John Hick wordt op 20 januari 1922 geboren in Scarborough in het Verenigd Koninkrijk. Het gezin Hick is christelijk, maar niet uitgesproken religieus. Hicks moeder en grootmoeder zijn wel geïnteresseerd in religie en verkennen een aantal tradities en gebruiken. Van jongs af aan groeit bij Hick een brede religieuze interesse en nieuwsgierigheid.
Bekeringsmoment
Hicks schoolcarrière ondergaat een aantal wendingen. Na een tweetal jaar preparatory school in een nabijgelegen gemeente, waar hij zich niet echt op zijn plaats voelt, krijgt hij thuis les. Daarna trekt hij nog twee jaar naar een Quakerinternaat in Bootham, York.
Zijn hogere studies beginnen aan de Rechtenfaculteit van het University College in Hull. Daar ondergaat hij op achttienjarige leeftijd een belangrijke (religieuze) ervaring. Deze ervaring zorgt voor zijn bekering tot het evangelisch christendom. Volgens Hick zelf, zo blijkt uit de inleiding op één van zijn werken, bekeert hij zich op dat moment tot een meer fundamentalistisch soort christendom. Kort daarna verlaat hij Hull en trekt naar Edinburgh voor een filosofiestudie. Hij (her)ontdekt de werken van Immanuel Kant, die zijn latere carrière zullen beïnvloeden en een grote rol spelen bij zijn zogenaamde ‘pluralistische theorie’.
Na de Tweede Wereldoorlog – Hick weigert dienst uit gewetensbezwaar en werkt daarom bij de Friends Ambulance Unit, een door Quakers opgerichte ambulancedienst van gewetensbezwaarden – keert hij terug naar Edinburgh en vervolgt zijn studie. Nadien volgt hij in Cambridge, in het Westminster College, nog een presbyteriaanse predikantsopleiding. Hij wordt voorganger in het kleine Belford en trouwt enkele jaren later in zijn eigen kerk. Gedurende zijn driejarige predikantschap bereidt hij zijn dissertatie voor en doctoreert hij in de filosofie aan het Oriel College te Oxford.
Pluralistische visie
Na zijn vele studies start John Hick een uitgebreide academische carrière. Hij bekleedt posities op de Cornell University van Ithaca, New York, op het Princeton Theological Seminary, op de universiteit van Birmingham en de Claremont Graduate University nabij Los Angeles. Alle posities hebben te maken met godsdienstfilosofie of theologie.
Tijdens zijn loopbaan aan het Princeton Theological Seminary neemt Hick langzamerhand afstand van zijn evangelicale overtuigingen en stelt hij centrale christelijke leerstellingen ter discussie. Vooral bij de traditionele christologie plaatst hij vraagtekens. Hick wordt hiermee het onderwerp van heel wat controverse, omdat hij de maagdelijke geboorte van Christus niet zou aannemen. De zaak wordt uiteindelijk in zijn voordeel beslist en hij mag blijven onderwijzen aan het seminarie.
In Birmingham bouwt hij zijn pluralistische visie verder uit. Hij speelt er een rol in organisaties, die zich inzetten voor de relaties tussen de vele verschillende gemeenschappen. Door toenemende immigratie vanuit de Caraïbische eilanden en het Indiase subcontinent ontstaat er veel meer culturele en religieuze diversiteit in de regio. In Birmingham zijn het vooral hindoe-, moslim- en sikhgemeenschappen. Hick zet zich in voor burgerrechten, met zijn groep All Faiths for One Race (AFFOR).
In 1991 wint John Hick de prestigieuze Grawemeyer Award for Religion voor zijn werk over religies als verschillende antwoorden op een goddelijke werkelijkheid. Hicks invloed reikt dus veel verder dan zijn studenten alleen. Op hoge leeftijd voegt Hick zich in 2009 bij een quakergezelschap. Zijn tweede bekering?
Gericht op morele ontwikkeling
Vanuit zijn betrokkenheid bij interreligieuze groepen en zijn interactie met niet-christenen, vooral in zijn Birminghamse periode, groeit Hicks pluralistische kijk op religie. Hick woont erediensten van andere religies bij en ziet in zekere mate overal hetzelfde: mensen stellen zich open voor een hogere goddelijke werkelijkheid, die rechtvaardigheid en liefde tussen mensen vraagt. Hick noemt deze werkelijkheid The Real. De mens moet het goddelijke centraal plaatsen, niet zichzelf. Dat proces in elke religie zal het heil van de mens bewerkstelligen en haar of zijn verlossing betekenen. Een religie heeft bestaansrecht als ze daartoe bijdraagt. Een religie is ‘waar’ als ze de mens op een positieve manier beïnvloedt.
Maar hoe kun je zeggen dat de grote wereldreligies in wezen hetzelfde doen – en zelfs zijn – als er zulke grote verschillen zijn? De verschillen overstijgen de taal of de gebruiken. De inhoud van de religies lijkt soms mijlenver uit elkaar te liggen. Volgens christenen werd Jezus gekruisigd en is Hij verrezen, maar geen enkele andere wereldreligie treedt hen daarin bij. Volgens moslims is Mohammed de grootste en laatste profeet, maar daar reppen de andere wereldgodsdiensten met geen woord over. De hindoes geloven ten stelligste in reïncarnatie, maar vullen dat helemaal anders in dan de verrijzenis waarover andere religies spreken. Het zijn maar enkele voorbeelden. Hick ontkent geenszins dat religies onderling grote verschillen vertonen en het niet met elkaar eens zijn. Wel zegt hij dat ze allemaal, ondanks hun grote verschillen, de morele ontwikkeling van hun volgelingen willen stimuleren.
Paradigmawissel
Daarnaast stelt hij dat het in religie niet in de eerste plaats gaat om het aannemen van allerlei geloofspunten. Het gaat eerder om het ervaren van de wereld rondom, die iets religieus in zich heeft. Hij stelt dus een radicale paradigmawissel voor. Alle wereldgodsdiensten zijn volgens Hick een menselijk antwoord op de ervaring van een goddelijke werkelijkheid. Omdat elk menselijk antwoord per definitie gesitueerd moet worden binnen een welbepaalde context, geven de wereldreligies soms een ander antwoord op het goddelijke. Onze context bepaalt immers onze interpretatiekaders, waarbinnen we – vaak onbewust – elke ervaring opnemen en duiden. We worden beïnvloed door het land waarin we wonen en opgevoed werden, de heersende filosofie met haar concepten, de taal die we spreken, onze individuele en gemeenschappelijke geschiedenis enzovoort. Hierdoor zal onze kennis ook steeds beperkt zijn. We kunnen niet buiten onze interpretatiekaders treden, terwijl het goddelijke deze net altijd overstijgt. We kunnen enkel op een menselijke manier over de hogere werkelijkheid spreken, het wezen ervan zal altijd onuitgesproken blijven.
Omdat dogma’s nu eenmaal bij religie horen, pleit Hick voor herinterpretaties. De ‘waarheidsclaims’ van wereldgodsdiensten moeten niet op een letterlijke manier worden opgevat. In plaats daarvan vraagt Hick om ze mythologisch te benaderen. Dan worden geloofspunten van verschillende religies, die elkaar lijken tegen te spreken, minder een spelletje van gelijk hebben en halen. Juist omdat ze altijd binnen een bepaalde context geplaatst moeten worden, kunnen waarheidsclaims niet absoluut zijn. De re-interpretatie van centrale geloofspunten kan, in een christelijke theologie, geïllustreerd worden vanuit het verstaan van de menswording. De klassieke leer van de twee naturen van Christus, waardoor Hij ten volle mens én ten volle God is, werkt volgens Hick niet. Het is beter de menswording mythologisch te bekijken en te zeggen dat God wel degelijk werkzaam was in Jezus van Nazareth, net zoals Hij werkzaam is in andere figuren binnen andere religies. Jezus van Nazareth is echter niet letterlijk God, of de Zoon van God. Hij is een ultiem voorbeeld van hoe God – of het goddelijke – werkzaam kan zijn in de wereld. Hij getuigt, op een bijzondere wijze, van de nabijheid van God. God kon in Hem en door Hem werken, omdat Jezus zo open stond voor de goddelijke inspiratie en de Geest, omdat Hij zo gehoorzaam was aan Gods wil. Het christendom heeft dat ervaren en geformuleerd, binnen haar interpretatiekaders, als ‘Zoon van God’ of ‘mens geworden God’.
Platform voor dialoog?
Kort samengevat vertelt de pluralistische hypothese van Hick ons dat er slechts één goddelijke werkelijkheid is, The Real. Geen enkel mens, geen enkele religieuze traditie heeft een volledig verstaan van deze werkelijkheid. Ze bieden enkel allemaal een bepaalde manier om het goddelijke te aanschouwen en te ervaren.
Hicks aandacht voor gemeenschappelijke punten en raakvlakken zou een interreligieuze dialoog kunnen bevorderen, omdat een gelijkenis altijd een makkelijker vertrekpunt of rustpunt vormt. Anderzijds kan een overdreven focus op gelijkenissen ervoor zorgen dat er te weinig ruimte is voor verschillen. En schuilt niet juist in die verschillen de essentie van de verschillende godsdiensten? Wat bedoelt hij eigenlijk met dat ongrijpbare concept The Real? Is dat iets waar een gelovige zich aan kan wijden, zich toe kan bekeren, zoals John Hick zich op verschillende momenten bekeerde? Vermenselijkt Hick de religies niet al te zeer, ondanks zijn stelling van The Real?
Met zijn nadruk op de ervaring van het goddelijke opent Hick wel de deuren voor een geleefde en doorleefde religie, eerder dan een opeenstapeling van dogma’s en regeltjes. Misschien biedt net dit wel een platform voor een (interreligieuze) dialoog: uitwisselen over onze ervaring van het goddelijke, over ons religieus in de wereld staan. Dat zet ons met beide benen op de grond. Laten we toegeven dat we dat soms wel eens nodig hebben: een kleine reality check, een oefening in nederigheid (want nee, wij hebben niet per se alle waarheid in pacht) en een erkenning van ons individuele aanvoelen.
― Catherine De Ryck is vormingsmedewerker bij Missio België en lid van de redactie van TussenRuimte.