Oogarts Arie van Oosterwijk werkte in Kenia en Uganda, eerst in een zendingsziekenhuis, later in regeringsziekenhuizen. Hoewel hij niet altijd een formele aanstelling als docent had, heeft hij wel altijd energie gestoken in opleiden en kennis overdragen.
Al was het maar vanwege het simpele feit dat er in Nederland één oogarts is op 30.000 mensen en in Oost-Afrika één op een miljoen. Waar zoveel patiënten zijn, zoeken mensen overal hulp, bij traditionele geneeswijzen en bij ‘westerse’ dokters. Hoe kan een westerse dokter wezenlijk impact hebben op verbetering van de situatie?
In 1973 werd Arie van Oosterwijk via Dienst over Grenzen (DOG, nu ICCO) uitgezonden naar Kenia om als algemeen arts te gaan werken in een ziekenhuis van de Presbyterian Church of East Africa. Na zijn specialisatie werkte hij opnieuw in Kenia; nu als oogarts, eerst in Eldoret, later in Embu.
Waarom de overstap van een kerkelijk naar een regeringsziekenhuis?
‘Dat was in die tijd geen voor de hand liggende stap. In een kerkelijk ziekenhuis konden ontwikkelingen sneller plaatsvinden dan in een regeringsziekenhuis. Geld uit het buitenland was daarbij de belangrijkste motor. Maar als de bronnen uit het buitenland opdroogden, bleef zo’n ziekenhuis dan bestaan? Patiënten betaalden er een hogere eigen bijdrage dan in regeringsziekenhuizen en daarmee werden weer veel mensen uitgesloten van medische zorg. In regeringsziekenhuizen verliepen ontwikkelingen veel trager, maar als je eenmaal iets voor elkaar had, was het ook beleid van de regering en stond het op de begroting van het ministerie van gezondheid. Regeringsziekenhuizen waren goedkoper voor de patiënten en dus duurzamer.’
Deze opvatting betekende voor Van Oosterwijk dat hij niet paste in de filosofie van de Christoffel Blinden Mission (CBM). De CBM zond mensen uit naar kerkelijke ziekenhuizen. Men was niet voor niets een niet(!)-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie (ngo). Van Oosterwijk vindt dat tekenend voor de cultuur van die tijd: de overheid van ontwikkelingslanden werd gewantrouwd door de ngo’s. Hij is blij dat hij twee belangrijke programma’s (gericht op preventie van oogziekten en een outreach programma) heeft kunnen onderbrengen bij het Keniaanse ministerie van gezondheid.
Van 1996 tot 2002 werkte Van Oosterwijk in Uganda, opnieuw in een regeringsziekenhuis. Hij verzorgde daar het oogheelkundige deel van de opleiding voor clinical officers.
In Kenia had hij altijd al aandacht gehad voor de opleiding en bijscholing voor verpleegkundigen en vroedvrouwen en anderen. Ziekenhuizen in Afrika kunnen niet alle patiënten bedienen, dus er moet zo veel mogelijk kennis en kunde overgedragen worden om in de samenleving terecht te laten komen. Van Oosterwijk heeft zich ook ingezet om staaroperaties te laten uitvoeren door bekwame verpleegkundigen.
Wat waren de belangrijkste voorwaarden voor een zinvolle inzet van uzelf als westerse dokter?
‘Ik had er altijd twee en daar is een derde bij gekomen. De eerste is: je moet niet te veel geld bij je of achter je hebben. Zie mijn voorkeur voor inzet in regeringsziekenhuizen. De tweede voorwaarde is dat je langdurig beschikbaar moet zijn. Je moet tijd hebben om je in de situatie te verdiepen, er deel van uit te gaan maken, mensen goed te leren kennen en de tijd hebben om processen te begeleiden. Ik heb grote vraagtekens bij de huidige ‘consultant-cultuur’. Een consultant komt twee dagen tot twee weken, schrijft een rapport en wanneer hij later langs komt, moet hij vaak constateren dat de mensen niets met het rapport en de uitstekende adviezen hebben gedaan… Zo werkt het niet.
De derde voorwaarde hangt daarmee samen: goede voorbereiding. Ik heb mij pas achteraf gerealiseerd hoe goed de voorbereiding op mijn eerste uitzending is geweest. De studie geneeskunde aangevuld met de tropenopleiding voor artsen maakte me professioneel zelfverzekerd. Daarnaast werden we goed voorbereid op culturele en sociale aspecten van de samenleving in het land van bestemming. Én we leerden de lokale taal spreken. Onmisbaar.
Als wij als westerlingen kritiek op het systeem van gezondheidszorg in Afrika naar voren in het Engels, wordt het al gauw afgedaan als neokoloniaal (empire-denken). Als we het daarentegen in het Swahili kunnen zeggen, ben je één van hen geworden en voelen mensen de ruimte om samen te constateren wat er niet goed is, om vervolgens na te denken over hoe het beter kan.
En je moet geluk hebben. Ik kwam te werken met mensen die iets wilden maken van hun ziekenhuis; mijn deskundigheid kon een plek krijgen. En zij zaten op sleutelposities. Dan heb je gunstige condities, want machtsverhoudingen zijn nog altijd de belangrijkste en de lastigste factor in interculturele samenwerking. Bij de voorbereiding is het daarom van groot belang dat mensen weten in welke functie ze terechtkomen en welke verwachtingen er zijn bij jezelf en anderen. En je moet leren aanvoelen wanneer je je stevig op kunt stellen en wanneer je buigzaam moet zijn. Daarvoor is een behoorlijke portie zelfkennis nodig. En veel thee drinken alias sociaal contact met de lokale bevolking.’
Wat heeft het meest geholpen om mensen voor uw aanpak van oogheelkunde te winnen?
‘Vooral de voorbeeldfunctie. Op het gebied van de oogheelkunde kun je met betrekkelijk weinig middelen snel veel bereiken. Dankbare patiënten zijn de beste reclame die je kunt hebben.’
De patiënten stroomden toe?
‘Nee. Blindheid werd nog vrij makkelijk geaccepteerd. Het was je lot, of aldus bestierd door God. Staar en andere oogkwalen zijn niet besmettelijk en als zodanig niet direct een groot gevaar voor de samenleving. Men kon ermee leven. Maar als ik een oma aan staar had geholpen, had ik daarmee ook degenen geholpen die voor oma moesten zorgen. Kinderen bijvoorbeeld, vaak meisjes, die nu weer naar school konden of vrouwen die weer op oma konden rekenen in plaats van haar te moeten ondersteunen.‘
Hebt u veel werk gemaakt van medische antropologie, opvattingen over ziekte en gezondheid?
‘Bij oogheelkunde is dat niet echt een issue geworden. Anders dan bij de bestrijding van hiv/aids waar veel onderzoek gedaan is vanuit medisch antropologisch gezichtspunt. Daarbij gaat het vooral om het onbegrijpelijke raadsel dat mensen hun gedrag niet veranderen, zelfs als ze weten wat de gevaren van bepaald gedrag zijn. In Nederland loop ik tegen hetzelfde raadsel op als het over roken gaat.’
Hebt u op het gebied van de oogheelkunde geen gedragspatronen moeten doorbreken?
‘Voor trachoom hebben we preventiecampagnes gevoerd om het belang van het wassen van het gezicht bij te brengen. Daar kan in moslimgebieden goed gebruikgemaakt worden van het voorschrift voor de rituele wassingen voor het gebed (vijfmaal per dag). In andere regio’s was dat soms nog problematisch. Bij vitamine A deficiëntie konden we makkelijk aansluiten bij de bestaande poliocampagnes.’
U hoefde weinig strijd te leveren met traditionele denkbeelden of traditionele behandeling van oogklachten.
‘Nou, ik heb me zeer verwonderd over de hardnekkigheid van het gebruikmaken van TEM (Traditional Eye Medicine). Als mensen oogklachten hadden, bleven ze naar een traditionele genezer gaan die dan een pepertje uitperste en een druppel pepervocht op het hoornvlies liet vallen. Dat was ongelooflijk schadelijk. Het hele hoornvlies verdween en het leverde honderd procent blindheid op. En men bleef het maar (laten) doen!’
Vroeg u uw collega’s dan niet naar de achtergronden van die TEM? Waren er redeneringen als: klachten moeten worden verdreven met iets heftigers. Pepervocht doet pijn, veroorzaakt hevig tranen en helpt daardoor de kwaal verdrijven. Zoiets?
‘Mijn collega’s hadden er ook geen verklaring voor. In Oost-Afrika merkte ik ook weinig van het denken over boze geesten et cetera. Dat is een wezenlijk verschil met West-Afrika. Waarschijnlijk lieten mensen zich behandelen met TEM uit economische motieven. Eerst de goedkoopste zorg en dan pas naar een ziekenhuis. Ik heb er steeds voor gepleit elke gezondheidswerker tubetjes oogzalf mee te geven. Als iets werkt komt er vanzelf meer belangstelling voor. Het effect van het voorbeeldakkertje, inderdaad.
Ik heb altijd de overtuiging gehad dat onze oogheelkunde op zichzelf wel goed werd gevonden. Alleen bereikten we niet alle mensen met oogproblemen. We zijn uitdrukkelijk aandacht gaan besteden aan oogproblemen in het kader van Community Based Rehabilitation programma’s. Vooral om de mensen met oogproblemen te vinden.
Ik verwacht ook heel veel van de ontwikkelingen in de informatietechnologie (smart phone revolutie). Wereldwijd kan men steeds meer en steeds toegespitster digitale informatie vinden over allerlei ziekten en op grond daarvan steeds nauwkeuriger behandelen. En er zal ook steeds meer locaal onderzoek worden gedaan waardoor behandelingen ook adequater worden (uit oogheelkundig en uit sociaal-cultureel oogpunt gezien). En de resultaten van onderzoek zullen in de digitale wereld beter toegankelijk zijn dan via de tijdschriften indertijd.’
Aan het eind van zijn carrière was Van Oosterwijk chef de polikliniek voor oogheelkunde bij het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. In die functie begeleidde hij de aio’s (artsen in opleiding tot specialist) voor oogheelkunde. Met het specialisme kwam het wel goed in de opleiding in Nederland. Maar hoe word je een goede dokter? Veel kennis, ervaring en inzicht deelde hij met studenten die stages of coschappen lopen in het buitenland, maar evenzeer met wie dokter wilde worden in Nederland.
Sinds 2002 bent u weer in Nederland. Heeft u in uw werk als chef de polikliniek bij het UMC profijt gehad van uw ervaring in Afrika?
‘Jazeker. Om te beginnen: ik heb in Nederland ook weer genoten van mijn vak. De zwaarte van de pathologie doet een beroep op alle kanten van je vakmanschap. Er kan veel, maar moet ook alles wat kan gedaan worden? In Afrika was de beslisboom vrij simpel omdat het therapeutisch scala beperkt was. In Nederland weet je meer en kun je meer, de beslisboom is complexer.
Als chef de polikliniek heb ik met de artsen in opleiding voor specialist veel aandacht besteed aan de omgang met de patiënten. Welke factoren bepalen jouw manier van omgaan met mensen met soms zeer diverse etnische en culturele achtergronden in je Nederlandse praktijk? Ben je je bewust van de opvattingen of vooroordelen die je om je heen hoort, misschien zelf wel bij je draagt, maar waar in ieder geval je patiënten mee te maken hebben? Maar ook: hoe kan kennis van de culturele of religieuze achtergrond van je patiënten je helpen in je vak?’
Zoals?
‘Bijvoorbeeld in een slechtnieuwsgesprek. Ik merkte dat ik in zo’n gesprek rekening hield met de mogelijkheid dat mensen slecht nieuws makkelijker opvangen omdat ze gelovig zijn. ‘Inshallah’, als God het wil (als dat de wil van God is…) is niet alleen een verzuchting. Het is een uiting van berusting die meer is dan verslagenheid. Berusten heeft hier meer de betekenis van: rust, balans zoeken om van daaruit om te gaan met een nieuwe situatie. In de Nederlandse cultuur hoorde ik nogal eens: ja maar dokter daar kan ik niet mee leven… In de maakbaarheidscultuur wil men eigenlijk maar één ding: een stel nieuwe ogen aanschaffen. En die zijn niet uit voorraad leverbaar.
Overigens bracht ik ook bij autochtone Nederlanders het geloof wel eens ter sprake. Als ik een vermoeden had dat iemand gelovig was, sprak ik die laag ook aan bij de verwerking van slecht nieuws. De aio’s die met mij mee liepen hadden soms de indruk dat ik bijzonder vroom was. Ik beschouwde het als een kant van vakmanschap: je hebt met een hele mens te maken en je kijkt naar alle mogelijkheden die iemand heeft om een situatie te accepteren en van daaruit weer perspectief te ontdekken. Een extra waarde die ik heb ontdekt tijdens al die jaren werken in andere culturen. Dat geloof een deel van het hele leven is en dat je iets laat liggen als je daar geen oog voor hebt.’
En voor de studenten die stage of coschappen gingen lopen in het buitenland?
‘Die vroeg ik naar wat ze begrepen hadden over de culturele en sociale verhoudingen in het land van bestemming. En ik waarschuwde tegen het vaak onbewuste denken dat men veel mensen ging redden. Ze gingen er vooral heen om te leren. Temper je verwachtingen ten aanzien van wat je zou kunnen bereiken als buitenlandse arts. En leer goede zorg te leveren ondanks de afwezigheid van veel techniek. Leer kijken, ruiken en voelen. En communiceren. Zonder die eigenschappen kun je geen goede dokter worden.’
— Aart Verburg is predikant van de Protestantse Gemeente te Oegstgeest. Hij werkte als studentenpredikant in Indonesië en was van 1993 tot 2010 verbonden aan het Hendrik Kraemer Instituut als docent interculturele communicatie.