Arabische lente belooft christenen nog geen lichtende toekomst 

De beelden gingen de hele wereld over: christenen en moslims hand in hand op het Tahrirplein. Het was begin februari 2011, vlak voor de val van Mubarak. Op het ‘Plein van de Vrijheid’ midden in Cairo demonstreren honderdduizenden tegen een corrupte regering die politieke hervormingen niet weet door te voeren. Enkele honderden koptische christenen staan te bidden. Om hen heen heeft zich een kring van moslims gevormd, die de christenen afschermen voor de provocateurs van het Mubarak-regime. Sommigen houden in de ene hand een koran, in de andere hand het koptische kruis.

Slechts zes weken eerder plegen islamisten in de nieuwjaarsnacht een aanslag op een koptische kerk in Alexandrië: drieëntwintig kerkgangers komen om. Het komt tot bloedige ongeregeldheden tussen kopten en de veiligheidspolitie. De christenen voelen zich niet langer beschermd tegen de islamistische fundamentalisten. Telkens weer kwam het in de achterliggende jaren tot gewelddadige overvallen op kopten en werden hun kerken in brand gestoken of geplunderd. Al te vaak keken de veiligheidsdiensten alleen maar toe.

Keer ten goede?

Nog geen vijf weken na het terugtreden van Mubarak, op 13 maart 2011, sterven twaalf mensen na nieuwe aanvallen op koptische kerken in Cairo. Op 12 mei komen dertien mensen om het leven bij confrontaties tussen kopten en moslims– uitgerekend op het symbolische ‘Plein van de Vrijheid’. 

In de weken erna worden christelijke kerken herhaaldelijk aangevallen en worden kopten vermoord. Als begin oktober 2011, na de verwoesting van een kerk in Aswan, kopten en moslims in Cairo gezamenlijk protesteren tegen deze ongeregeldheden, eindigen deze demonstraties in het grootste bloedbad sinds het einde van de revolutie. Volgens ooggetuigen treden de veiligheidstroepen buitengewoon hard op: 24 mensen vinden de dood, 212 raken gewond.

Welke wettelijke status zullen de koptische christenen in het toekomstige Egypte krijgen? De uitslagen van de parlementsverkiezingen geven weinig reden tot vertrouwen. Zowel de islamistische Vrijheids- en Gerechtigheidspartij als de salafistische An-Nourpartij zijn dominante krachten in het nieuwe parlement. Zullen zij voor de koptische christenen dezelfde burgerrechten inruimen als voor moslims? Zowel de moslimbroeders als ook verscheidene salafistische groepen hebben herhaaldelijk de aanvallen op kopten veroordeeld en opgeroepen de kopten als gelijkberechtigde medeburgers te erkennen. Maar zullen deze appèls vrucht dragen? Bij de islamitische meerderheid leven hardnekkige vooroordelen tegen christenen – en dat niet alleen in Egypte.

Bij de islamitische meerderheid leven hardnekkige vooroordelen tegen christenen

Achtergesteld en geduld

Eeuwenlang werden de christenen als minderheid geduld in de door de islam gestempelde Oriënt. Ze werden sociaal en economisch behoorlijk achtergesteld, wat heel wat assimilatie- en bekeringsdruk op hen uitoefende. Gewelddadige vervolgingen bleven weliswaar een uitzondering, maar waren toch een voortdurende bedreiging.

In het Ottomaanse Rijk, dat zich van de zestiende eeuw tot begin twintigste eeuw over het huidige Turkije, het Nabije Oosten, de Balkan en Noord-Afrika uitbreidde, was de door de islam gedomineerde samenleving volgens het milletsysteem georganiseerd. Dit systeem regelde de minderheidsstatus van niet-moslims: joden, christenen en zoroastriërs – volgens de Koran de ‘mensen van het boek’ – hadden het recht hun respectievelijke religies te praktiseren en hun interne aangelegenheden volgens eigen regels te ordenen. Tegelijkertijd moesten zij zich onderwerpen aan de islamitische gemeenschap. Zij waren ‘beschermden’ (dhimmi’s), die zich konden beroepen op de bescherming van de sultan, maar in ruil daarvoor bijzondere belastingplichten moesten vervullen. 

Niet rechteloos

De Zwitserse islamwetenschapper en publicist Arnold Hottinger noemt deze ordening van de samenleving ‘trapsgewijze tolerantie’. De ‘religies van het boek’ zijn in moslimsamenlevingen niet rechteloos; ze staan echter op een lager niveau dan de islam. Deze voorstelling is in strijd met het ideaal van een moderne staat, waarin alle religies gelijke rechten hebben. Omgekeerd brengt het verlangen naar een egalitaire democratie volgens veel moslims de in de islamitische rechtsstaat verankerde maatschappelijke ordening in gevaar. Het streven van de kopten naar erkenning en civielrechtelijke gelijkstelling wordt daarom ook veelal als een verwerpelijke opstand tegen een religieus gesanctioneerde orde gezien. 

Al in de negentiende eeuw werden er in Egypte pogingen gedaan elementen van een democratische staatsvorm in te voeren. De Egyptische regent Mohammad Ali Pasja en zijn volgelingen zetten zich in voor sociale, politieke en gerechtelijke gelijkstelling van de kopten ten opzichte van hun islamitische landgenoten. De situatie van christenen in Egypte verbeterde inderdaad merkbaar tegen het einde van de negentiende eeuw. Ook kwam het tot een vernieuwingsbeweging in de koptische kerk die tot op heden nog vrucht draagt. Rond het begin van de twintigste eeuw werd het culturele leven in Alexandrië – vooral de uitgevers- en krantenwereld – tot op grote hoogte door christenen bepaald. 

’Collaborateurs’

De betrokkenheid van Europeanen in het Nabije Oosten bracht een niet onbelangrijke verandering in de positie van de reeds eeuwen daar levende christenen. Nadat de zendelingen uit Europa en Amerika moesten inzien dat bekeringen vanuit de islam tot het christendom uitzonderingen bleven, wendden zij zich in de negentiende eeuw vol energie tot de christenen in het Nabije Oosten, om hun sociale benadeling op te heffen. Ze richtten talrijke scholen en ziekenhuizen op waarvan de christenen in het bijzonder profiteerden. 

Deze instellingen droegen echter geen uitsluitend christelijke stempel; ze hadden veelal een nationaal karakter. Tegen deze achtergrond werden de christenen in het Nabije Oosten in toenemende mate als agenten van Europese machten gezien. Het bewustzijn van hun (deels) eeuwenlange presentie verbleekte in de ogen van hun moslimburen. Als Ottomaanse troepen in de loop van de Eerste Wereldoorlog christelijke Armeniërs en Syrisch-orthodoxen uit hun oorspronkelijke vestigingsgebied verdrijven, en daarbij tot wel twee miljoen mensen vermoorden, wordt dit als passende reactie op hun vermeende collaboratie met de ‘christelijke’ oorlogsvijand Rusland gerechtvaardigd. 

‘Collaboratie met het Westen’ wordt ook de al eeuwenlang in Irak wonende christenen na de val van Saddam Hussein in 2003 verweten. Inderdaad profiteerden vele Syrisch-orthodoxe, Syrisch-katholieke, Armeens-orthodoxe en Armeens-katholieke christenen aanvankelijk van de aanwezigheid van de geallieerden in Irak. Vaak gaven westerse bedrijven in het aantrekken van werknemers de voorkeur aan christenen boven moslims. Juist dit gebruikten islamisten al snel als voorwendsel voor aanvallen op christenen. 

Collaboratie met het Westen’ wordt ook de in Irak wonende christenen verweten

Ontelbare malen en door het land heen kwam het sinds de val van Saddam Hussein tot aanslagen op christelijke kerken. Op 31 oktober 2010 eiste een gijzeling in een Syrisch-katholieke kerk in Bagdad 68 mensenlevens. Christenen uit alle kerken werden en worden door islamisten met de dood bedreigd als ze Irak niet binnen korte tijd verlaten. Sinds de invasie van de geallieerden is van de 1,2 miljoen christenen meer dan de helft gevlucht naar naburige staten, naar Europa of naar Amerika. 

Samen met moslims

Ook deze recente gebeurtenissen tonen aan dat de bemoeienis van Europeanen hoogst ambivalent is voor de christenen in het Nabije Oosten. Een deel van hen profiteert van de nieuwe mogelijkheden en perspectieven. Velen sloten zich echter aan het begin van de twintigste eeuw, samen met moslims en seculieren, aan bij de ‘Nahda’, een hervormingsbeweging die een culturele en politieke renaissance in de Arabische wereld nastreefde. De Nahda werd in belangrijke mate door christelijke intellectuelen gedragen. Zij hoopten dat het overnemen van Europese ideeën zou leiden tot de overwinning op de eeuwenlange benadeling onder moslimheerschappij. 

Christenen speelden een belangrijke rol in verscheidene Arabische onafhankelijkheidsbewegingen. In 1944 startten de christelijke Palestijnen Emile Touma, Fuad Nasser en Emile Habibi het communistische dagblad ‘Al-Ittihad’ (de eenheid). De orthodoxe christen Michel Aflaq, een vroege exponent van het Arabische nationalisme, stichtte in 1943 samen met de moslim Salah al-Din al-Bitar de Syrische Baathpartij. Later steunde hij het door Gamal Abd-El-Nasser uit Egypte gepropageerde panarabisme. Ten slotte verloor het panarabisme na de ontmoedigende nederlaag tegen Israël in de Zesdaagse Oorlog (1967) zijn goede reputatie in de Arabische wereld. In bijna de hele regio heeft een religieus fundamentalisme sindsdien zijn plaats ingenomen. 

Met deze historische ervaringen en actuele gebeurtenissen in gedachten zien vele christenen dit fundamentalisme als een reële bedreiging. Dat verklaart ook de terughoudendheid van veel kerkleiders, als het gaat om de actuele politieke omwentelingen. Zowel in Egypte als ook in Syrië verwachten de christenen geen verbetering van een democratische gelegitimeerde machtsovername van islamistische krachten, niet waar het hun maatschappelijke posities betreft die onder de totalitaire regimes in elk geval tot op zekere hoogte gegarandeerd waren.

Libanon als ‘boodschap’?

Paus Johannes Paulus II schetste in 1997 Libanon als een mogelijk model voor een vreedzame samenleving van religies en etnische groepen in het hele Midden-Oosten: ‘Libanon is geen land, maar een boodschap.’ De paus was zich er wel degelijk van bewust dat de religieuze en etnische verhoudingen in Libanon buitengewoon complex en spanningsvol zijn. Altijd al was Libanon op grond van zijn topografie een toevluchtsoord voor vervolgde christenen uit het hele Nabije Oosten. Daarbij leek het samenleven van christenen, moslims en druzen vaak eerder een’ naast-elkaar’ dan een ‘met-elkaar’. De latente spanningen tussen de verschillende religieuze en etnische groeperingen in Libanon mondde in 1975 uit in een gruwelijke burgeroorlog die pas in 1990 beëindigd werd. 

Veel Libanese christenen beschouwen zich in het licht van de naoorlogse politieke en maatschappelijke ontwikkelingen als de verliezers van de burgeroorlog. Eeuwenlang vormden zij de meerderheid van de Libanese bevolking. Het ‘nationale pact’ van 1943 rekende nog met een verhouding christenen-moslims van 6:5. Het presidentsambt bleef voorbehouden aan de maronitische christenen. De minister-president moest een soennitische, de voorzitter van het parlement een sjiitische moslim zijn. De overeenkomst van Taif die in 1989 de Libanese burgeroorlog beëindigde, verschoof de machtsverhoudingen echter beduidend ten ongunste van de christenen. Onopgeloste politieke vragen, schermutselingen met Israël en economische problemen hebben veel christenen sindsdien tot emigratie gedrongen. Een model voor vreedzaam samenleven van verschillende godsdiensten en etnische groepen biedt Libanon vandaag nauwelijks.

Zwaar verlies

Dat christenen hun oorspronkelijke thuis in het Nabije Oosten verlaten is geen nieuw verschijnsel. Om diverse redenen zochten veel christenen door emigratie naar Amerika al in de negentiende eeuw een nieuwe toekomst. Deze ontwikkeling nam in de twintigste eeuw echter dramatisch toe. Veel oriëntaalse kerken hebben intussen meer leden in de buitenlandse diaspora dan in het land van herkomst. Zo wonen in Chili vandaag meer dan driehonderdduizend christenen van Palestijnse afkomst, dubbel zoveel als in het heilige land zelf. In Bethlehem of in Nazareth is al lang geen sprake meer van een christelijke meerderheid. Het hoge opleidingsniveau van christenen versterkt de neiging om te emigreren, evenals de mogelijkheden tot opname in de doellanden waar al eerder geëmigreerde familieleden wonen. 

Weliswaar emigreren niet alleen christenen, maar ook moslims uit het Nabije Oosten. Voor een religieuze minderheid als de christenen weegt het verlies van iedere familie die het thuisland de rug toekeert echter zwaar. Telkens weer waarschuwen de kerkleiders in het Nabije Oosten voor het verlies van de ‘levende stenen’ (1 Petrus 2:5), juist op de plaats waar eens de wieg van het christendom stond. 

Tot op heden laat de ‘Arabische lente’ ook de christenen helaas geen lichtende toekomst verwachten. Tegen deze achtergrond is het misschien wel de roeping van christenen wereldwijd om te bidden dat de vreedzame scènes op het Tahrirplein in Cairo begin februari 2011 meer waren dan een bedrieglijk intermezzo. 

Met toestemming overgenomen uit Eine Welt. Magazin aus Mission und Ökumene, Heft nr. 2, Juli/August 2012.

Vertaling: Wilbert van Saane 

― Dirk Ansorge is katholiek theoloog en professor Dogmatiek aan de Filosofisch-Theologische Hogeschool Sankt Georgen in Frankfurt am Main. Een van zijn onderzoeksgebieden is religie en politiek in het Midden-Oosten.