‘De methodologie van lesgeven – of het nu in de schoolklas is, op hogescholen of op universiteiten – is universeel. Alleen de docenten verschillen in hun benadering. Elke lesgever is uniek in het gebruik van toepassingen, voorbeelden en illustraties. De lesontwerpen hangen af van de context waarin men doceert. Elke docent dient zich daarom de cultuur en taal eigen te maken, alleen zo kan zij of hij zich identificeren met de student. In die zin spelen de verschillende culturen een grote rol. Voor mij is dit een rijke combinatie van culturen en lesmethodes.’
Aan het woord is de Keniaanse Mary Nzyoki. Zij is fulltime predikant en werkzaam als docent aan de hogeschool van haar kerk, de Afrikaanse Brotherhood Church. Dominee Nzyoki is daarnaast ook student aan de St. Paul’s University in Limuru, binnen het masterprogramma Islam en Christian Relations (ICMR). Zij krijgt les van docenten met een verschillende culturele achtergrond: Kenia, Ghana, India, de Verenigde Staten en Nederland.
‘Ik denk dat de ICMR-klas een van de beste plaatsen is om onderwijs te volgen. Met onze docenten vanuit al deze landen en hun verschillende lesmethodes én met een groep studenten uit Kenia, Tanzania, Rwanda en Noord- en Zuid-Soedan, is het een unieke gelegenheid om verschillende culturele achtergronden van lesgeven en lesnemen te leren kennen.’
Welke cultuur?
Wanneer we nadenken over ‘de culturele bepaaldheid bij kennis-, geloofs-, en vaardigheidsoverdracht’ vanuit ons perspectief van leven en werken als Nederlandse docenten aan St. Paul’s University, dan is het precies deze multiculturele omgeving die in het oog springt. Mary Nzyoki zegt het al: de methodologie van lesgeven is weliswaar universeel, maar lesmethodes kunnen verschillen al naar gelang de context en het onderwerp. Wij onderstrepen dat verschil. Onder methodologie verstaan wij een mondiaal, algemeen geldende standaard waaraan al het wetenschappelijke werk moet voldoen. Denk aan de manier van citeren van wetenschappelijk publicaties en wie geciteerd dient te worden. Deze standaard wordt door de redacties van de wetenschappelijke tijdschriften bepaald. De lesmethodes zijn hieraan ondergeschikt.
In een onlangs door St. Paul’s georganiseerde workshop, werd het wetenschappelijke gehalte nog eens extra benadrukt. Via Google-scholar moesten alle studenten en stafmedewerkers op zoek gaan naar de criteria van de vakbladen. Alleen door je in dat wereldwijde netwerk te melden, doe je blijkbaar volwaardig mee. Anders blijft het gerommel in de Oost-Afrikaanse marge. Veelal westerse academici maken dus uit wie mag meedoen in de academische wereld. In deze zin is onderwijs en onderzoek dus wel degelijk cultureel bepaald, namelijk westers. Welke contextueel bepaalde lesmethodes je er in de klas op nahoudt en wat betreft de grote lijnen in onderwijs en onderzoek, het is blijkbaar nog steeds ‘the West and the Rest’.
Al zouden mensen hier nieuwe vormen van kennisoverdracht willen ontwikkelen met behulp van bijvoorbeeld drama, muziek of lokale terminologie, het scoort niet nationaal en niet internationaal. En natuurlijk is er geen geld voor. Het heeft simpelweg geen prioriteit.
Om de invloed van deze op het Westen gerichte onderwijs- en onderzoekscultuur beter te begrijpen, is het wellicht zinvoller om op zoek te gaan naar de historische wortels ervan. De meer dan een eeuw lange geschiedenis van deze St. Paul’s University laat deze invloed duidelijk zien.
Moeizame historische verhoudingen
St. Paul’s University begon in 1888 als een theologische klas in Frère Town, in Mombassa, Kenia. Deze opleiding van predikanten en toekomstige leiders van Kenia, rekruteerde haar studenten uit de eerste christelijke bekeerlingen: bevrijde slaven. De lutheraan Ludwig Krapf had namens de anglicaanse Church Mission Society (CMS) een paar jaar eerder als eerste christelijke voet aan Keniaanse wal gezet. Voor het stichten van de eerste christelijke nederzetting had hij met de islamitische machthebbers moeten onderhandelen. Behalve islam kwam hij er ook Afrikaanse traditionele religie tegen. In deze multiculturele setting werd in 1903 de eerste steen gelegd van de Divinity School.
In 1930 werd deze eerste steen opnieuw ingemetseld in een kapel, maar nu in het meer centraal gelegen – en koude – Limuru. De steen is nog steeds goed zichtbaar in de oude, en intussen te kleine, kapel van St. Paul’s. Limuru werd ook wel de White Highlands genoemd, omdat de witte kolonialen, het braakliggende land hadden ‘overgenomen’ van de plaatselijke Kikuyu-bevolking, officieel vooral vanwege ‘the perfect climate, cheap servants and the sub-urban amenitis’ (Onyango E. (ed.) 2003, 7). Na de turbulente oorlogsjaren waarin de drang naar onafhankelijkheid ook tot in Limuru doordrong, werd in 1955 de school omgedoopt tot St. Paul’s United Theological College.
De naoorlogse periode tot aan de onafhankelijkheid van Kenia in 1963 kenmerkte zich door afrikanisering van de academische staf en de contextualisering van het curriculum. In een poging goede predikanten af te leveren, bood St. Paul’s in datzelfde jaar een Bachelor of Divinity van de London University aan. De studenten toonden weinig enthousiasme en zagen zichzelf als proefkonijnen. Zij hadden vanaf het begin geen vertrouwen in het curriculum en ook de staf bespeurde ‘a hangover from the colonial period’ (ibid., 36). Bovendien werd de opleiding geplaagd door financiële crises. Deze twee zaken – de strijd om macht en de financiële situatie – zouden steeds blijven terugkomen in de jaren die volgden.
De strijd tussen de grondleggers en de Afrikaanse staf ging met name om het bestaansrecht van Afrikaanse christelijke theologie. Vreemd genoeg doceerde de ‘witte’ staf Afrikaanse theologie, terwijl diezelfde mzungu’sbij hoog en bij laag beweerden dat Afrikaanse christelijke theologie helemaal niet bestaat. Twee witte stafleden beweerden zelfs dat het doceren van Afrikaanse theologie geen bijbelse basis had en koppelden daar een financieel argument aan:
‘It is wrong to import money from good-willed people abroad that give for Christian reasons expecting to further the cause of Christ and use the money to promote non-Christian African theology’ (ibid., 51).
De discussie leek dus niet zozeer te gaan om culturele bepaaldheid van kennisoverdracht – de methodologie als zodanig stond niet ter discussie – maar over de kennisinhoud: wat mag wel en niet gedoceerd worden? Wat is het dominante perspectief? Daarover zou het debat gaan in de laatste decennia van de vorige eeuw. Ook tegenwoordig ervaren we dit zelf als een veel grotere uitdaging. Neem bijvoorbeeld een les over islamitische shari’ah en weduwen. Voor ons Nederlanders is het islamitisch recht in dezen een schending van de rechten van vrouwen, voor Kenianen is het een stap in de goede richting, omdat christelijke Keniaanse weduwen vaak slechter af zijn dan hun islamitische zusters, bijvoorbeeld waar het het erfrecht betreft.
Behalve de dreiging de buitenlandse geldkraan te sluiten, ging de geldkwestie in de jaren tachtig tevens over het overleven met een groeiend aantal studenten en een onderbetaalde staf. Tijdens een bezoek aan Limuru in 1985, ter gelegenheid van een diplomauitreiking, had zelfs president Moi erop aangedrongen financieel onafhankelijk te worden. Daartoe had hij zelfs zijn diensten vanuit de overheid aangeboden. Dit bracht binnen de staf een discussie op gang over de scheiding tussen overheid en kerk. De grootste tegenstanders van aanvaarden van overheidsgeld waren overigens de blanken (ibid., 46).
Op weg naar (inter)nationale erkenning
Sinds 2000 is er een definitieve omslag in het curriculum van het College te signaleren. Theologie werd contextueel gerelateerd en tegelijk mondiaal georiënteerd. De vragen opkomend uit de eigen context, kregen een plaats in het officiële curriculum. Theology and Development, Theology and Gender, Theology and HIV/Aids werden officieel binnen het leerplan geïntroduceerd. Naast al deze nieuwe vakken werd ook het ICMR-programma door de overheid officieel erkend. Als voorwaarde voor die goedkeuring moest het openstaan voor christenen én moslims. En dus mochten er geen missionaire vakken in het curriculum worden opgenomen.
Daarnaast werd gestart met niet-theologische opleidingen zoals bedrijfseconomie, accountancy en communicatie. In 2007 werd de instelling officieel erkend als privé universiteit en was St. Paul’s University een feit. Anno 2011 telt de universiteit meer dan 2400 studenten en 50 stafleden van wie overigens het merendeel niet-theoloog is.
Samen met vier Amerikaanse stafleden en een Indiër zijn wij de enige niet-Keniaanse stafleden op contractbasis en gezien de beschreven geschiedenis hebben wij een allesbehalve vanzelfsprekende positie. Echter, in het kader van de internationalisering is onze aanstelling een ander verhaal. Ook St. Paul’s University wil mee in de vaart der volkeren. Een internationaal georiënteerde staf hoort daarbij. Het is volgens ons dus allang niet meer zo dat wij als missionarissen zijn uitgezonden om ons hier te verwonderen over een heel andere manier van kennisoverdracht in een ‘inheemse Afrikaanse cultuur’. Er wordt hier net zo hard ge-smst, gesurft over het wereldwijde web, en met powerpoints gewerkt als aan Nederlandse hogescholen en universiteiten. Alleen het elektriciteitsnetwerk is hier de onzekere factor.
Het gaat dus over een gezamenlijke zoektocht naar hoe kennis en vaardigheden worden overgebracht in een globale, multiculturele samenleving. De vraag is wie de norm van goed onderwijs bepaalt, en hoe zich dat vertaalt naar een klaslokaal in Limuru en in Leiden.
Culturele bepaaldheid of economische verhoudingen?
De strijd om de macht en het geld is dus nog zeker niet gestreden, al lijkt het nu om andere verhoudingen te gaan. In het nieuwe proces van internationalisering en globalisering blijven die grote uitdagingen bestaan. Nog steeds bepaalt het Westen de academische norm van wie schrijft en wie blijft. Nog steeds heeft het Westen de middelen en: wie betaalt, die bepaalt. Veel, vooral vrouwelijke theologiestudenten studeren met steun van buitenlandse fondsen. Zij kunnen de collegegelden vaak niet opbrengen. Ook is het niet uitzonderlijk dat een student op het examen afwezig is omdat het examengeld er uiteindelijk niet komt.
Het dagelijkse studentenleven is voor de meeste theologiestudenten ronduit zwaar. Een syllabus aanschaffen is lang niet voor iedereen weggelegd, laat staan een degelijk studieboek. De economische situatie in Kenia bepaalt voor een belangrijk deel de manier waarop kennis wordt overgedragen: boeken zijn schaars, geld om te kopiëren is er niet, verslagen en onderzoeken worden door ‘professionele typisten’ gemaakt. We zouden intussen een boek kunnen schrijven over de regelrechte armoede onder studenten.
St. Paul’s University is een universiteit in de multiculturele context van een globaliserende samenleving. De universele – lees westerse – methodologie in onderwijs en onderzoek bepaalt ook háár agenda. Aan de andere kant is er een hang naar de vertaling van theologie in de specifieke context van een zich ontwikkelend Kenia. Vooralsnog worden deze vragen gesteld in een wereld waarin de middelen en dus kansen ongelijk zijn verdeeld.
— Heleen Joziasse en Willem Jansen zijn uitgezonden door Kerk in Actie en sinds augustus 2009 verbonden aan de theologische faculteit van de St. Paul’s University in Limuru, Kenia. Heleen is er onderzoekster en docente theologie en Willem docent islam en religiewetenschappen.