Duurzame energie als motor van ontwikkeling: waterkrachtcentrale in Noordwest-India

De toegang tot energie was al langer een wens van de dorpbewoners. Over een paar zaken waren de mensen het eens. De energie moet duurzaam, goedkoop en betrouwbaar zijn, door hen zelf te onderhouden. Resultaat: een kleine waterkrachtcentrale.

Het water stroomt met flinke kracht naar beneden door een buis die op een helling van een heuvel is ingegraven. Vol verwachting kijkt een groep inwoners van het dorp Bordhamamidy en enkele stafleden van het Laya Resource Centre naar de lokale ingenieur die probeert de turbine aan de gang te krijgen. Die moet op basis van waterkracht elektriciteit produceren. Uiteindelijk springt een lamp aan. Het systeem werkt. Vanaf dat moment kan de kleine waterkrachtcentrale elektriciteit gaan leveren aan zeventien huishoudens in het dorp. Voor verlichting en het dorsen van de rijst. Een bijdrage aan duurzame ontwikkeling in een afgelegen streek. 

Riviertjes

De kleine waterkrachtcentrale is zorgvuldig ontwikkeld door Laya in samenwerking met de lokale bevolking. De toegang tot energie was al langer een wens van de dorpbewoners. Voor verlichting in de avond was men tot dan toe aangewezen op petroleumlampen. Die walmen en stinken. Bovendien verschaffen ze de kinderen niet voldoende licht om huiswerk bij te maken. Elektriciteit stimuleert ook lokaal ondernemerschap. 

Over een paar zaken waren de mensen het eens. De energie moet duurzaam, goedkoop en betrouwbaar zijn. Men wilde geen ingewikkelde techniek van buiten die niet door hen zelf was te onderhouden. 

Bordhamamidy ligt in Andhra Pradesh in west-India. Het gebied is heuvelachtig en wordt doorsneden door talloze riviertjes. Die bleken het ei van Columbus: een bron van waterkracht. Lang geleden had de bevolking al een irrigatiekanaal gegraven. Die was stroomopwaarts afgetakt van een kleine waterloop die zich een weg baant door het heuvelachtige landschap. Een deel van het water leidt men nu naar een tank naast het irrigatiekanaal. Van daaruit wordt de turbine aangedreven. Het water loopt vervolgens naar de akkers voor bevloeiing van de rijst. Het systeem is eenvoudig en betrouwbaar, door de lokale bevolking zelf te onderhouden. Het is een voorbeeld van een project dat past bij de visie van Laya. Mensen op weg helpen hun levensomstandigheden te verbeteren, maar wel op basis van eigen ideeën en inzet. 

Ritme 

Het Laya Resource Centre werd opgericht door doctor Nafisa Goga D’Souza. Ze is een krachtige, kleine vrouw van ver in de vijftig. Meer dan twintig jaar geleden gaven zij en haar man Dominic hun baan op aan een universiteit in de grote stad, om te gaan werken onder de tribale bevolking op het platteland. Al jarenlang zetten zij zich nu in voor de behartiging van de rechten van de Adivasis, een van de tribale groepen aan de onderkant van de samenleving. Wederzijds respect en eigen kracht vormen de uitgangspunten van de ondertussen talrijke programma’s die zij uitvoeren. Een daarvan is de toegang tot energie. Nafisa is directeur van Laya. Ze geeft leiding aan zo’n dertig stafleden. Dominique is adjunct. Gelijkheid tussen man en vrouw is een vanzelfsprekendheid binnen de organisatie. Laya betekent ritme. Het staat symbool voor de menselijke maat en de plaats van de mens in het bredere verband van natuur en schepping.

Wind, zon en waterkracht

Voor India is de productie van kooldioxide niet het eerste en grootste probleem. Dat is vermindering van de armoede. Het land produceert veel minder CO2 dan de Verenigde Staten of China en heeft per hoofd van de bevolking zelfs een uitstoot die tot de laagste in de wereld behoort. 

De stafleden van Laya geloven niet in energievoorziening op basis van fossiele brandstoffen. De verbranding daarvan leidt tot uitstoot van CO2, het belangrijkste broeikasgas, en daarmee de opwarming van de atmosfeer. En daarom streeft Laya naar de introductie van duurzame energie op basis van wind, zon en waterkracht. Die vormen kunnen lokaal worden opgewekt. Daarmee maakt men zich onafhankelijk van een gecentraliseerd systeem waarbij de elektriciteit over grote afstanden wordt aangevoerd. 

Een gecentraliseerd model is wel dat de overheid van India stimuleert. En hoogspanningsmasten doorkruisen ook het gebied waarbinnen Laya werkt. Heel vaak is er echter geen elektriciteit. Bij een tekort wordt het platteland immers als eerste afgesloten. Het model biedt geen oplossing voor de bevolking in afgelegen gebieden, waarvoor de toegang tot energie wel een basisvoorziening is. 

Houtovens

Nog een project waaraan Laya werkt: verbeterde ovens die minder rook produceren en minder hout verbruiken. De bevolking op het platteland van India is sterk afhankelijk van brandhout en koeienmest voor hun huishoudelijke energievoorziening. Vrouwen koken hun eten op open vuren of op eenvoudige ovens. Ook water wordt zo verhit. Dat is niet erg efficiënt. Veel warmte gaat verloren. Bovendien gaat het verbrandingsproces gepaard met aanzienlijke rookontwikkeling. Die rook bevat veel roetdeeltjes en gassen. Die zijn schadelijk voor de gezondheid van vooral vrouwen en kinderen. Ze hebben veel last van infecties aan de ogen en luchtwegen. Het is een van de belangrijkste oorzaken van opname in Indiase ziekenhuizen. Veelzeggend is de titel van het rapport dat daarover verscheen: ‘Rook, de eerste doodsoorzaak in het huishouden’. 

Grote mislukking

Al meer dan twintig jaar geleden begon de Indiase overheid daarom met een programma om verbeterde ovens te introduceren. Miljoenen zijn er ‘aan de vrouw gebracht’. De overheid startte met het initiatief, omdat zij zich bewust werd van de ontbossing op grote schaal. Die werd toegeschreven aan het kappen van de bomen door de armsten als hout om op te koken. Ten onrechte, naar later bleek. De ontbossing had een heel andere achtergrond. 

De ontbossing werd ten onrechte toegeschreven aan het kappen van de bomen door de armsten voor hout om op te koken

Overheidsbeambten gingen op stap om de vrouwen te instrueren. Maar het programma werd een grote mislukking. De verbeterde ovens zagen er goed uit, maar werden niet gebruikt. Bij het ontwerp had niemand gevraagd naar de mening van de vrouwen. Hoe zij kookten, wat zij daarbij gebruikten en waarom zij dat op die manier deden. Bovendien had niemand de vrouwen de wetten van de thermodynamica uitgelegd, zodat zij konden begrijpen hoe de verbeterde ovens werkten en waarom ze op die manier waren geconstrueerd. Een op kantoor ontworpen programma en een zorgvuldig in het laboratorium getest prototype gingen in rook op. Laya doet het nu anders. 

Aangepast

De Nederlandse ontwikkelingsorganisaties ICCO/Kerk in Actie en Cordaid financieren specifieke programma’s van Laya. FairClimate, het klimaatprogramma van ICCO/Kerk in Actie financierde in 2007 de haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheden van zonne-energie, kleinschalige waterkracht en verbeterde ovens in de deelstaat Andrah Pradesh. Het onderzoek leverde veel informatie op. Met name over de redenen waarom mensen een vernieuwing wel of niet accepteren. Mensen noemden wel twintig redenen waarom de ene verbeterde houtoven beter was dan de andere. Op basis daarvan werden de ovens aangepast aan de wensen van de lokale bevolking. De studie is afgerond en de komende jaren zal Laya het programma opschalen. Ook Cordaid steunt deze organisatie. Laya onderzoekt op basis daarvan de mogelijkheid voor het gebruik van biobrandstoffen voor lokale energievoorziening. 

De kleine waterkrachtcentrales, zonnepanelen en houtovens brengen licht en schone lucht in de huizen van de Adivasis

Indiaas Netwerk

De kleine waterkrachtcentrales, de zonnepanelen en de verbeterde houtovens brengen licht en schone lucht in de huizen van de Adivasis. Dat is een hele verbetering in hun bestaan. Maar het probleem van klimaatverandering en het belang van duurzame energie is veel breder. Daarom timmert de staf van Laya ook nationaal en internationaal aan de weg, om te proberen het klimaatbeleid van overheden te beïnvloeden ten gunste van de mensen aan de onderkant van de wereldsamenleving. 

Laya stond aan de wieg van het Indiase Netwerk voor Ethiek en Klimaatverandering (INECC)’. Veel niet-gouvernementele organisaties zijn daarvan lid en samen bundelen ze hun krachten. Dit jaar, 2009, besteedt het netwerk veel aandacht aan het beleid van India op het gebied van duurzame energie en klimaat. De overheid heeft daarover een nota uitgebracht. INECC vindt dat de notitie een veel te grote rol toebedeelt aan het gebruik van fossiele brandstoffen. Tal van nieuwe kolencentrales staan op stapel om de energiehonger van India te stillen. INECC organiseert hoorzittingen en conferenties om het belang van duurzame energiemogelijkheden onder de aandacht van beleidsbepalers te brengen. 

Ook het hoge energieverbruik door de elite in India wordt door het netwerk aangekaart. Dat moet omlaag om zo een voorbeeld te stellen aan de rest van de bevolking die ook mee wil in de vaart der volkeren. Over een zaak zijn de lidorganisaties van INECC het echter wel eens. India mag geen verplichtingen accepteren in het kader van de internationale klimaatonderhandelingen. De gemiddelde CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking is nog steeds erg laag en de uitbanning van de armoede blijft de eerste prioriteit. 

Eigen geluid

Directeur Nafisa Goga d’Souza van Laya is ook lid van de klimaatwerkgroep van de Wereldraad van Kerken. Ik ontmoette haar vaak op internationale klimaatconferenties. In november 2007 waren we op zo’n conferentie in Nairobi. De Wereldraad volgt dit soort bijeenkomst op de voet. Ze laat een eigen geluid horen vanuit het belang van ontwikkelingslanden en de heelheid van de schepping. 

Voor het eerst in de geschiedenis hebben rijke en arme landen elkaar nodig om een vraagstuk op te lossen

In Nairobi stond onder andere het zogenoemde Clean Development Mechanism (CDM) ter discussie. Dit is een onderdeel van het Kyoto-protocol, de internationale afspraken om te komen tot vermindering van de uitstoot van CO2. CDM geeft industrielanden de mogelijkheid om een deel van hun uitstoot in ontwikkelingslanden te realiseren. Dat is veel goedkoper dan een extra stap te zetten in eigen land. Efficiëntie is het toverwoord, maar CDM kan ook worden opgevat als afkoopgedrag. Overheden en bedrijven kopen goedkope CO2-rechten in ontwikkelingslanden zonder zelf voldoende reductie-inspanningen te plegen. Zo zou het niet moeten zijn. 

Hele klus

Nafisa en ik schreven in Nairobi een notitie over CDM voor de Wereldraad. Over hoe het ook anders zou kunnen. Want CDM biedt mogelijkheden voor niet-gouvernementele organisaties om projecten uit te voeren die CO2-rechten opleveren. De kleine waterkrachtcentrales, de zonnepanelen en de verbeterde houtovens van Laya dragen bij aan ontwikkeling. Maar ze verminderen ook de CO2-uitstoot, omdat ze een niet-duurzame energiebron vervangen. 

De organisaties die deze projecten realiseren kunnen deze rechten verkopen. Veel partnerorganisaties van FairClimate in India zijn daarmee bezig. Ze krijgen daardoor extra fondsen, naast het hulpgeld, om nieuwe ontwikkelingsprojecten op te zetten. 

Maar de procedures om CDM-projecten op te zetten zijn lang en ingewikkeld. Dat zou veel eenvoudiger moeten worden voor niet-gouvernementele organisaties zoals Laya. Op die manier zou het CDM ten goede kunnen komen aan zowel de rijke als de arme landen. Het levert de industrielanden tijd op om de eigen CO2-uitstoot te verminderen, want dat is een hele klus. Het biedt arme landen de mogelijkheid om zich duurzaam te ontwikkelen. Daarmee wordt de klimaatcrisis in al zijn omvang duidelijk: voor het eerst in de geschiedenis hebben de rijke en de arme landen elkaar nodig om een vraagstuk op te lossen. Het Laya Resource Centre’ draagt daaraan zijn steentje bij. 

— Gert de Gans is programmaspecialist klimaat en duurzame ontwikkeling bij ICCO/Kerk in Actie.