Accommoderen of confronteren?  Bijbelgebruik in Nederlands kinder- en jongerenwerk

Terwijl in Den Haag aan Koning Willem-Alexander het eerste exemplaar van de Bijbel in Gewone Taal werd overhandigd, sprak Laura Dijkhuizen van TussenRuimte met Corjan Matsinger van Youth for Christ en Annasjouk Nijhof van Timotheüs over het gebruik van de Bijbel door de organisaties waar zij werkzaam zijn. 

Corjan Matsinger werkt bij Youth for Christ en is daar verantwoordelijk voor het jeugdwerk binnen de kerken. Vooruitlopend op het gesprek, geeft hij aan: ‘Er is bij ons geen materiaal waarin de Bijbel niet open gaat.’

Annasjouk Nijhof is trainer binnen de organisatie Timotheüs, zij stimuleert ouders en kinderwerkers om na te denken over de geloofsopvoeding en biedt hier handvatten voor. ‘Hoewel we zelf geen uitgesproken missionaire organisatie zijn, komt vanuit missionair contexten regelmatig de vraag naar ons toe: wat moeten we met de kinderen?’

In het prachtige landhuis van Youth for Christ in Driebergen zijn Matsinger en Nijhof in gesprek over de plaats die de Bijbel inneemt in hun werk, hun persoonlijke leven en dat van hun gezin. Vanuit de praktijk constateren zij ontwikkelingen maar ook leemten waarop ingesprongen kan worden als het gaat over geloofsgesprekken met kinderen en jongeren, de overeenkomsten die hierin gelden voor beide groepen én de verschillen. 

Fundament

Matsinger: ‘Wij willen de Bijbel bij de belevingswereld laten aansluiten. Youth for Christ is hierin uniek, wij voelen ons te gast bij de processen van jongeren en kijken waar het van nut kan zijn om de Bijbel aan bod te laten komen. Dit levert wel een spanningsveld op, want de vraag is hoever we hierin kunnen gaan om het verhaal van de Bijbel nog recht te doen.’

Nijhof: ‘Dit ligt bij Timotheüs duidelijk anders. Bij ons is het bijbelverhaal leidend en vandaaruit zoeken we aansluiting bij de beleving van de kinderen. Er is sprake van een ander cognitief vermogen. Kinderen stellen zich open voor verhalen, waardoor deze aanpak nog steeds goed werkt. Daarbij willen we de kinderen een fundament bieden, laten zien wie Jezus is en dat Hij van ze houdt.’

IJzersterk

‘Het uitgangspunt van tieners verschilt natuurlijk van dat van jonge kinderen’, zegt Matsinger, ‘vooral wanneer we praten over randkerkelijke of niet-gelovige jongeren. Je kunt in deze tijd niet zo gemakkelijk meer een claim op dé waarheid leggen, maar wel delen van de levenswijsheid die jíj hebt ontdekt in de Bijbel. Neem bijvoorbeeld het boek Spreuken, dat een gebod als ‘je mag niet vreemdgaan’ vertaalt met: ‘je staat hartstikke te kijk als je naar een vreemde vrouw gaat, moet je dus niet doen’. Dat past bij de jongerencultuur van nu. Herkenning is belangrijk, maar hierin laten we wel het oorspronkelijke verhaal spreken. Voorheen werkten we met spiegelverhalen, zoals het vervangen van de (barmhartige) Samaritaan door een Marokkaan. Daar zijn we mee gestopt, simpelweg omdat de oorspronkelijke verhalen al ijzersterk zijn. We vervangen ook geen moeilijke begrippen meer door eenvoudige woorden; als God toornt, is Hij niet heel boos, maar is Hij toornig. Laten de jongeren daar maar tegenaan botsen. In die confrontatie met de heftigheid van verhalen, gebeurt heel veel.’

‘Daar valt voor ons nog wel het een en ander te verbeteren’, denkt Nijhof. ‘Wij laten over het algemeen de mooie kanten van het verhaal zien. Het feit dat God alle dieren redt in de ark van Noach bijvoorbeeld, maar we hebben het niet over al die mensen die verdronken. Daar moeten we natuurlijk ook mee oppassen, want dat kan heel confronterend zijn voor een jong kind. Maar ruimte creëren voor het kritisch kijken naar een verhaal en openheid voor vragen van kinderen, is binnen het kinderwerk niet altijd vanzelfsprekend.’

Matsinger: ‘Dat feit drong opeens door bij mijn zoontje van negen en hij vroeg mij: “Liet God iedereen verzuipen dan?” Waarop het andere kind van elf reageerde: “De wereld was dus eigenlijk een soort gezwel dat verwijderd moest worden.” Dat moet je laten gebeuren, dan krijgt het verhaal diepgang en leren kinderen dat niet alles altijd even romantisch en mooi is.’

Zelf laten ‘theologiseren’

Nijhof: ‘De uitdaging ligt bij het geloofsgesprek. Bij jonge kinderen houd je het eenvoudig, maar als ze ouder worden dan mag je hen helpen na te denken en kritische vragen te stellen. Als het bijbelverhaal een gegeven wordt en je vervolgens verder gaat met de knutsel, dan bied je geen ruimte voor de confrontatie, de diepere lagen en voor de open eindjes in het verhaal. Dat vraagt van de gespreksleider een toegankelijke houding zonder meteen te grijpen naar bekende antwoorden. Laat de kinderen maar zelf theologiseren. Hier kunnen we als organisatie zeker nog in groeien maar we zijn ons wel bewust van de noodzaak.’ 

Matsinger: ‘Een mooi voorbeeld hiervan is de zoektocht van een meisje dat ik ontmoette in een scholierencafé met gothic jongeren, totaal buitenkerkelijk maar wel getriggerd door bijvoorbeeld de orks van ‘Lord of the Rings’ (die films draaiden net). Omdat ik wilde aansluiten bij deze hype zijn we de tweede helft van het boek Daniël gaan bestuderen. We hebben ons samen verbaasd over de vreemde wezens in de Bijbel. Een meisje dat helemaal in de wereld van de wicca zat, is daarop de Bijbel gaan lezen. Twee weken later zag ik haar weer en ze vertelde mij dat ze eruit was: “God is duisternis”. Natuurlijk was ik helemaal flabbergasted en ik vroeg haar waar ze dat gevonden had. “In Exodus 20, waar God zich verbergt in de wolkkolom, in de duisternis.” “En,” zei ze, “dat doet Hij voor mij, omdat ik het licht nog niet aan kan.” Dan besef ik: de Bijbel is opengegaan. Of ze gelijk heeft of niet, dat vind ik dan minder boeiend, want vervolgens zijn we in gesprek. Dat is goud, ik geniet daarvan.’

Dit voorbeeld leidt tot een hardop nadenken over het bijbelgebruik binnen de missionaire context. Matsinger formuleert een belangrijke vraag: Staan wij, missionair werkers, ervoor open geraakt te worden door andere voorstellingen en gedachten dan wij van huis uit gewend zijn?

Nijhof: ‘Wanneer wij kinderen laten fantaseren over bepaalde begrippen, zoals over engelen rondom kerst, komen daar hele mooie omschrijvingen uit. Wanneer we daarna in het verhaal duiken, heeft dit al een extra dimensie gekregen. Zo verrijken onze eigen voorstellingen en het verhaal elkaar en wordt er minder snel over bijzondere gebeurtenissen heen gelezen.’

Matsinger: ‘Wat dat betreft, hebben we misschien binnen de missionaire context de Bijbel te plat gemaakt, het verhaal te eenvoudig om maar laagdrempelig te blijven. Ik zou eerder pleiten voor hoogdrempeligheid. Er mag iets van mysterie in zitten, iets verborgens, zodat er ook doorzettingsvermogen nodig is om Hem te leren kennen.’

Nijhof vraagt naar de ervaringen van Matsinger bij het behandelen van confronterende teksten, waarop er een aantal voorbeelden volgen van onderwerpen waar de Bijbel veel over te zeggen heeft. Onderwerpen zoals geweld, seksualiteit of slavernij zijn relevant binnen de belevingswereld van jongeren en het is volgens Matsinger erg interessant om met jongeren na te denken over God die er in het Oude Testament nogal op los lijkt te vechten en Jezus die in het Nieuwe Testament leert om de andere wang toe te keren. Samen praten over een eventuele voortgang binnen de Godsopenbaring is volgens hem een manier om bezig te zijn met confronterende onderwerpen. ‘Jongeren zijn niet dom en het is goed om ze mee te nemen in de complexiteit van de Bijbel; in de maatschappij is het ook niet altijd even eenvoudig en rechtlijnig. Het is goed dat ze weten dat twijfel en vragen ook een plaats hebben binnen het bestuderen van de Bijbel.’

Nijhof: ‘Bij kinderen steken we veel meer in op het fundament, maar het bekwamen in het geloofsgesprek met kinderen heeft grote prioriteit. Het vraagt wel bepaalde vaardigheden om de vragen die leven ook boven tafel te krijgen. Een kind zelf in staat stellen om bijvoorbeeld te onderzoeken of het overleden konijntje wel of niet naar de hemel gaat.’

Allebei concluderen ze dat de overgang tussen de waarheid van het zondagsschoolverhaal en de periode van twijfel en kritische vragen tijdens de adolescentie minder abrupt zou moeten worden. Veel jongeren raken het geloofsspoor bijster omdat ze niet hebben geleerd het geloof toepasbaar te maken in moeilijke omstandigheden, terwijl de Bijbel ook daarvoor genoeg handvatten biedt. 

Geloven thuis

Hoe gaat dat thuis? Nijhof, jij hebt kinderen in de tienerleeftijd; Matsinger, jouw oudste is veertien jaar. 

Matsinger: ‘Bij ons loopt de hele straat in en uit. Op de voetbalclub noemen ze mij ‘de dominee’ omdat het nogal lastig is om mijn baan te omschrijven. Daardoor weten alle vriendjes en vriendinnetjes dat wij christen zijn en wordt er gewoon aan tafel uit de Bijbel gelezen of een ander ‘geloofsdingetje’ gedaan waar zij bij zijn. Onze kinderen groeien op in een seculiere context, waarbij de geloofsopvoeding vooral thuis plaats vindt en meestal alleen op zondag in de kerk. Ik vind dat hiervoor de verantwoordelijkheid primair bij de ouders ligt, wij verwachten dat niet per se van een christelijke jeugd- of catechisatiegroep. 

Bij Nijhof ligt dat anders. ‘Missionair gezien wonen wij in een andere context, maar ook zonder dat ben ik erg blij met de christelijke jeugdgroep waar de jongens zich aan kunnen optrekken. Ik merk dat naast onze verantwoordelijkheid als ouder, er zeker een aanvullende rol kan liggen bij vrienden en clubs waarmee ze naar jongerenevenementen gaan.’

Straatbijbel in huis

Matsinger: ‘Om de jongeren op straat te bereiken ontwikkelde Daniel de Wolff een aantal jaren geleden de Straatbijbel. Deze werd uitgegeven speciaal voor deze doelgroep, maar omdat bijbellezen met tieners best lastig is, wordt De torrie van Mattie ook regelmatig gebruikt binnen christelijke gezinnen. Daar is dit project natuurlijk helemaal niet op afgestemd en dat schuurt nog wel eens.’ Lachend voegt hij toe: ‘Dat werd maar weer eens bevestigd toen ik mijn zoontje een lelijk woord hoorde zeggen dat hij via de straatbijbel-app had opgepikt.’

Nijhof: ‘Is de Bijbel daarna ook ‘gewoon’ opengegaan voor de jongeren?’

Matsinger: ‘De personen die wij belichten in de Straatbijbel zijn echt gaan leven voor de doelgroep. Zo is David behoorlijk ruig als gangster neergezet en veel jongeren herkennen zich daarin. Hierdoor komt er ruimte voor gesprek. Daarbij is de Straatbijbel gemaakt met jongeren van de straat, het is dus echt een project van henzelf geworden.’

Nijhof: ‘Het perspectief van waaruit het verhaal wordt gepresenteerd, is dus heel belangrijk voor de context. Dat geldt eveneens binnen het kinderwerk.’

Matsinger: ‘En niet alleen het perspectief, maar ook de timing. Vaak willen we te snel alles uitleggen, maar kijken we bijvoorbeeld naar het verhaal van Filippus die aan de Ethiopiër de Bijbel komt verklaren, dan is deze alweer op de weg naar huis. Hij heeft de tempel gezien, de ervaring is geweest en daarna komt pas de openbaring, dit past heel goed in deze postmoderne tijd. Eerst de ervaring en vervolgens kan de missionair werker helpen deze te duiden.’

Langszij komen

Hoe kom je langszij bij kinderwerk in missionaire context? Wat te doen met de kinderen wanneer een (nieuwe) gemeente zich uitstrekt naar de wijk? Kinderen vormen een brug naar de ouders, maar het is tegelijkertijd lastig om ze bezig te houden in een ‘volwassen’ dienst. Traditioneel zetten we ze dan in het zaaltje ernaast om te knutselen. Hoe speelt Tiimotheüs daarop in? 

Nijhof: ‘Nadenken over de visie rondom kinderen in deze context is belangrijk. Daarin zijn we volop in ontwikkeling. Kerken en gemeenten komen veelal bij ons voor materialen, maar dan zijn de kinderen al in een kerk of clubsetting. Bijvoorbeeld een vakantiebijbelschool of een vaste wekelijkse woensdagmiddagclub die open is voor iedereen.’

Matsinger: ‘Er leven wel spannende vragen zoals: Wat te doen met de magische periode in de ontwikkeling van het kind in de missionaire setting? Durven we daarbij aan te sluiten? Kan dat, mag dat?’

Nijhof: ‘Regelmatig hoor ik over nieuwe initiatieven in de wijk, waarbij de volwassenen worden aangesproken en er wordt oppas voor de kinderen geregeld. Dat is een poosje leuk, maar erg belastend op de lange duur. De bewustwording dat de kinderen er helemaal bij horen en dat iedereen mee kan doen in de geloofsopvoeding (‘it takes a village to raise a child’) is vaak een hele verademing. Dan komt het niet langer neer op die ene vrijwilliger of de vrouw van de gemeentestichter.’ 

In tegenstelling tot materiaal voor campingwerk en vakantiebijbelclubs is er echter nog weinig beschikbaar voor de missionaire context, dit is nog braakliggend terrein. Wie pakt de handschoen op?

Laatste vraag: Gaan jullie gebruikmaken van de Bijbel in Gewone Taal?

Nijhof reageert enthousiast: ‘Ja, zelfs onze kinderen zeiden: We gaan die toch wel kopen, hè? Dus ik ga deze zeker lezen, ik ben ook wel een verzamelaar wat bijbels en boeken betreft. Maar ik koop deze vooral voor onze eigen kinderen!”

Matsinger: ‘Ik ben een beetje sceptisch. Het is me ook gelukt om met de Willibrord en met de NBV met jongeren in gesprek te gaan. Zoveel varianten, is dat wel nodig? Vooral vergeleken met stammen waarvoor nog helemaal geen Bijbel beschikbaar is. En hoe kom je uit de kosten? Dat is voor mij de onderliggende vraag. Wij hebben zo gruwelijk veel tot onze beschikking. Maar ik geef deze vertaling het voordeel van de twijfel.”

— Laura Dijkhuizen, als theoloog gespeciali- seerd in Pentecostalisme in Afrika, werkt als co- ordinator opleiding missionair werk bij de Evan- gelische Theologische Academie en is lid van de redactie van TussenRuimte.