In het protestantse Liedboek voor de Kerken (1973) is een hymne uit de Engelse kerk opgenomen: ‘Voor alle heiligen in de heerlijkheid / die U beleden in hun aardse strijd…’ In het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland (1998) staan twee ‘litanieën met alle heiligen’; ze omvatten reeksen namen, van bijbelse personen via gestalten uit de vroege kerk tot aan ‘kerkleraars’ als Luther en Calvijn. Dat Dienstboek ruimt ook plaats in voor Allerheiligen (1 november).1
En in de Utrechtse Domkerk, eveneens protestants, bevindt zich een gedachteniskapel, waar op een wand de namen prijken van ‘officiële’ heiligen als Franciscus en Clara van Assisi, naast die van protestantse geloofsgetuigen als Albert Schweitzer en Dietrich Bonhoeffer.
Je kunt dus niet zeggen dat protestanten niets van heiligen moeten hebben. Maar heiligenverering ligt gevoelig. Bepaalde vormen ervan wijzen zij af: misstanden, juist op dit punt, waren mede aanleiding tot de Reformatie.
Veel bijgeloof
In de loop van de Middeleeuwen had in de christelijke wereld de verering van heiligen een steeds grotere plaats gekregen. In de eerste eeuwen was het begonnen met het hier en daar jaarlijks gedenken van geloofsgetuigen, martelaren, op de dag waarop hun aardse leven was geëindigd en zij in de hemel opgenomen waren. Dat was in de loop van de tijd uitgegroeid tot een praktijk van verering van talloze heiligen, die heel het leven doortrok.
De eerste heiligen waren voorbeelden geweest van standvastigheid in het geloof, in wier spoor men trachtte te gaan; indachtig de woorden uit Hebreeën 13: ‘Houdt uw voorgangers in ere …, let op het einde van hun wandel en volgt hun geloof na.’
Later waren de heiligen steeds meer tot hemelse helpers geworden, die men in allerlei situaties aanriep. Vanuit de gedachte dat zij de strijd tegen het kwaad, die zij bij leven glorieus hadden gevoerd, voortzetten nu ze in de hemel waren, vertrouwde men op hun bescherming en hulp. Geen stad of dorp, geen beroepsgroep of gilde, geen categorie van mensen-in-nood, of een heilige was er de schutspatroon van.
Tegen het einde van de Middeleeuwen was het alsof de verering van al die heiligen, de viering van hun feestdagen met processies en ceremoniën, het vieren van de grote christelijke feesten, zoals Kerstmis en Pasen, had verdrongen. Bovendien ging die verering gepaard met veel bijgeloof. Dat was althans het oordeel van de zestiende-eeuwse reformatoren.
Navolgen
Maarten Luther was er helder over: het is goed om grote voorgangers te gedenken en na te volgen, maar het aanroepen of zelfs aanbidden van gestorvenen is een bijgelovig bedrijf. Het knielen voor prachtige houders met resten, relieken, van heiligen kan niet in de plaats komen van het, in waarachtige boetvaardigheid, knielen voor God.
‘Hoewel de engelen in de hemel voor ons bidden’, schreef Luther in 1537, ‘en ook de heiligen op aarde of misschien ook in de hemel, volgt daaruit niet dat wij de engelen en de heiligen aanbidden, voor hen vasten, vrij nemen, missen houden, offeren, kerken stichten, (…) hen houden voor helpers in nood (…). Want dat is afgoderij; zulke eer komt alleen God toe’.
Luthers rechterhand, Philipp Melanchton, had eerder, in de Augsburgse Confessie (1530), het protestantse standpunt zo verwoord: ‘het gedenken van heiligen (kan) ertoe dienen hun geloof na te volgen, en de goede werken die zij (…) deden. (…) Maar de Heilige Schrift leert niet dat heiligen aangeroepen moeten worden, of dat om hulp van heiligen gesmeekt moet worden, omdat de Heilige Schrift ons alleen Christus als middelaar (…) voorhoudt. Híj moet te hulp geroepen worden.’
Voor Luther en de zijnen golden dus de heiligen, althans een aantal van hen, nog altijd als belangrijke voorbeelden, niet méér maar ook niet minder. Luther schafte de heiligenkalender niet helemaal af. Hij handhaafde met name een aantal dagen die teruggingen op bijbelse gegevens. Twee daarvan kregen, door lutherse invloed, een plek in het al genoemde Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland: 24 juni de geboortedag van Johannes de Doper, ‘Sint Jan’, en 29 september, dag van aartsengel Michaël, die volgens Openbaring 12 eens, in een laatste strijd, de draak zal verslaan die Gods schepping bedreigt.
Geen ‘santenkraam’
Calvijn was radicaler dan Luther. En het gereformeerd protestantisme volgde zijn spoor. Heel de roomse ‘santenkraam’ moest worden afgeschaft. Met een beroep op het beeldverbod (Exodus 20:4) keerde men zich fel tegen de devotie rond heiligenbeelden en relieken – wat in ons land uitliep op de Beeldenstorm in 1566.
Maar met het idee van een heiligenkalender werd al even fel afgerekend. Het reserveren van ‘heilige tijden’ om die te wijden aan mensen, hoe voorbeeldig ook, achtte men uit den boze. Er was immers, zo men die term al wilde gebruiken, maar één heilige tijd: zondag, de dag waarop Christus’ evangelie, en dát alleen, gepreekt moest worden. In gereformeerde kring was de afkeer van heiligenverering dus het sterkst.
Voorbeeldfiguren
Toch kende men ook daar al spoedig navolgenswaardige voorbeeldfiguren uit eigen kring. Van de zeventiende-eeuwse predikanten Theodorus à Brakel en Jodocus van Lodenstein bijvoorbeeld werden de stichtelijke werken door vele generaties verslonden. Men las ook graag de verhalen over hun toegewijde leven. En vooral verslagen over het sterfbed van zulke ‘protestantse heiligen’ waren populair, vanwege het diepe geloof dat daaruit sprak. Zo zijn protestanten zeker niet onbekend met het verschijnsel ‘geloofsgetuigen’, ‘heiligen’.
Doopsgezinden hebben hun Martelaersspiegel, een zeventiende-eeuwse bundeling van getuigenissen, die de herinnering levend houden aan de velen die in de voorafgaande eeuw om hun dopers belijden de marteldood vonden; in heel wat gezinnen kreeg dat boek een vaste plaats naast de bijbel2. En ook de remonstranten hadden hun ‘heiligen’: in een overzicht van oude ‘vaderlandse relieken’ staan opmerkelijk veel objecten die herinneren aan de eerste generatie remonstranten en hun sympathisanten – Wtenbogaert, Episcopius, Hugo de Groot3.
Het in ere houden van grote voorgangers is dus geen puur katholieke aangelegenheid. Dan heb ik de anglicaanse traditie nog niet eens genoemd, die hier het midden houdt tussen katholiek en protestants. De Anglicaanse kerk kent immers een uitgebreide lijst van ‘holy days’ rond heiligen, grote geloofsgetuigen, en onderscheidt daarbij, net als de Rooms-Katholieke Kerk, vier categorieën: hoogfeesten, feesten, kleinere feesten, gedachtenissen (‘commemorations’). Maar op één punt kiest men voor de protestantse benadering: het gaat nooit om aanroeping, laat staan aanbidding van die heiligen en geloofshelden, maar om het vasthouden van de herinnering aan hen.
Liever ‘getuige’
Over het principe dat het zinvol is zo’n lijst van voorbeeldige voorgangers te hebben, en een kalender van dagen waarop men hen gedenkt en eert, zou er wel eens tussen christenen van verschillende tradities meer overeenstemming kunnen zijn dan het soms lijkt. Ook in die protestantse geloofsgemeenschappen die zich eeuwenlang verre hielden van zoiets als een getuigenkalender, zien we er weer aanzetten toe. Ik noemde al de wand in de Domkerk, met namen van inspirerende gestalten uit de breedte van de christelijke traditie, en de litanieën in het Dienstboek van de Protestantse Kerk. Meer uitgewerkt zijn er ontwerpen voor een oecumenische getuigenkalender, bijvoorbeeld te vinden in het handboek De weg van de liturgie4 en op internet5.
Bewust schrijf ik ‘getuigenkalender’ en niet ‘heiligenkalender’. Immers, de benaming ‘heilige’ moge in het Nieuwe Testament heel ruim zijn gebruikt (alle leden van de christelijke gemeente zijn, zegt Paulus, ‘geroepen heiligen te zijn’), later kreeg zij een zeer specifieke betekenis. Daarom is zij volgens de rooms-katholieke leer, strikt genomen, maar op een beperkt aantal mensen van toepassing. Heiligen, zegt de catechismus, zijn personen over wie door de kerk is afgekondigd dat zij ‘op heldhaftige wijze de deugden hebben beoefend en geleefd hebben in trouw aan Gods genade’6. Waren zij tijdens hun leven al innig met Christus verbonden, nu, in hun hemelse staat, zijn zij dat nog meer en hebben zij via Christus toegang tot God. Vandaar dat er op hun voorspraak van Godswege wonderen kunnen gebeuren. Ja, wil men een persoon heilig laten verklaren, dan moet uit wonderen die volgden op het aanroepen van hem of haar, zijn gebleken dat hij of zij kan bemiddelen tussen de mensen en God.
Aldus de katholieke opvatting. Daar zullen protestanten niet gauw in meegaan. Zij leggen, zoals gezegd, de nadruk meer op gedachtenis dan op aanroeping, meer op het voorbeeld dan op de voorspraak. Daarom ligt de ruimere term ‘getuige’ protestanten beter dan ‘heilige’, en spreken zij eerder van een ‘getuigenkalender’ dan van een ‘heiligenkalender’.
Oecumenische getuigenkalender?
Kan een oecumenische getuigenkalender een brug zijn tussen katholiek en protestant7? Zeker lijkt dat zo’n kalender wat de katholieke kerk betreft niet in de plaats kan komen van de geldende heiligenkalender. Daarvoor ontbreken er belangrijke, voor die kerk wezenlijke, elementen van heiligheid. Of alle van protestantse kant voorgestelde getuigen kunnen gelden als hemelse helpers, door wier bemiddeling wonderen geschied(d)en, is bijvoorbeeld de vraag.
Maar een oecumenische getuigenkalender kan voor katholieken zeker een aanvulling betekenen op de bestaande lijst van heiligen. Zij maakt hen er extra van bewust dat er ook buiten de eigen kerk authentiek geloof was en is. Ook daar waren er inspirerende gelovigen wier namen, levensverhalen en werken we niet mogen vergeten.
Zo’n getuigenkalender kan aan de andere kant protestanten leren om met een zekere discipline de grote gestalten uit de brede christelijke traditie te gedenken. Dat kan hun geloof versterken: ‘wij zijn niet de eersten die pogen het geloof vast te houden en door te geven, er is ons door de eeuwen heen een stoet van getuigen voorgegaan. We staan in dat pogen niet alleen: een “wolk van getuigen” (Hebreeën 12:1) omringt ons.’
Een lastig punt is natuurlijk wie zo’n getuigenkalender moet opstellen en vaststellen. Er is vooralsnog geen instantie die dat met algemeen erkend gezag kan doen. Ook de ‘actuele oecumenische getuigenkalender’, die de Raad van Kerken in Nederland op zijn website heeft staan, heeft geen officiële status. Ontwerpen die de ronde doen zijn meestal het werk van enkelingen, die zich laten inspireren door de bestaande lijsten van heiligen en ‘holy days’, en daar hun eigen suggesties aan toevoegen. Vrome ‘bricolage’ dus, maar daarom op zijn beurt niet minder inspirerend.
Ook kunstenaars
Grofweg zijn de getuigen die in die ontwerpen zijn opgenomen in drie categorieën in te delen. Allereerst klinken er bijbelse namen, van aartsvaders, profeten, evangelisten, martelaren. Met het gedenken van hen volgt men het spoor van Hebreeën 11 (die opsomming van wie vanouds ‘om hun geloof werden geprezen’, vers 1).
Vervolgens bevatten de ontwerp-kalenders een selectie uit de bestaande officiële heiligenkalenders (met name de rooms-katholieke en anglicaanse): namen van grote kerkvaders en spirituele voorgangers, van mystici en weldoeners, zoals Athanasius en Augustinus, Franciscus en Clara, Johannes van het Kruis en Teresa van Avila, Martinus van Tours en Elisabeth van Oostenrijk …
Daaraan toegevoegd zijn, als derde categorie, namen van andersoortige getuigen. Een zekere willekeurigheid is daarbij ‘even onmiskenbaar als onontkoombaar’ (Schuman8). Natuurlijk vallen er de namen van theologische leidslieden als Luther en Calvijn, Menno, Arminius en de Wesleys, van moderne martelaren als Bonhoeffer en Luther King, van rechtvaardigen als Booth en Schweitzer. Maar daarnaast vindt men in de ontwerpen vaak namen van kunstenaars als Bach, Bruckner, Michelangelo, Rembrandt en Dostojewski. Waren ook zij niet waarachtige getuigen van God en Christus? Lieten zij ons niet, ieder op eigen wijze, wonderen na?
Zo’n brede getuigenkalender kan katholieken en protestanten inspireren, zo’n kalender kan een brug zijn die tradities verbindt.
Noten
1 Dienstboek – een proeve. Schrift, Maaltijd, gebed, Zoetermeer, 1998, 516-518, 731-737
2 T.J. van Braght, Het Bloedig Toneel of Martelaersspiegel der Doopsgesinde en Weereloose Christene, Dordrecht, 1660
3 Wim Vroom, Het wonderlid van Jan de Witt en andere vaderlandse relieken, Nijmegen, 1997, 47-66
4 Niek Schuman, ‘Getuigen’, ‘Een getuigenkalender’, in: P. Oskamp/N.A. Schuman (eindred.), De weg van de liturgie, Zoetermeer, 2000 (4de dr.), 144-152, 450-453. Schuman schreef eerder: Wij zijn de eersten niet. Teksten tussen hoop en vrees & een nieuwe getuigenkalender, Delft, 1985. Ook een van de eerder genoemde litanieën in het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland (1998) is van zijn hand.
5 Zie onder andere: www.raadvankerken.nl/pagina/1080/actuele_getuigenkalender; www.glaubenszeugen.de/kalender/kal12htm.
6 Catechismus van de Katholieke Kerk, Kampen, 2008, 202
7 Zie hierover: A Cloud of Witnesses. Opportunities for ecumenical commemoration, Faith&Order-paper 209, Geneva: World Council of Churches, 2009
8 De weg van de liturgie, 450.
― Marius van Leeuwen is bijzonder hoogleraar Remonstrantse theologie bij het Instituut voor Godsdienstwetenschappen van de Faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden, en vicevoorzitter van de Raad van Kerken in Nederland.