In zijn minder bekende filosofische werk De juiste balans uit de twaalfde eeuw deelt de beroemde moslimgeleerde uit de twaalfde eeuw Al-Ghazali (1058-1111) gelovigen in drie hoofdklassen in: het gewone volk, de doorsnee mensen, die hij de mensen van de Tuin noemt; de elite, de bevoorrechten, de mensen met inzicht en bijzondere intelligentie; en daartussenin de twistzieke mensen, gebrand op discussies.
Al-Ghazali, die zich in zijn geschriften vooral sterk maakt beschuldigingen van filosofen en sommige islamitische sektes te weerleggen, maakte zich vermoedelijk vooral bezorgd over de gelovige massa die voortdurend blootstaat aan de invloed van verschillende godsdienstige trends. In feite waren de zorgen van Al-Ghazali in veel opzichten ook die van de Staat. De Abassidische kalief Al-Mustadhhir (†1118) had hem ook aangesteld om de ketterse leer van bepaalde sektes te bestrijden.
Leenpraktijken
Dit tekent het spanningsveld tussen religie en religiositeit in de islamitische context. In de geschiedenis van de verschillende godsdiensten blijkt nergens dat de bron van de geloofsexpressie uitsluitend beperkt blijft tot het ‘sola scriptura’, tot de schrift alleen. Exegese, hermeneutiek, letterlijke en allegorische betekenis, tekst en context, alle doen mee in het ontwikkelingsproces van religies. Als dit niet het geval was, zou er immers niet voortdurend behoefte zijn aan predikers, zendelingen en godsdiensthervormers.
Wat kan anders de bonte verscheidenheid aan leenpraktijken binnen bepaalde religieuze tradities verklaren? Welke verklaring kan een moslima geven voor het feit dat zij een kerk bezoekt om de heilige maagd te smeken om kinderen te mogen baren? En hoe verdedigt een christenvrouw haar bezoek aan het mausoleum van een moslim-wali (vriend van God) waar zij genezing van haar chronische ziekte hoopt te vinden? Om de vele gevallen van exorcisme waartoe beide partijen over en weer hun toevlucht zoeken nog maar buiten beschouwing te laten.
Aan de andere kant karakteriseerde de leider van de Iraanse islamitische revolutie Al-Khomeyni Egypte bijvoorbeeld als een land met een ‘soennitische wetgeving en een sjiitische inslag’. Hij wees daarmee op de populair religieuze traditie in een land waar het soennisme de officieel aanvaarde islamitische school is, maar waar de vieringen van Al Albayt (aanhangers van de profetische lijn) die tot de sjiitische traditie behoren, evenzeer een plaats hebben.
Deze ‘volkse’ manifestaties, of beter gezegd interpretaties, kunnen gerechtvaardigd worden als een ‘ongekunstelde’ versie van religie. De vraag is of de oorsprong van dergelijke praktijken ver verwijderd is van de schriftuurlijke traditie, of in hoeverre de ontwikkeling van de relatie tussen religieuze ‘openbaring’ en ‘manifestatie’ dynamisch van aard is.
Verschillende lezingen
In het hart van elke religie bevindt zich een ‘heilige tekst, Gods onveranderlijke woord, een goddelijke leidraad voor een gemeenschap van gelovigen. Na een zekere periode – en in de geschiedenis van godsdiensten en talen hebben we het dan al gauw over eeuwen – worden taalkundige verschuivingen in toenemende mate zichtbaar, werkzaam en belangrijk. De impact van deze taalkundige veranderingen zien we duidelijk terug in de religieuze volksgebruiken, waarin de actuele taalkundige status als maatstaf wordt genomen om de godsdienstige extra-talige teksten uit een ver verleden te conceptualiseren. Dit laatste geval vormt de zogenaamde ‘religieuze cultuur’, die terug te voeren is op het oude Griekse sofistische beginsel dat ‘de mens de maat is van alle dingen’. Concepten als religieuze kameraadschap, gemeenschap van gelovigen en religieuze broederschap worden steeds theoretischer, omdat in wezen elke religieuze groep, sekte, stroming of ketterij een eigen religieuze versie herontdekt, een andere lezing die zich baseert op twee cognitieve taalkundige lagen, het ‘schriftuurlijke’ en het ‘volkse’, maar die tegelijkertijd een derde laag toevoegt, het ‘semasiologische’ niveau, die van de verschuiving in woordbetekenis; een soort verticale lezing, waarbij de mens niet zozeer alleen kennis neemt van religieuze teksten, maar liever nog poogt deze te reconstrueren.
Taal is cruciaal
In het geval van de islam speelden sociolinguïstische factoren een belangrijke rol in de ontwikkeling van volksreligie. De vooraanstaande klassieke taalkundige Ibn Jinni (†1002) wijst de povere kennis van het Arabisch aan als de belangrijkste oorzaak waarom vele moslimsekten zijn afgeweken van het rechte pad van de islamitische wetgeving, de shari’a. Waar de eerdergenoemde Al-Ghazali de moslimsamenleving indeelde in gewone mensen, de elite en twistzieke mensen, kwam E. Gellner (†1995) vele eeuwen later, weliswaar in iets andere bewoordingen, tot een gelijksoortige indeling van de moslimmaatschappij. Hij onderscheidde een ‘lage cultuur’ en een ‘hoge cultuur’.¹ De hoge cultuur vertegenwoordigt uitsluitend de schriftuurlijke islam.
Degenen die tot de hoge cultuur behoren zijn meer betrokken op de teksten, hetzij via letterlijke hetzij via hermeneutische interpretaties. In feite treden mensen die tot de eerste categorie behoren ook, hoewel onbedoeld, op als uitleggers. De vraag is echter of zij al dan niet dezelfde heilige tekstinterpreteren. Wat zij hier in wezen interpreteren is een nieuwe tekst, die is aangepast aan de taalkundige, maar ook aan andere eigenaardigheden van het nieuwe tijdperk, vanwege de moeite die zij hebben met de hoge of officiële taal, of, in de bewoordingen van Ferguson², met de klassieke verafgelegen tekst. Elk aspect van de verschillende religieuze opvattingen onder het gewone volk is een kenmerk van de onbedoelde neiging om religie te beheersen, om zich de heilige tekst meester te maken en om naar voren te treden als her en der verspreid voorkomende gemeenschappen in plaats van als één geheel.
Op een substantiëler niveau vormt taal bij de verkenning van een religie, van een religieuze traditie, of beter gezegd de wereld van ideeën binnen een religie, een cruciaal instrument. De grote afstand tot een heilige tekst, zowel in extra-linguïstisch opzicht als in tijd en ruimte, en de diachronie en ontwikkeling van de taal waarin deze tekst was vervat, bevatten de essentiële sleutel tot het begrip van de verschillende aspecten van deze religie.
Inpassen en inlijven
Religie in haar volkse vorm heeft zich te sterk doen gelden in de islamitische interpretatietraditie. Hoewel deze vorm van de religie minder oog heeft voor de technische details van de Koranwetenschappen, de profetische overleveringen, of deze nu authentiek, zwak of zelfs verzonnen zijn, en voor de enorme hoeveelheid aan klassieke islamitische literatuur, is deze actiever en beter te onderscheiden ten aanzien van een interpretatie van de islam in zijn totaliteit. De volkse reconstructie van een religie houdt zich voornamelijk bezig met het lenen en inlijven van elementen die passen in haar dagelijkse culturele details. In dit proces populariseert deze cultuur, opnieuw onbedoeld, religie tot een verkorte versie of een samenvatting van een interpretatie; tot alleen die versie die kan worden toegelaten binnen het domein van haar cultuur en de interne mechanismen van die cultuur, ontdaan van de complexiteiten van de schriftuurlijke traditie met haar extra-linguïstische eisen en aspecten.
Eenvoudig doen
Niettemin kan volksreligie een representatie zijn van het ingeschapen ware geloof. De eenvoud en zuiverheid van geloof, de nederige en ongekunstelde onderwerping aan de goddelijke wet en de oprechte liefde tot God worden vaak belichaamd onder de eenvoudigste mensen van een samenleving.
Een overlevering uit de tijd van de profeet Mohammed is in dit opzicht sprekend. Een van zijn metgezellen, Adei Ibn Hatem, hoorde een vers waarin moslims wordt opgeroepen om tijdens de ramadan met vasten te beginnen zodra men de witte van de zwarte draad kan onderscheiden. Hij legde de twee gekleurde draden onder zijn kussen en elke ochtend zodra hij het verschil kon zien tussen beide begon hij die dag met het vasten. De profeet glimlachte en legde hem uit dat daarmee het licht van de dageraad en de duisternis van de nacht werd bedoeld.
Niet de verintellectualisering van verschillende details, maar de rituele ‘praktijk’ van het simpele stelsel van religieuze regels is het ultieme doel van gewone mensen, om God aan te roepen op een eenvoudige, rechtstreekse en ongekunstelde manier.
De profeet vroeg iemand: ‘Wat zegt u in uw gebed smeekbede?’ De man antwoordde: ‘Ik spreek de geloofsbelijdenis uit en zeg vervolgens: Mijn God, ik vraag van U om mij het Paradijs te geven en ik zoek bij U bescherming tegen de hel. Maar ik ben niet zo goed als u of Mu’aadh in het reciterenneuriën.’ Waarop de profeet antwoordde: ‘Wij reciteren neuriën toch over dezelfde twee zaken!’ Soms zoeken wij de waarheid op de top van de berg van kennis, terwijl zij aan de voet van diezelfde berg ligt.
Een andere overlevering van de profeet leert: ‘Wanneer een nederige, verlopen en onverzorgde man, die mensen bij hun deur vandaan duwen, God iets vraagt, God antwoordt ook hem.’
Uit islamitische klassieke bronnen blijkt dat doorgaans de intellectuele en maatschappelijke elite er schuld aan heeft dat het ‘gewone volk’ op een dwaalspoor wordt gebracht. Het ‘officiële’ geloof is ergens verantwoordelijk voor de ‘afwijkingen’ van de volksreligiositeit. Het Arabische adagium ‘het volk volgt de godsdienst van zijn vorsten’ zegt in dit opzicht genoeg. Kennis heeft zijn prijs, en de Koran zegt dat degenen onder zijn dienaars die Allah waarachtig vrezen, degenen zijn die kennis hebben (soera 35.28), en een ander vers wordt de de vraag gesteld “zijn zij die kennis hebben gelijk aan degenen die geen kennis hebben” (soera 39.9). Dit is eerder een last dan een eer. Kennis gaat vergezeld van een prijs en van verantwoordelijkheden, en wel zozeer dat in een profetische overlevering wordt gesteld dat mensen van kennis ‘erfgenamen van de profeten’ zijn. Spreken tot gewone mensen over het geloof om kennis ‘over te dragen’ is heel anders dan tot hen over het geloof spreken om kennis ‘te demonstreren’.
Een mooi voorbeeld van deze ‘eenvoud’ van het geloof onder het gewone volk geeft de volgende profetische overlevering. ‘Een man van het volk van Najd kwam naar de profeet toe. Hij had een ruige haardos, zijn sonore stem was hoorbaar maar wat hij zei kon niet worden verstaan, tot hij naderbij kwam. Toen vroeg hij over islam. De profeet zei: ‘Vijf keer bidden per etmaal.’ Hij vroeg: ‘Zou ik meer moeten doen?’ De profeet antwoordde: ‘Nee, tenzij u het uit vrije wil doet.’ De profeet zei: ‘En vasten tijdens de ramadan.’ De man vroeg: ‘Zou ik meer moeten doen?’ De profeet antwoordde: ‘Nee, tenzij u het uit vrije wil doet.’ De profeet vertelde hem over het geven van aalmoezen. De man vroeg: ‘Zou ik meer moeten doen?’ En de profeet antwoordde: ‘Nee, tenzij u het uit vrije wil doet.’ De man vertrok en zei ‘Ik zweer bij God dat ik niet meer of minder doe’, waarop de profeet zei: ‘Als het waar is wat hij zegt, dan komt hij er wel (in het paradijs).’
Noten
¹ Zie E. Gellner, Nations and Nationalism en Conditions of Liberty, Civil Society and its Rivals
² Charles Ferguson, Diglossia, 1959
— Vertaald uit het Engels door Pieter Plas, (technisch) vertaler vanuit Engels, Duits en Zweeds naar Nederlands.
— Dr. Ellethy is docent Islamitische Studies aan het Centrum voor Islamitische Theologie, Vrije Universiteit Amsterdam. Hijwerkte Hij werkte aan verschillende universiteiten in Egypte en Griekenland en publiceerde in het Engels, Arabisch en Grieks diverse artikelen en boeken.