Opgroeien met rijst en bruinbrood 

Vandaag de dag is Nederland een multiculturele én multireligieuze samenleving. Dat is niet altijd zo geweest. In 1975, toen ik als zesjarige met mijn ouders en broertje vanuit Indonesië naar Nederland verhuisde, zag de samenleving er heel anders uit. Niet beter of slechter, niet vriendelijker of vijandiger, niet rijker of armer, maar anders. Dit is mijn verhaal over opgroeien en leren, werken en leven mét in plaats van tússen verschillende culturen en religies. 

Eerste kennismaking 

Mijn ouders zijn geboren en getogen in het na-oorlogse Indonesië. Een land dat sinds haar onafhankelijkheid in 1945 ondanks de vele culturele, etnische en religieuze diversiteit tot op heden nog steeds één staat vormt.

Toch is dit niet rimpelloos tot stand gekomen. Mede door de regelmatige rellen tussen etnische bevolkingsgroepen in de jaren zeventig hebben zij en veel van hun generatiegenoten van Chinese afkomst ervoor gekozen om hun toekomst in Nederland voort te zetten. Voor hen was dat een grote onzekere stap; met twee koffers en twee jonge kinderen alles achterlaten en een nieuw leven opbouwen in een ver, vreemd, maar relatief stabiel en veilig land. 

De aankomst in Nederland vonden wij prettig; we werden goed ontvangen en begeleid door enkele Nederlandse gezinnen, en door Indonesische studievrienden van mijn ouders die enkele jaren daarvoor naar Nederland waren verhuisd.

Wat mij opviel was de oprechte belangstelling die de Nederlanders hadden voor onze achtergrond en land van herkomst. Vooral de naoorlogse generatie kende Indonesië alleen van de geschiedenisboeken – vandaar die nieuwsgierigheid. Voor mijzelf was alles nieuw en spannend – maar ik besef dat je als kind de wereld met een neutrale, onbevooroordeelde blik bekijkt, anders dan als volwassene. 

Twee versies

Mijn jeugd heb ik tot aan het einde van de middelbare school doorgebracht in West-Friesland (Enkhuizen, Hoorn), waar mijn vader zijn tandartsenpraktijk heeft opgebouwd. Vanaf jonge leeftijd is mij geleerd me bewust te zijn van onze etnische en culturele achtergrond. ‘Kijk in de spiegel en je ziet een Aziaat. Dat is wat anderen ook zien wanneer ze naar jou kijken, ongeacht of jij je Nederlands, Indonesisch of Chinees voelt. Gedraag je goed, haal het beste uit jezelf en wees trots op je afkomst’, hoor ik ze vandaag nog zeggen. Met deze mentaliteit ben ik opgegroeid. 

Thuis kookte mijn moeder bijna altijd Indonesische of Chinese gerechten (nooit halen, altijd zelf bereiden), maar als lunchpakket voor school smeerden wij bruin brood met pindakaas en hagelslag. Maar niet alleen van de keuken, ook van de gewoonten en beleefdheidsvormen waren bij ons thuis twee versies: wanneer Nederlandse gasten op bezoek waren was de sfeer afstandelijk maar gezellig, bij Indonesische gasten was het familiair maar beleefd. Thuis spraken mijn ouders Indonesisch met elkaar, Nederlands met ons, en een combinatie van beiden bij conflicten. Bidden in stilte doe ik in het Indonesisch zoals mijn grootmoeder het mij heeft geleerd, maar hardop voor een groep in het Nederlands. 

Ik kan me goed voorstellen dat een dergelijke mix van culturen bij sommige jongeren kan leiden tot een identiteitscrisis of sociale botsingen in de maatschappij. Bij enkele van mijn generatiegenoten met dezelfde Indonesische achtergrond zie ik dat zij ervoor kiezen om óf honderd procent Nederands óf honderd procent Indonesisch te zijn. De eerste groep heeft uitsluitend een Nederlandse kennissenkring, de tweede alleen een Indonesische (zij keren vaak terug naar hun geboorteland). Ik heb beide culturen altijd kunnen combineren en de balans gevonden om het beste ervan te gebruiken. Het is niet een kwestie van de juiste mix vinden, maar om te leren wanneer je met welke cultuur te maken hebt en je daaraan aan te passen. Dus bijvoorbeeld bruin brood als ontbijt en rijst voor het avondeten, maar vooral niet combineren als lunch, omdat het de smaak van beiden dan bederft. 

Een mix van culturen kan leiden tot een identiteitscrisis

Uit onverwachte hoek

De botsing tussen de Nederlandse en Indonesische cultuur heb ik gek genoeg niet ervaren op school, op het werk of in de dagelijkse omgang – maar juist in de Nederlandse christelijke gemeente. Mijn ouders en grootouders zijn protestants en waren in Indonesië reeds actief in de lokale kerkelijke gemeente. Toen wij na enkele jaren in Nederland op zoek gingen naar een kerkelijke gemeente, viel het ons op dat de atmosfeer ervan niet vergelijkbaar was met wat wij gewend waren in Indonesië. Het voelde niet als een plek waar wij ons thuis voelden. Al snel merkten wij dat meer mensen met dezelfde Indonesische achtergrond in verschillende delen van het land op zoek waren naar een ‘eigen’ kerk. Mijn ouders hebben samen met een aantal andere gezinnen in 1985 het initiatief genomen om de Gereja Kristen Indonesia Nederland (GKIN) op te richten. Onlangs heeft de GKIN haar vijfde lustrum gevierd met als thema ‘Eenheid in Verscheidenheid’ en bestaat de gemeente al jaren uit zowel Indonesische als Nederlandse leden. De dienst is tweetalig en tweetalige Nederlandse en Indonesische predikanten gaan voor. Tot nu toe ervaar ik dit als ‘mijn’ kerk waar ik ben getrouwd, onze kinderen heb laten dopen en eens per zes weken de dienst als pianist begeleid. Ook hier is sprake van een afwisseling van Indonesische en Nederlandse cultuurelementen, in plaats van een mixen tot één geheel. Ik zie de kracht en bestaansrecht van de GKIN in het feit dat zij haar eigen Indonesische identiteit heeft behouden, en tegelijkertijd toepasbaar heeft gemaakt in de Nederlandse (en christelijke) samenleving. 

Het is eigenlijk niet verwonderlijk dat culturele verschillen juist het sterkst naar voren komen wanneer er gecombineerd wordt met religie. Verschillen worden door deze combinatie uitvergroot en benadrukt. De grootste tegenstelling zien wij in landen waar etnische bevolkingsgroepen zowel cultureel als religieus van elkaar verschillen; in Indonesië is de autochtone bevolking overwegend moslim en zijn de allochtonen (onder anderen Chinezen) christen, hindoe of boedistisch. Vaak zijn conflicten tussen deze bevolkingsgroepen moeilijk toe te spitsen op een culturele, politieke, religieuze of economische oorzaak. Maar ook in Nederland zien wij deze ontwikkeling, waar de term allochtoon vandaag vaak in één adem wordt genoemd met de islam en maatschappelijke problemen. Dat de redenen van de problemen vaak cultureel en/of economisch van aard zijn wordt helaas dikwijls niet gevonden of simpelweg genegeerd. Ik ben van mening dat religie en cultuur elkaar kunnen versterken. Mijn persoonlijke ervaring met de kerkelijke gemeenten en de maatschappelijke botsingen die ik om mij heen waarneem bevestigen dat beeld. Er zit een verborgen positieve kant aan; als het in negatieve zin elkaar versterkt, kan het in positieve zin hetzelfde doen. 

‘Bliksemafleider’ 

Wanneer mensen mij vragen of ik wel eens gediscrimineerd wordt, is mijn antwoord vaak: ‘Waarschijnlijk word ik vaker gediscrimineerd dan ik voel.’ De drie culturen die mij gevormd hebben zijn de Indonesische, Chinese en Nederlandse. Van deze drie culturen spreek ik twee talen vloeiend (Nederlands en Indonesisch), de Chinese taal ben ik niet machtig. Je zou deze culturele mix als ballast kunnen beschouwen en het van een negatieve kant benaderen. Bijvoorbeeld: in China word ik gezien als een verwesterde Aziaat die geen woord Chinees spreekt en zijn afkomst vergeten is; in Indonesië word ik gezien als een rijke Chinees uit het Westen die liever op zijn geld zit dan dat hij dat uitgeeft; in Nederland word ik gezien als de zoveelste allochtoon die de banen inpikt of zwart werkt in een Chinees restaurant. Het zou veel makkelijker zijn om slechts één van deze opties te zijn, maar als ‘cultuurmigrant’ ben ik nu eenmaal een beetje van alledrie. 

Waarschijnlijk word ik vaker gediscrimineerd dan ik voel

Ongetwijfeld zijn er genoeg mensen die op deze manier naar mij kijken, maar als ik mij zou openstellen voor deze negatieve signalen zou ik depressief door het leven gaan. Door negatief te reageren op vooroordelen voorkom je juist niet, maar versterk je discriminatie en het verkeerde beeld wat mensen over je hebben. Hoewel je niet kunt voorkomen dat je gediscrimineerd wordt om je uiterlijk, ras, geslacht, religie of afkomst, kun je wel kiezen hoe je erop reageert en ermee omgaat. Mij geeft het energie om te kunnen schakelen tussen de Nederlandse, Indonesische en Chinese cultuur. Het is een verrijking om je te kunnen ‘verkleden’ in verschillende culturele kostuums zonder dat je je eigen identiteit kwijtraakt. In mijn werkomgeving heeft een zakenrelatie mij ooit eens gecomplimenteerd met de manier waarop ik zijn project op de goede rails heb gezet: ‘Je hebt de doortastendheid van een Nederlander, en het geduld en de rust van een Aziaat.’ Zelf was ik mij niet van deze eigenschappen bewust, omdat het blijkbaar deel is geworden van mijn natuurlijke manier van denken en doen. Door op deze manier te kijken naar culturele verschillen en het beste uit beiden te halen kun je de positieve kant van het verschil waarderen. 

Een bliksem kun je niet voorkomen, maar wel geleiden

Het is geen toeval dat veel internationale bedrijven hun werknemers waar mogelijk de kans bieden om in verschillende landen te werken. Meer dan het culturele, versterkt het je persoonlijke vorming als individu. Een bliksem kun je niet voorkomen, maar wel geleiden. Daarom zoek ik in mijn werk en kennissenkring  altijd naar constructieve feedback over wat ik heb gedaan of hoe ik mij heb gedragen. Tussen de vele oppervlakkige, en soms negatieve reacties is altijd wel een positieve, waardevolle te ontdekken. Dit is mijn ‘bliksemafleider’ en het benutten hiervan geeft mij letterlijk energie om een beter individu te worden. 

Religieuze nalatigheid

Als ik terugkijk naar de periode vanaf mijn komst in Nederland tot aan vandaag, zie ik een groot verschil in hoe Nederland omgaat met de culturele diversiteit van toen en nu. Er wordt beweerd dat men in de afgelopen tien jaar veel minder tolerant is geworden tegenover migranten of andere niet-westerse culturen en religies. Ik denk dat deze tolerantie er nooit echt is geweest – maar vaak gebruikt is als argument om lastige maatschappelijke discussies te vermijden. Als er één ding is waar ik mij altijd aan heb geërgerd, is het wel de houding die Nederland propageert als ‘tolerant land’ (toleranter dan andere landen). Het voelt als Nederlandse superioriteit jegens andere volken. De opkomst van rechts-extreme partijen en populistische politieke leiders in de afgelopen jaren zijn voor mij geen verrassing; deze stemmen zijn er altijd geweest maar worden niet meer onderdrukt. 

Ook denk ik niet dat de vreemdelingenhaat alleen gevoed wordt door ras of religie. Wanneer mensen zich bedreigd voelen in hun werk, woonomgeving of zich voorbijgestreefd voelen op de maatschappelijke ladder, zoeken zij een oorzaak bij vreemdelingen. Dit geldt niet alleen voor Nederlanders, maar ook voor Indonesiërs, Chinezen, Amerikanen en ga zo maar door; kortom, het is de mens eigen. Nederlanders hoeven van mij niet meer tolerant te zijn dan andere volken; wij zijn wat dit betreft hetzelfde. 

Kerkelijke gemeenten zouden zich actiever in deze discussie mogen mengen. Religie zou de bindende factor kunnen zijn tussen culturele verschillen. Uiteindelijk is het geen geen kwestie van ras of cultuur, maar van goede en slechte eigenschappen. Dat de islam met de vermeende maatschappelijke problemen die daarmee worden gesuggereerd nu actueel is, is een voorbeeld van culturele en religieuze nalatigheid. In de afgelopen jaren is Nederland sterk geseculariseerd. Pinkstergemeenten, migrantenkerken en moskeeën lopen daarentegen vol. De opkomst van deze gemeenschappen komt voort uit een passie en gedrevenheid van de leden over hun geloof en cultuur. Het verdwijnen van een typische Nederlandse identiteit en de secularisatie versterkt dit effect. Nederland wordt niet meer met een religie (welke dan ook) geassocieerd. We worden ingehaald, omdat we bijna stilstaan, niet omdat de ander harder rijdt. Als je mij nu zou vragen of ik de Nederlandse of Indonesische/Chinese identiteit meer aanspreek – zeg ik: de Indonesische/Chinese. In vergelijking met dertig jaar geleden, heeft Nederland voor mij nog nauwelijks een eigen identiteit. Echter, zonder er bewust van te zijn, ligt het christendom en de levenswijze die daaraan ten grondslag ligt heel dicht bij wat ik denk dat de Nederlandse cultuur en identiteit zou kunnen zijn. Toch is elke andere religie of overtuiging net zo goed voor de basis van een identiteit: als je maar ergens in gelooft en trots bent op je afkomst. 

Cultureel speelparadijs

Mijn kinderen zijn in Rotterdam geboren en opgegroeid.  Op de lagere school zien zij klasgenoten; jongens en meisjes, geen rassen, culturen of religies. Toen ik op de lagere school zat was ik de enige niet-Nederlandse leerling. Zij zitten in een klas waar minstens de helft van niet-Nederlandse afkomst is. Toch spreken zij dezelfde taal, houden van dezelfde tv-programma’s, lachen om dezelfde grappen en komen bij elkaar over de vloer. Wat ik bewonder is hoe ondanks de verschillende culturele en religieuze verschillen (zowel bij leerlingen als leraren) de eigen identiteit wordt gerespecteerd. Ze weten op verjaardagen precies welke worstjes halal zijn en welke niet, waarom sommigen overdag vasten en pas ’s avonds eten enzovoort. Mijn kinderen komen thuis met tekeningen of knutselwerk van het Pesachfeest, het Suikerfeest, een kerststal met Jozef, Maria en Jezus of een draak als viering van het Chinese Nieuwjaar. Ik weet zeker dat als ik nu als zesjarige naar Nederland zou komen, ik in een cultureel speelparadijs terecht kom. 

Als je maar in iets gelooft en trots bent op je afkomst

Het kan niet anders dan dat de volgende generatie cultureel en religieus gezien veel rijker zal zijn dan ik dat ooit kan worden. Desondanks zal ik ook mijn kinderen dezelfde waarden meegeven die ik van mijn ouders heb gekregen, waarmee ik mijn eigen identiteit heb kunnen vormen. Doordeweeks gaan ze naar een Nederlandse school, op zaterdagochtend naar een Chinese school en enkele zondagen per maand naar de zondagschool om de Indonesische en protestantse roots te kennen. Net als mijn ouders zal ik ze dezelfde waardevolle raad geven: ‘Kijk in de spiegel en je ziet een Aziaat. Dat is wat anderen ook zien wanneer ze naar jou kijken, ongeacht of jij je Nederlands, Indonesisch of Chinees voelt. Gedraag je goed, haal het beste uit jezelf en wees trots op je afkomst.’

— Danny Loa is afgestudeerd bedrijfseconoom en werkt als management consultant bij een internationaal adviesbureau, waar hij veel te maken heeft met het omgaan met cultuurverschillen en organisatieveranderingen. Vanaf de oprichting in 1985 is hij bestuurlijk actief in de Gereja Kristen Indonesia Nederland (GKIN).