J., Orality and Literacy: The Technologizing of the World, 2nd ed. New York, Routledge, 2002 (1982) and: ‘Communications Media and the State of Theology’ in Soukup, Paul A., S.J., Media, Culture and Catholicism, Kansas City, Sheed &Ward, 1996 (1969) 3-20 


— Ineke de Feijter is universitair docent en coördinator van de Masterspecialisatie Media, Religie en Cultuur aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op het verstaan van de impact van populaire mediacultuur op religieuze gemeenschappen en op de theologie; op het concept van dialoog en op ethische kwesties van de digitale globale mediacultuur en de publieke ruimte (als noodzakelijke voorwaarde voor dialoog en religieuze communicatie) en de bijdrage die religieuze gemeenschappen daaraan kunnen leveren. Trefwoorden hierbij zijn: religie, communicatie, media cultuur, dialoog, communicatieve theologie.