Ziekenbezoek en bidden bij moslims
God geeft aan dat hij voor iedere ziekte ook een genezing heeft gecreëerd. Bij ziekte heeft de gelovige als eerste de taak om genezing op te zoeken en om geduldig te zijn, of beter gezegd om niet in opstandigheid te vervallen. De geleerde Said Nursi legt dit mooi uit in zijn verhandeling Zegeningen voor de zieken (ook in het Nederlands verkrijgbaar):
‘Jouw ziekte kan je elke minuut van je leven de waarde van een uur aanbidding verschaffen. Er zijn namelijk twee soorten van aanbidding. De één bestaat uit de vaste vormen van aanbidding, zoals de dagelijkse vijf gebeden en smeekbeden. De andere vormen van aanbidding komen voort uit negatieve omstandigheden, zoals tijden van tegenspoed en ziekte. Deze doen de patiënt zijn onmacht en zwakte voelen, waardoor hij zich smekend tot de Barmhartige Schepper wendt en tot een zuivere en oprechte manier van aanbidden komt.’
Een zieke persoon hieraan herinneren kan hem helpen ziekte als een gift van God te zien en daarmee met een positievere kijk door het leven te gaan. De profeet Mohammed (vrede zij met hem) zegt namelijk ook: ‘Wanneer een moslim door een ziekte of andere zaken wordt beproefd, laat Allah zijn zonden vallen zoals een boom zijn bladeren.’ Dit zijn enkele zaken die de zieke zou kunnen doen. Echter, staat een zieke persoon er niet alleen voor.
Zieken bezoeken
De profeet Mohammed (vrede zij met hem) noemt bij de rechten die een moslim op een medemoslim kan laten gelden vijf punten op, waarvan het bezoeken van je zieke broeder of zuster er één is. God geeft namelijk ook aan dat hij op de Dag des Oordeels zal zeggen: ‘O zoon van Adam, Ik was ziek en jij bezocht Me niet.’ Waarop Zijn dienaar zal zeggen: ‘O Heer, hoe had ik U moeten bezoeken terwijl U de Heer der Werelden bent?’ Waarop Allah zal zeggen: ‘Wist jij niet dat toen Mijn dienaar [naam] ziek was en als jij hem had bezocht, dat jij Mij bij hem had aangetroffen?’
Lezen en bidden
Bij het bezoeken van een zieke medemens wordt er, naast het geven van adviezen om geduldig te zijn, vaak uit de Koran gelezen. God zegt over de Koran: ‘En Wij zenden van de Koran [gedeelten] neer die genezing en barmhartigheid zijn voor de gelovigen.’ De profeet heeft bij ziekte zowel artsen opgezocht, als dat hij ook aangeeft: ‘het beste geneesmiddel is de Koran’. Zowel een woord, een vers, als een hoofdstuk ervan.
Een geliefd hoofdstuk is het openingshoofdstuk Fatiha waarvan de profeet Mohammed zegt: ‘De Fatiha biedt een oplossing voor ieder probleem’. Maar ook het ‘hart van de Koran’, zoals het hoofdstuk Yasin ook wel wordt genoemd: ‘de zorg van degene die Yasin leest zal van hem verheven worden.’
Er zijn veel gebeden die gelezen kunnen worden. Wanneer men een zieke bezoekt of iemand zelf ziek wordt, richt men zich tot God en bidt:
‘Neem de pijn weg, o Heer der mensheid, en schenk genezing. Want U bent de Genezer en er is geen genezing behalve Uw genezing die geen spoor van ziekte achterlaat.’
Deze smeekbede heeft de profeet Mohammed, vrede zij met hem, zijn metgezellen geleerd.
Daarnaast wordt het aangeraden om verzen te lezen met uitspraken van profeten, die onze grote voorbeelden zijn. Uitspraken waarmee zij zich bij ziekte tot Allah hebben gewend, bijvoorbeeld het vers waarin de profeet Abraham (vrede zij met hem) zegt: ‘En wanneer ik ziek ben, is Hij het Die mij geneest.’ (De Dichters 26:80)
In de voetsporen van de profeet Ayoub (Job) lezen wij als een smeekbede voor genezing: ‘En (gedenk) Ayoub toen hij zijn Heer aanriep (en zei): “Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Barmhartigste der Barmhartigen”.’ (De Profeten 21:83)
Bij ziekte gaat het dus om een combinatie van je toe te wenden tot Allah voor genezing, een positieve kijk op ziekte, geduld, en om de fysieke nabijheid en steun van je familieleden, vrienden, kennissen en buren.
— Alper Alasag is directeur van de stichting Islam & Dialoog.
Gebed tegen het duister
Bidden wij voor wie bevangen zijn door angst,
– ook al zijn ze verzekerd van wieg tot graf –
onzeker of hun geluk wel duurt.
Waarom niet je toekomst veilig gesteld
ten koste van andermans levensvreugde?
Barmhartige, bewaar ons daarvoor.
Voor zieke en opgebrande mensen bidden wij,
gemeden voelen ze zich, ongehoord.
De woestijn waarin zij verzanden,
is dat dan toch hun eigen schuld?
Dat zij een luisterend oor vinden
voor wat onuitgesproken blijft
maar in het donker rondspookt en verziekt.
Want liefde en aandacht helen
ook waar genezing uitblijft.
En we bidden voor onszelf
dat wij open mogen bloeien in uw licht
en de duisternis geen greep op ons krijgt.
Rob van Essen
Ziekte en genezing in het joodse gebed
Het amieda (letterlijk ‘staande’) is het centrale gebed in de joodse eredienst. Het wordt ook wel achttiengebed of sjemone esre (letterlijk: achttien) genoemd, hoewel het tegenwoordig uit negentien zegenspreuken bestaat. Het amieda, dat staande in stilte en concentratie wordt gezegd, wordt herhaald door de leider van het gebed (chazzan) in de synagoge. Het stil zeggen van het amieda is diep ingeslepen in de joodse gebedsbeleving, zozeer dat het amieda zelfs aangeduid kan worden met het algemene woord voor gebed: tefilla.
De achtste zegenspreuk luidt als volgt:
‘Genees ons, Heer, dan zijn wij genezen.
Bevrijd ons, dan zijn wij bevrijd, want onze lof zijt Gij.
En breng volledige genezing voor al onze slagen,
want God, koning, geneesheer, trouw en barmhartig zijt Gij.
Gezegend zijt Gij, Heer, die de zieken van zijn volk Israël geneest.’
De zegenspreuk verwijst naar Jeremia 17:14, al staat de tekst daar in het enkelvoud: ‘Genees mij, HEER, dan zal ik gezond zijn.’ Het is mogelijk om op deze plaats persoonlijk te bidden voor zieken. Door de woorden zo te bidden identificeer je je met de noden van de ander.
In de Kitsoer Sjoelchan Aroech (letterlijk ‘gedekte tafel’), de compacte joodse codex waarin de neerslag van eeuwenoude discussies over de joodse levenswandel te vinden is, staan voorschriften wat te doen wanneer je ziek bent of op bezoek gaat bij een zieke. Naast het vertrouwen op God blijft er altijd het nuchtere verstand.
‘De Tora heeft een arts toestemming gegeven om een zieke te genezen, zoals er geschreven staat [Sjemot 21:19]: “Hij zal hem zeker genezen.” Daarom mag een zieke zich niet uitsluitend op een wonder verlaten, maar is hij verplicht de algemene procedure te vervolgen en een dokter te roepen die hem genezen kan.’
(Sjoelchan Aroech, hoofdstuk 192, 3 )
De Amerikaanse conservatieve rabbijn Jack Riemer kan daarom bidden:
‘We kunnen U niet domweg bidden, o God,
om een eind te maken aan ziekten,
want U hebt ons al een geweldig verstand gegeven
waarmee we geneesmiddelen en therapieën kunnen uitdenken,
als we er maar een constructief gebruik van maken.
Daarom bidden we U in plaats daarvan, o God,
om kracht, vastberadenheid en een sterke wil,
om te doen, in plaats van alleen maar te bidden,
om te worden, in plaats van alleen maar te wensen.’
(In gebed, 839)
Wanneer iemand op de rand van de dood ligt, kan gebeden worden:
‘Ik erken voor U, Eeuwige, mijn God en God van mijn vaderen, dat zowel mijn genezing als mijn dood in uw handen zijn. Moge het uw wil zijn om mij een volledige genezing te zenden. Echter, mocht ik sterven, dan zal ik het uit uw hand accepteren, en moge mijn dood een verzoening zijn voor alle zonden en overtredingen waaraan ik mij schuldig gemaakt heb. Geef mij een plaats in de Hof van Eden en in de Komende Wereld, die bestemd zijn voor rechtvaardigen.’
(Sjoelchan Aroech, hoofdstuk 194, 14)
Een bijzonder gebed over het voorkomen van ziekte staat in de Talmoed. Daar wordt een verband gelegd tussen de studie van de Tora en gezond zijn.
‘Moge het uw wil zijn, Eeuwige onze God,
dat Uw Tora onze bezigheid is,
dat ons hart niet ziek wordt,
en onze ogen niet verduisteren.’
(Berachot 16b)
De joodse gebedstradities gaan terug op de Psalmen in de Hebreeuwse Bijbel. Daar wordt een model van bidden gegeven, waarbij alles wat een mens overkomt uitgeschreeuwd kan worden. In Psalm 41:4 wordt een verband gelegd tussen ziekte, welbevinden en levensstijl. Wie zorgt voor de armen, zal God beschermen en in leven houden. De ik-persoon ziet zelf een verband tussen zijn ziekte en de dingen die hun doel voorbij geschoten zijn.
‘Op zijn ziekbed zal de HEER hem tot steun zijn.
“Hoe lang hij ook ziek ligt, u keert zijn lot ten goede.”
Ik zeg: Heer, wees mij genadig,
genees mij, ik heb tegen u gezondigd.’
Ziek zijn is in de joodse traditie altijd meer dan een ziekte hebben, en genezing meer dan een dokter nodig hebben, al is dat zeker niet onbelangrijk. Ziekte en genezing hebben te maken met vervreemding van God en heel worden. Je bent een heel mens als je je leven oriënteert op God.
— Eeuwout van der Linden is projectmedewerker Kerk en Israël (Protestantse Kerk in Nederland) en predikant op Oost-Souburg.
Gedachtenis van ontslapenen
Het gaat nooit over
Het wil maar niet wennen, God
nu mijn lief er niet meer is.
Ik kom binnen, maar ben niet thuis,
dek de tafel, maar niet voor twee.
‘Gelukkig ben je niet alleen,
want jij hebt toch je geloof’, zeggen ze.
Maar wat weten ze van mijn ongeloof
en de stilte die niet te harden is?
Zij voelen niet de pijn die blijft
de vragen waarop geen antwoord komt.
Troost mij toch met Uw lied
hoor mijn woordeloos roepen.
En als ik een kaars ontsteek
bij het portret van wie ik zo mis,
wees dan de hand die mij draagt
het licht waarnaar ik tast.
Rob van Essen
Ziekte en handicap in de joodse traditie
‘Ik, de Heer, ben het die jullie geneest’, is de goddelijke belofte aan de Israëlieten. Ze zullen niet door ziekte worden getroffen als ze vasthouden aan de geboden (Ex. 15,26). De elfde-eeuwse Franse commentator Rashi (Rabbi Shlomo ben Yitschak) haalt de oudere Mekhilta aan (een tweede-eeuws rabbijns commentaar), dat dit moet worden verstaan als een preventief medicijn. De voorschriften van de Tora zijn te vergelijken met ‘een dokter die tegen een man zegt: “Eet dit niet, want dan word je ziek”.’ Niettemin worden zelfs degenen die streng volgens de regels van de Tora leven ziek. De dokter wordt tot deze dienst geroepen, en krijgt toestemming om de zieke te genezen: ‘ve’rapo yerapeh’ (hij zal ervoor zorgen dat hij geheel wordt genezen) (Ex. 21,19), als partner van God, niet als concurrent (Talmoed, Baba Kamma 85a).
Barmhartig
Rabbi Pesach Krauss, pastoraal counselor in het Sloan Kettering Ziekenhuis (voor kankerpatiënten) in New York, deed in zijn boek Why me? (Waarom ik?; 1990) verslag van de diepe momenten van hen die in een crisis van ziekte of handicap verkeren. Hier weerklinkt de klacht van de Israëlieten tegenover Mozes in tijden van crisis: ‘Is de Heer nu bij ons of niet?’ (Ex. 17,7). En bij Job is dit natuurlijk het centrale thema: ‘Als niet Hij dit doet, wie dan?’ … ‘En waar is dan mijn hoop?’ (Job 9,24 en 17,15). Mensen in nood zoeken naar betekenis in hun situatie.
Barmhartigheid behoort tot de kern van de joodse traditie, die een menselijke en waardige houding laat zien tegenover een ieder, omdat alle mensen zijn geschapen als een evenbeeld van God (Gen. 1,27). Dit krijgt uitwerking in de mitzvot, de goddelijke voorschriften, die fundamenteel zijn voor het joodse geloof.
Toch zien we in de halachische literatuur (religieuze wetsliteratuur) ook teksten waaruit onverschilligheid of zelfs hardvochtigheid spreekt, doordat ze mensen met bepaalde onvolmaaktheden uitsluiten van opgedragen religieuze activiteiten. Dit heeft te maken met de centrale waarde die wetsvervulling heeft in de joodse cultuur. Wie meer kan doen in het vervullen van de mitzvot heeft een hogere status (Talmoed, Baba Kamma 87a, Kiddoesjin 31a). Dat is de reden waarom iemand die de volwassenheid bereikt bar (of bat) mitzva wordt genoemd: een persoon die de wet vervult.
Hoewel het kunnen vervullen van de voorschriften buitengewoon belangrijk is in het joodse geloof, zoals duidelijk blijkt uit de veelzijdige structuur van de mitzvot, is toch het menselijk bestaan zonder meer al de moeite waard in de ogen van God. We staan in een spanningsveld tussen de joodse wet, die gericht is op voorschriften, en de bredere idealen in de traditie, van barmhartigheid, hulpbetoon en verantwoordelijkheid. Voor ons als moderne mensen is het beledigend om individuen uit te sluiten van volledige deelname aan godsdienstige activiteiten vanwege een lichamelijke of geestelijke beperking, hetzij tijdelijk, hetzij chronisch. Dit probleem wordt echter al gevoeld in de halachische cultuur zelf, want idealiter is de bijbelse cultuur inclusief, en beoordeelt ze mensen niet op basis van bepaalde geestelijke of lichamelijke gaven.
De grote figuren uit de Bijbel – de aartsvaders van Israël: de blinde Isaak, de manke Jacob; en de aanvankelijk kinderloze aartsmoeders Sara, Rebekka en Rachel; Mozes met zijn spraakgebrek – staan niet in minder aanzien vanwege hun beperking. Ook maant de traditie ons om geen obstakels te plaatsen voor de voeten van een blinde en geen vloek uit te spreken over een dove (Lev. 19). Ze wijst ons erop attent om te gaan met het zwakkere deel van de samenleving.
Solidair
De ideale houding tegenover zieken en gehandicapten leidt tot solidariteit met de lijdende, en is kritisch over mensen die deze niet tonen. Er is bijvoorbeeld een rabbijnse anekdote over rabbi Judah haNasi. Hij leed aan een ernstige ontsteking van het tandvlees en aan nierstenen, als straf voor zijn hardvochtigheid en gebrek aan invoelingsvermogen tegenover een kalf dat op weg was geweest naar de slacht. Het kalf smeekte rabbi Judah namelijk om hem te redden, maar deze weerde het kil af: ‘Wat kan ik daaraan doen? Jij bent hiervoor geschapen!’ (Talmoed, Baba Metsia 85a). Het is onmiskenbaar dat veel van het lijden in de wereld te groot is om verlicht te kunnen worden door mensen. Helaas is het antwoord op die onmacht soms dat mensen zich afkeren van degene die lijdt. Wij moeten de lijdende mens juist bijstaan, zo dat hij niet alleen staat in zijn beproeving. Het vervolg van de anekdote laat dit zien. Wanneer rabbi Judah iemand terechtwijst die op het punt staat een muizenhol te vernielen, en zegt: ‘Laat dat. Er staat geschreven: “Hij ontfermt zich over heel zijn schepping” (Ps.145,9), geeft de Talmoed als commentaar: ‘Omdat hij barmhartig was, werd hem ook zelf barmhartigheid betoond’; zijn kwalen gingen over.
Verantwoordelijk
De wetten van de tsedaka (liefdadigheid) sporen ons aan ons in te zetten voor anderen. Ze richten zich tot het individu als broeder: ‘Daarom druk ik u op het hart om vrijgevig te zijn tegenover iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe is’ (Deut. 15,11). Kaïn probeerde zijn verantwoordelijkheid voor zijn broer te ontlopen: ‘Moet ik soms waken over mijn broer?’ (Gen. 4,9) en hij werd hiervoor aangeklaagd.
De morele imperatief om verantwoordelijkheid te nemen voor het welzijn van anderen, wordt mooi uitgedrukt in rabbi Eleazars interpretatie van het woord van de profeet Micha: ‘Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God’ (Mi. 6,8). Rabbi Eleazar interpreteert ‘trouw te betrachten’ als verwijzing naar daden van liefhebbende vriendelijkheid, en ‘nederig de weg te gaan van je God’ als verwijzing naar het bijwonen van begrafenissen en het geven van een bruidsschat aan een bruid (Talmoed, Soeka 49b), dus het betonen van solidariteit in slechte en in goede tijden.
Invoelingsvermogen houdt ook presentie in, zoals in het voorbeeld van rabbi Joshua ben Levi. Terwijl andere Wijzen van zijn generatie, rabbi Johanan, rabbi Eleazar, rabbi Ami en rabbi Asi contact met patiënten met een besmettelijke huidziekte zorgvuldig meden, zat rabbi Joshua midden tussen hen in en onderwees hij hen (Talmoed, Ketoebot 77b). Op dezelfde manier schrok rabbi Zera, die zelf verlamd was en een dwerg, er niet voor terug om zich in te laten met marginale mensen in zijn buurt, om hen in hun eer te herstellen. De Talmoed vertelt over hoe zij het verlies ervoeren toen hij stierf: ‘Tot nu vroeg deze dwerg op krukken om barmhartigheid met ons. Wie zal er nu voor ons bidden?’ (Talmoed, Sanhedrin 37a).
‘Geef me je hand’
Er wordt zelfs gezegd dat het bezoeken van de zieken en gehandicapten (bikkoer choliem) de zieke een beetje zijn pijn kan verlichten, tot een zestigste van de ziekte (Talmoed, Baba Metsia 30b), vooropgesteld dat men de ander ‘werkelijk liefheeft als zichzelf’ (Midrasj, Leviticus Rabba 34,1). Mensen die lijden, hebben de steun van anderen nodig, hun aanwezigheid en solidariteit, om te ontsnappen aan de ‘gevangenis’ van hun lijden.
‘Geef me je hand’, zei rabbi Johanan tegen zijn zieke vriend. ‘Hij gaf hem zijn hand en hij hielp hem op te staan’ (Talmoed, Berachot 28b). Zij die anderen troosten, kunnen niet zichzelf troosten, zoals de zieke rabbi Hanina uitlegde aan de eveneens zieke rabbi Johanan, omdat ‘een gevangene niet zichzelf uit de gevangenis kan bevrijden’ (Midrasj, Gezangen Rabba 2,34).
Kort gezegd is de oproep tot heiligheid (Ex. 19,6; Lev. 19) een oproep tot inclusiviteit en solidariteit. ‘Na’asesj ve’nisjma’ – we zullen doen en we zullen horen! (Ex. 24,7).
Vertaling uit het Engels: Tom Boesten
— Rabbijn dr. Tzvi C. Marx, geboren in New York City, gaf les aan de Yeshiva University aldaar, en was later directeur onderwijs van het Sholom Harman Institute in Israël. Hij kwam in 1996 naar Nederland, waar hij nu onder meer les geeft aan de Folkertsma Stichting voor Talmoedica en Hogeschool Windesheim, vanuit een grote liefde voor Tora, Talmoed en de joodse traditie.
We zoeken U
omdat we door U zijn gevonden,
uw Stem doorbrak onze stilte.
Nieuwe kracht zoeken wij om –
in alle verwarring en aanvechting –
te blijven vertrouwen
dat U ons niet loslaat.
We zoeken U
omdat we lijden onder Uw zwijgen,
lijden aan het leven,
dat zo verrukkelijk kan zijn
en zo bitter tegelijk.
Als U meer bent dan ingebeelde troost
wees dan aanwezig, kom haastig Heer!
Jezus, zoeker van mensen,
laat ons door uw Geest
en uw weg van kruis en opstanding
beseffen hoe kostbaar wij voor U zijn.
Wees zo onze troost en gids vandaag
en alle dagen.
Rob van Essen
De Lucasorde in Nederland
De Lucasorde is in 1953 opgericht. Inmiddels is er in veel kerken ruimte gekomen voor ziekenzalving en gebed voor genezing. Maar geloof in genezing, geloof en genezing blijft ook (pastorale) vragen oproepen. Soms gaat het anders dan we verwachten en bidden. Er zijn brokken en barsten: wat mag je dan van verwachten?
— Rob van Essen is voorzitter van de Lucasorde. Van hem zijn de afgedrukte gebeden. www.lucasorde.nl
De Lucasorde
In 1932 sticht een episcopaals predikant in de Verenigde Staten van Amerika
– John Gayner Banks – in zijn wijkgemeente de Lucasorde. De evangelist
Lucas, door Paulus ‘de geliefde geneesheer’ genoemd, besteedt in zijn
evangelie veel aandacht aan de genezingen die Jezus verricht. Banks
maakte zich zorgen over extreme pinksterevangelisten, die meenden dat je
simpelweg terug kon naar die gemeente van het begin. Wie nu maar gelóóft,
die zal wonderen zien gebeuren, die zal zeker genezen! Hij miste in deze
benadering de barmhartigheid, die toch kenmerkend voor het optreden van
Jezus is. Tevens was hij er van overtuigd dat ook de arts en de psychiater in
hun strijd tegen ziekte en chaos ten diepste in dienst van God staan.
Geloof in en gebed om genezing mag niet uitgespeeld worden tegen het
werk van de medicus.
In 1947 slaat de Lucasorde ook internationaal zijn vleugels uit en het is ds
Pieter van Leeuwen, toenmalig secretaris van de Herv. Raad voor Kerk en
Ziekenzorg, die in 1953 de Lucasorde in Nederland introduceerde. Artsen,
verpleegkundigen, pastores en gewone gemeenteleden zoeken als leden
van de Lucasorde een bijbelse en verantwoorde weg om de ‘dienst der
genezing’ binnen hun kerk weer op de agenda te plaatsen. Ze doen dat in
voorbedekringen, door aandacht te vragen voor ziekenzalving en
handoplegging en door conferenties en studiedagen waar de relatie geloof
en medisch handelen aandacht krijgt. Het was de Rotterdamse
evangelisatiepredikant Karel Kraan die onvermoeibaar heeft geijverd voor
een benadering waarin geloof en medisch handelen niet tegen elkaar
worden uitgespeeld.
De gewonde genezer
Het was de Nederlandse priester Henri Nouwen die ons bepaald heeft dat
Jezus kon genezen, omdat Hij wist wat lijden is. In onze vertechniseerde
samenleving lopen we het gevaar ‘genezing’ te zien als een ‘reparatie’. Door
tijdsgebrek lopen artsen helemaal het gevaar dat ze niet naar de klacht van
de zieke luisteren, maar alleen een diagnose stellen. Maar genezing –
‘behoud’ in het Nieuwe Testament – gaat ook over het herstel van relaties. De
zieke is van zijn lichaam vervreemd, voelt zich soms ook door zijn omgeving
in de steek gelaten en in dat complex raakt hij ook God nog kwijt! ‘Beter’
worden betekent in de Schrift niet simpelweg dat de oude situatie hersteld
wordt, maar dat we onszelf en anderen met nieuwe ogen gaan zien. De
Engelse arts Frank Wright, schreef nadat hij herstelde van een hartinfarct:
“Iedere toename in mijn gevoeligheid om lief te hebben, vergroot ook mijn
vermogen gewond te worden”. Het is opvallend dat juist mensen die ziek zijn
soms door God gebruikt worden om anderen ‘heling’ te brengen. De pastoor
van Ars (1786-1859) was tot zegen voor duizenden, terwijl hij zelf lichamelijk
gesloopt werd in zijn bediening. Hij werd in 1925 heilig verklaard en tot
patroon van de zielzorgers uitgeroepen. Vanuit een rechtlijnig
‘genezingsdogma’ zou je verwachten dat je eerst zelf beter moet zijn, wil je
genezing kunnen brengen. Maar God wil door het zwakke, het menselijke
werken. Dat is een bevestiging van de stelling van Jurgen Moltmann, die zei
dat Jezus niet door zijn goddelijkheid, maar door zijn menselijkheid genas!
“Niet door zijn superieure macht, maar omdat Hij zich overgeeft aan onze
pijn en dood”.
Het zijn deze woorden van Moltmann die mij hoop doen houden voor de
kerk, in al haar zwakheid en gebrekkigheid. Maar dan moet ze het wel
aandurven zwak te zijn en te lijden aan de tijd. Enthousiasme en vuurwerk,
van mij mag het. Maar onontbeerlijk is de gave van de barmhartigheid, die
ons erbij bepaalt dat we alleen samen ‘beter’ kunnen worden.