Kathleen Ferrier: ‘Op weg naar een gedeeld toekomstperspectief’ 

Haar vader was de eerste president van onafhankelijk Suriname. Zelf is Kathleen Ferrier al jaren actief op het terrein van politiek, kerk en ontwikkelingssamenwerking. Hoe kijkt deze geboren Surinaamse aan tegen de periode van slavernij en daarna? Wat kunnen de Nederlandse kerken vandaag doen en welke mogelijkheden ziet zij voor herstel?

Kathleen Ferrier, geboren in 1957 in Paramaribo, is een dochter van oud-president Johan Ferrier in Suriname. Zo’n tien jaar was zij actief als deskundige ontwikkelingssamenwerking in Chili en in Brazilië. Van 1996 tot 1999 was ze secretaris Latijns-Amerika voor de Gereformeerde Kerken in Nederland. Van 1994 tot 2002 was ze coördinator van SKIN, Samen Kerk in Nederland, vereniging van migrantenkerken. Als Tweede Kamerlid voor het CDA hield zij zich van 2002 tot 2012 onder meer bezig met ontwikkelingssamenwerking en onderwijs. Deze zomer verhuist zij naar Hong Kong, samen met haar man dominee Tjeerd de Boer die daar aantreedt als docent Missiologie aan het Lutheran Theological Seminary.

Wat is uw drive om u met slavernij bezig te houden? 

‘Het raakt me, zoals het alle Nederlanders zou moeten raken. Het raakt me ook als Surinaamse vrouw. Het slavernijverleden is een belangrijk deel van onze gemeenschappelijke geschiedenis. Kennis van de geschiedenis ontbreekt vaak, terwijl het juist zo belangrijk is om er kennis van te nemen. In de Nederlandse samenleving zijn er nog steeds sterke gevoelens van zowel superioriteit als inferioriteit. Ook is het nog steeds zo dat het met een gekleurde huid lastiger is om bijvoorbeeld aan een baan te komen. In die zin is er dus sprake van discriminatie. We moeten dit jaar daarom benutten om vooruit te komen, niet om alles bij hetzelfde te houden. We moeten erkennen wat er gebeurd is in het verleden, en van daaruit op weg gaan naar een gedeeld toekomstperspectief.’ 

Op internet vond ik verschillende reacties over de herdenking van de afschaffing van de slavernij (ik lees mevrouw Ferrier er twee voor). De teneur is dat er eerst excuses aangeboden moeten worden, voordat een gezamenlijke herdenking of viering überhaupt mogelijk is. Ik proef achter deze reacties veel pijn en frustratie. Hoe reageert u hierop? 

Als eerste wil ik erop wijzen dat het herdenkingsjaar nadrukkelijk niet bedoeld is als een viering van de afschaffing van de slavernij. Er is een groot verschil tussen vieren en herdenken. We kunnen niet vieren dat de slavernij is afgeschaft. Verder ben ik wel bekend met dit type reacties; zo ken ik inderdaad mensen die geen behoefte hebben aan zo’n herdenking. Toch ben ik geen voorstander van het focussen op het vragen en aanbieden van excuses voor het verleden. Ik denk namelijk niet dat je door het ontvangen van excuses makkelijker de toekomst tegemoet kunt zien. In een persoonlijk gesprek zou ik zeggen tegen de mensen die er zo over denken: ‘En dan … wat? Dan heb je je excuses, maar wat wil je nu doen? We hebben nu nog steeds te kampen met discriminatie, hoe ga je daar mee om?’ 

Ook wil ik benadrukken dat het een complexe tijd geweest is. Er spelen veel verschillende factoren. Zo moet er bijvoorbeeld niet alleen gekeken worden naar de rol van de Europese slavenhandelaars, maar ook naar de handelaars vanuit Afrika zelf. Maar het begint natuurlijk wel met het erkennen van die pijn en frustratie. Het is daarom erg belangrijk om goede informatie te geven. 

Er is dus sprake van tegengestelde reacties op de herdenking. Er blijken veel mensen te vinden dat we vooral naar de toekomst moeten kijken en niet eindeloos naar het verleden moeten blijven kijken. 

Ik kan me er niet in vinden als er heel makkelijk gezegd wordt ‘zand erover’. Want hoe lang is honderdvijftig jaar nu eigenlijk? Je kunt niet zomaar verdergaan alsof er niets gebeurd is. Zo moeten we bijvoorbeeld onder ogen zien dat veel van Nederlands rijkdom te danken is aan de opbrengsten van de slavenhandel. Ik denk hierbij aan de Westerkerk in Amsterdam en veel panden in de grachtengordel, die gebouwd zijn van deze opbrengsten. En als we naar de toekomst kijken, dan is het heel belangrijk dat we een gezamenlijk perspectief ontwikkelen. Dat kan alleen maar ontstaan door een wederzijdse herkenning. 

Op welke manier kan er gewerkt worden aan een gedeeld perspectief? Kunt u dat concreet maken? 

Aan de ene kant kun je de kloof tussen verschillende bevolkingsgroepen benadrukken, maar aan de andere kant kun je natuurlijk ook vooral de aandacht richten op dingen die wel goed gaan. We moeten ons vooral realiseren hoe hard we elkaar in Nederland nodig hebben. De situatie in Nederland op dit moment is niet zo heel eenvoudig. We zullen op termijn hard arbeidskrachten nodig hebben, bijvoorbeeld in de zorg. We hebben dus ook mensen van buiten Europa nodig. 

Als we ons huidige welvaartsniveau in stand willen houden, dan zijn we afhankelijk van elkaar. We kunnen niet op allemaal meer op ons eigen eilandje gaan zitten. We moeten dan ook verder kijken; er staat meer op het spel dan alleen de huidige crisis te boven te komen. De wereld is veranderd. We leven nu in een wereld waarin iedereen met elkaar verbonden is, bijvoorbeeld via de sociale media. Dan is het zo jammer als je je laat beperken door gevoelens van inferioriteit en superioriteit. Het is daarom belangrijk om met elkaar in contact te komen, op school, en via studie of werk. Dialoogprogramma’s kunnen ook goed werken en een belangrijke rol vervullen. 

Toch is het vooral nodig om samen actief te zijn; dat gaat verder dan met elkaar praten, hoe belangrijk dat ook is. Diversiteit is een bron van kracht, het werkt niet belemmerend. Het zou mooi zijn als meer mensen dat zouden inzien. Verschillen moeten niet weggepoetst, maar erkend worden. We moeten ze onder ogen zien en met elkaar bespreken. Ook is het vooral nodig om duidelijk te maken waar grenzen liggen. Eerwraak en genitale verminking bijvoorbeeld worden hier in Nederland niet toegestaan. 

Welke rol kunnen kerken en geloofsgemeenschappen spelen bij de herdenking van de afschaffing van de slavernij? Met andere woorden: wat is er specifiek christelijk aan de herdenking? 

‘De christelijke kerk speelt een belangrijke rol bij de herdenking van het slavernijverleden. Juist als het gaat om het vormen van een gemeenschappelijk toekomstperspectief, kan de kerk een cruciale rol spelen. We zijn allemaal kinderen van één Vader. We zijn broeders en zusters van elkaar. Daarom is er een volstrekte gelijkwaardigheid. Het is een taak van de kerken om deze gelijkwaardigheid voor het voetlicht te brengen. De kerk kan hier een krachtig appèl doen. 

Een praktijkvoorbeeld is de dag die in februari georganiseerd werd in Utrecht op initiatief van de Raad van Kerken met als thema ‘Slavernij: goedpraten of uitpraten’. Zo werd daar bijvoorbeeld een wandeling gemaakt door de stad langs concrete verwijzingen naar het slavernijverleden, naar aanleiding van het boek Wandelgids sporen van Slavernij in Utrecht. Een prachtig, geïllustreerd boek waardoor de ogen letterlijk opengaan voor het gemeenschappelijke verleden. 

Hierbij heeft de kerk een belangrijke taak. De kerk moet onomwonden erkennen wat er gebeurd is en moet ook aandacht geven aan de rol die de kerk zelf gespeeld heeft. Ook heeft de kerk een belangrijke taak als het gaat om het zich inzetten voor rechtvaardigheid en om onrecht te bestrijden. Ook zou de kerk een plaats moeten zijn waar er ruimte is om gevoelens en herinneringen te delen. Kerken kunnen zich bijvoorbeeld inzetten voor gemeenschappelijke vieringen. 

In het verleden is dit ook al gebeurd; ik denk bijvoorbeeld aan de gemeenschappelijke viering in 2000 ter gelegenheid van het jubeljaar. De toenmalige voorzitter van de Raad van Kerken heeft toen ook onomwonden erkend wat de rol van de kerk bij de slavenhandel geweest is. Ook was er ruimte voor getuigenissen in een sfeer van openheid en gelijkwaardigheid. Het is belangrijk dat je niet blijft hangen in mooie woorden, terwijl er uiteindelijk niets verandert. 

Als kerken zo’n proces ingaan, waar er in een sfeer van openheid en wederzijdsheid naar elkaar geluisterd wordt, betekent dat natuurlijk niet dat er totale overeenstemming is. Het kan ook best zijn dat het moeilijk, of soms zelfs onmogelijk is, om tot een gemeenschappelijk perspectief te komen. Het is zeker niet makkelijk, juist omdat het zo’n gevoelig en emotioneel onderwerp is. We moeten ook niet zo bang zijn voor verschil van inzicht. Als het er is, moet het erkend worden en moeten we het niet uit de weg gaan. 

Er is natuurlijk ook nog veel pijn uit het verleden aanwezig. Het is heel confronterend als je moet zeggen: ‘Mijn voorouders zijn tot slaaf gemaakt.’ En het is ook heel confronterend als je moet zeggen: ‘Mijn voorouders hebben ernstige misdaden tegen zwarte mensen begaan.’ Maar ik wil ook niet het beeld schetsen dat het er altijd emotioneel aan toe zou moeten gaan. Dat is niet mijn persoonlijke ervaring. Als het gaat over verschillen en overeenkomsten, kies ik er toch voor om zo veel mogelijk de overeenkomsten te benadrukken. Er zijn zoveel dingen waarin en waarover we geen verschil van inzicht hebben. Uiteindelijk willen de meeste mensen hetzelfde: gewoon een beetje gelukkig zijn, een dak boven het hoofd, toegang tot goede gezondheidszorg en onderwijs voor hun kinderen. Dat zijn belangrijke punten waar we elkaar makkelijk op kunnen vinden. Bovendien moeten we hoe dan ook samen verder, we moeten samen een toekomst opbouwen.’ 

Slavernij in feiten

  • De eerste slaven op Nederlandse bodem, 1596 in Middelburg, moesten volgens het stadsbestuur op ethische gronden in ‘heure natuerlicke liberteyt’ worden hersteld.
  • Bij de oprichting van de West-Indische Compagnie (WIC) in 1621 was slavenhandel op ethische gronden verboden, maar vanaf 1628 werd het op commerciële gronden toegestaan, ondanks protesten van mensen als Cats en Voetius.
  • In de zeventiende en achttiende eeuw werden ongeveer twaalf miljoen Afrikanen als slaaf naar de Nieuwe Wereld vervoerd, waarvan twaalf procent door Nederlanders, legaal en illegaal, met name naar Brazilië, Suriname en Curaçao. De slavenverkoop van Afrika naar Arabische landen is ouder, groter en heeft langer geduurd dan die naar het Westen.
  • De slaventransporten vormden de omvangrijkste scheepvaartactiviteit van de WIC. In 1674 ging de WIC failliet, maar de stad Amsterdam financierde een doorstart om de mogelijke winsten uit de slavenhandel. In de periode 1674-1740 heeft de compagnie 383 schepen uitgereed. 
  • Plantagehouders wilden niet dat slaven het evangelie zouden horen, want in geval van bekering moesten zij hen dan als broeders en zusters behandelen. In Zuid-Afrika werden om die reden moslims uit Nederlands-Indië aangevoerd om als slaven te werken.
  • De Hernhutters omzeilden deze regel, vanaf 1740, door zelf slaaf te worden of slaven vrij te kopen en een opleiding te geven. De protestantse kerken hebben zich met een smaadschrift aan de Gouverneur daartegen verzet.
  • Vanaf 1863 moesten de vrijgekomen slaven nog tien jaar op de plantages blijven werken, maar ze werden zo laag betaald dat ze ver beneden de armoedegrens leefden.

Deze feiten zijn op een rij gezet door Pieter Bos. Samen met Helene Bos leidt hij het werk van de stichting Serving the Nations en van de VerzoeningsCoalitie Nederland.

– Eleonora Hof is promovenda aan de Protestantse Theologische Universiteit en maakt deel uit van de redactie van TussenRuimte.