Het was net zo mooi, de positieve media-aandacht voor het NBG, toen het net even mis ging. Op 9 oktober 2014, ruim een week na de presentatie van de BGT in het Haagse World Forum, meldde een persbericht dat al 65.000 exemplaren van de eenvoudige bijbelvertaling waren verkocht. Royal Jongbloed was bezig om nieuwe oplagen van in totaal 120.000 bijbels ter perse te leggen. Tevens werd aangekondigd dat op 15 oktober de website www.debijbel.nl de lucht in zou gaan. Daarop zou ieder niet alleen de BGT, maar ook het resultaat van het vorige megaproject van het NBG, De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) uit 2004, digitaal kunnen raadplegen.
Voor bijbelvaste internetgebruikers zat er echter een adder onder het gras. De lancering van genoemde website, die in de plaats kwam van het in Nederland veelgebruikte biblijanet, ging gepaard met de verwijdering van de NBV-tekst van YouVersion, een internationale site met allerlei bijbelvertalingen, goed voor 156 miljoen bezoekers wereldwijd. In plaats van de NBV zou daar voortaan de NBG-vertaling 1951 te lezen zijn, weer een vorige, zeer succesvolle onderneming van het oude bijbelgenootschap. Jammer voor al die ouderen en vooral jongeren die aan de gratis toegankelijke digitale NBV gewend waren geraakt, want op de nieuwe NBG-site moet je betalen om van de diverse aangeboden faciliteiten te kunnen profiteren.
Na berichten op de sociale media en in christelijke bladen stak een storm van kritiek op. Verloochende het NBG zijn roeping om zoveel mogelijk mensen te bereiken met de bijbelse boodschap? ‘Eerst registreren, dan evangeliseren’, schamperde een twitteraar. Het NBG leek in plaats van een missionaire organisatie een commerciële club te zijn geworden. Directeur Rieuwerd Buitenwerf haastte zich allerlei kritische vragen te beantwoorden op www.bijbelgenootschap.nl. ‘Zijn we niet missionair? Natuurlijk wel: anders zouden we nooit de Bijbel in Gewone Taal hebben gemaakt. Maar missionair is niet gelijk aan gratis.’
Niet gelijk aan gratis
In het licht van de NBG-geschiedenis is dit een opmerkelijke uitspraak. Wat het commerciële aspect betreft, stond het al dan niet missionaire genootschap inderdaad nooit voor gratis bijbelverspreiding. Maar het zat er in de eerste dertig jaar van zijn bestaan niet ver vandaan. De via contributies van ‘leden’ en ‘begunstigers’ verkregen inkomsten, aangevuld door giften en legaten, werden benut voor de inkoop van bijbels bij drukkerijen om ze via plaatselijke afdelingen beschikbaar te stellen aan behoeftigen. Dat konden individuele armen zijn die via predikanten of andere contactpersonen aan een bijbel kwamen, maar ook zendingsverenigingen, zondagsscholen of zorginstellingen die grootmoedig bijbels uitreikten om niet.
In 1846 gooide het NBG het roer om door het beginsel van betaling naar draagkracht in te voeren. Dat gebeurde nadat de filantropische houding ook door een commerciële concurrent zwaar op de proef was gesteld. De uit 1804 daterende British and Foreign Bible Society, de ‘moeder aller bijbelgenootschappen’, vestigde in 1843 depots in Nederland en stelde colporteurs aan die in korte tijd meer bijbels aan gewone mensen verkochten dan het NBG bij elkaar had uitgedeeld. Schoorvoetend volgde het NBG het voorbeeld door in zoveel mogelijk steden en dorpen laagdrempelige verkooppunten te vestigen. Later maakte het aantrekkelijke afspraken met de centrale boekhandel of gespecialiseerde uitgevers, zoals Boekencentrum en Jongbloed.
Tussen 1890 en 1917 had het NBG ook colporteurs in dienst. Met hun handkar trokken ze erop uit om afgelegen dorpen en gehuchten te bereiken met goedkope bijbeluitgaven. Het was een tijdelijk experiment tegen wil en dank. Het NBG was namelijk bang dat de eenvoudige verkopers in het levensbeschouwelijk sterk verdeelde Nederland te veel zouden opereren als bevlogen evangelisten namens een genootschap dat graag ‘algemeen christelijk’ wilde zijn. Liever gaf het ‘neutrale’ NBG indirecte steun aan de bijbelcolportage, door kortingen op de inkoop van bijbels te verlenen aan verenigingen van allerlei snit met openlijk evangeliserende doelstellingen. Tussen 1954 en 2002 doorkruiste het Rijdend Bijbelhuis het ontzuilende Nederland om zo oecumenisch en open mogelijk de bijbelverspreiding gestalte te geven.
Missionair of niet?
De terughoudendheid tegenover evangelieverkondiging (en daarmee voor colportage onder de bevolking ofwel communicatie met de achterban) hing samen met de oorsprong van de bijbelbeweging in het verbond tussen vroomheid en verlichting in de late achttiende en vroege negentiende eeuw. Zendings-, bijbel- en traktaatgenootschappen vormden overal in Europa en Noord-Amerika een vast trio dat vorm gaf aan een moreel ideaal waarin christelijke en culturele motieven door elkaar liepen. Er was een opwekkingsbeweging die over de grenzen van kerken en naties heen het Koninkrijk van God in het vizier kreeg. Bijbelverspreiding diende niet alleen de verdieping en verbreiding van het christendom, maar ook de bevordering van individuele en collectieve beschaving.
Bij het NZG, opgericht in 1797, ging het in beginsel om ‘uitwendige zending’, gericht op de heidenen in de overzeese koloniën. Van meet af aan was er ook aandacht voor wat later ‘inwendige zending’ heette, de opwekking van landgenoten die van geloof en kerk waren vervreemd. De oprichting van het NBG in 1814 paste in de grootse poging tot herkerstening van de samenleving. Niettemin kozen de bestuurders – overwegend predikanten, notabelen en zakenlieden – voor een duidelijke taakafbakening. Zending, evangelisatie en lectuurverspreiding lieten zij graag over aan het NZG en het in 1820 opgerichte Nederlandsch Tractaat Genootschap, zodat het NBG zich geheel kon concentreren op de bijbelverspreiding, niet minder en niet meer dan dat.
Tot ver in de negentiende eeuw kwam het ‘verlichte’ karakter van de bijbelbeweging vooral tot uitdrukking in het beleid in Nederlands-Indië. De politieke en culturele elite hechtte via het NBG grote waarde aan de bijbelvertaling in het Javaans, later ook in andere talen die in de archipel werd gesproken. Maar de verspreiding van de Bijbel in gebieden waar de bevordering van het christendom gemakkelijk politieke onrust kon veroorzaken, met name daar waar veel moslims woonden, werd door de overheid gehinderd. Terwijl het NZG, evenals andere zendingsorganisaties, maar in beperkte mate kon functioneren, richtte het NBG zich geheel op de wetenschappelijke studie van talen en culturen, in de veronderstelling dat de resultaten daarvan vroeg of laat de doorwerking van de christelijke beschaving zouden dienen.
Bijbelgenootschap als zendingszaak
Tegen het einde van de negentiende eeuw wisten de voormannen van protestants Nederland de kloof tussen zending en bijbelverspreiding te overbruggen. Met de ‘ethische’ theoloog P.D. Chantepie de la Saussaye aan het roer, raakte het NBG nauwer in contact met het NZG, geleid door geestverwant diens geestverwant J.H. Gunning Jr. Deze ‘zendingsdirector’ maakte in 1899 met zijn neef N. Adriani, de ‘afgevaardigde ter bijbelvertaling’ van het NBG, een reis door de Oost. In 1906 kwam het Zendingsconsulaat tot stand, dat voor het gouvernement in Batavia een gemeenschappelijk aanspreekpunt vormde van vrijwel alle zendingsorganisaties in Nederlands-Indië. Het NBG was hiervan de initiatiefnemer en tot 1946 de werkgever en penvoerder.
Voorzitter La Saussaye noemde het bijbelgenootschap welbewust een ‘vereniging voor uit- én inwendige zending’. Ook aan het nationale thuisfront liet het NBG zich meenemen in de bloei van allerlei organisaties die het christelijk getuigenis in woord en daad gestalte wilden geven in de samenleving. Daarbij speelde ook mee dat het NBG in een tijd waarin de orthodoxie zich steeds meer manifesteerde, zijn ‘moderne’ imago wilde verbreden om meer draagvlak te verwerven. Vóór de door het NBG verzorgde, maar als ‘Jongbloedbijbel’ bekend geworden editie van de Statenvertaling in 1886, miste het genootschap de nodige goodwill bij traditionele hervormden en gereformeerden. Nadien was er herstel en groei, maar het ledental zou nooit hoger komen dan zo’n twintig procent van de Nederlandse protestanten.
Een ‘volkszaak’ is het NBG nooit geworden, maar de ‘zendingszaak’ heeft het krachtig bevorderd. Behalve de zorg voor wetenschappelijk verantwoorde bijbelvertalingen gold dat niet het minst voor de bezinning op het zendingswerk zelf. Bijbelverspreiding moet niet verder gaan dan de zending in een concrete context toelaat, stelde Adriani op grond van lange en diepgaande ervaring als ‘taalzendeling’ in een vreemde cultuur. Tijdens de eerste Wereldzendingsconferentie – Edinburgh 1910 – lukte het nauwelijks de eigen positie van Nederland voor het voetlicht te brengen. Op de derde – Tambaram/Madras 1938 – discussieerde iedereen over The Christian Message in a non-Christian World, de gerijpte visie van Hendrik Kraemer, die 27 jaar lang in dienst van het NBG had gestudeerd en gewerkt.
Missionair bijbelwerk
Het feit dat Kraemer niet alleen invloed uitoefende op de internationale zending, oecumene en interculturele theologie, maar ook op de heroriëntatie van de Nederlandse Hervormde Kerk op gemeenteopbouw, apostolaat en diaconaat tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, illustreert de groeiende mondialisering en integratie van de ‘uit- en inwendige zending’ in de moderne tijd. De tijdens de Wereldzendingsconferentie van Mexico in 1966 gelanceerde visie op ‘Zending in zes continenten’ bezegelde de ontwikkeling waarin het NBG, nu vooral als partner van de in 1929 op zijn instigatie ontstane Nederlandse Zendingsraad (NZR), volledig meeging. Dat de NZR, symbolisch genoeg, tot 1979 kantoor hield in het Bijbelhuis van het NBG in Amsterdam, behoeft hier slechts te worden gememoreerd.
Op het terrein van de bijbelvertaling kwam de integrale visie bij het NBG ‘buiten ’s lands’ tot uitdrukking in de steun aan het internationale vertaalwerk vanuit jonge kerken en bijbelgenootschappen en aan alfabetiseringsprogramma’s voor beginnende lezers. ‘Binnenlands’ bleek de samenhangende visie uit de inspanningen voor bijbelvertalingen in ‘hedendaags’ of ‘eenvoudig Nederlands’ in steeds verder ‘seculariserende’ samenlevingen. Met dat laatste experimenteerde het NBG al vanaf 1950, nog voor de wereldwijde aandacht voor de Bijbel in ‘omgangstaal’, hetzij in de westerse landen, hetzij in de Derde Wereld. De Groot Nieuws Bijbel (1972/1983) was natuurlijk een hoogtepunt, zoals nu de BGT het voorlopige eindpunt lijkt van die lange voorgeschiedenis van ‘missionaire bijbelvertalingen’ in beperkte of specifieke taalregisters.
Het terrein van de bijbelverspreiding, de traditionele hoofdtaak van het NBG, maakte in de praktijk plaats voor dat wat de ‘bevordering van het (goede) bijbelgebruik’ werd genoemd. Na vroegere, voorzichtige experimenten met verkorte bijbeledities, leesroosters en toelichtingen, werd sinds 1950 volop geïnvesteerd in aantrekkelijke, goed geïllustreerde en toegelichte (deel)uitgaven voor verschillende doelgroepen. Bij die doelgroepen lopen meer of minder trouwe of kerkse bijbellezers steeds meer door elkaar, maar door de toepassing van nieuwe, digitale en creatieve middelen – Bijbel10daagse, The Passion, en jawel, YouVersion – leek het mogelijk om ‘gelovige’ en ‘culturele’ vormen van interesse in de Bijbel zowel afzonderlijk als in combinatie aan te spreken.
Wat nu?
Tegen deze rijke historische achtergrond van impliciete of expliciete zendingsactiviteit kan het verbazen dat het NBG in 2013 zonder publieke bezinning tot een koerswijziging in het missionaire beleid besloot. Voortaan zou het NBG zich alleen richten op mensen ‘voor wie de Bijbel relevant is’. Daaronder horen uiteraard (kerkelijke) gelovigen, en eventueel ook randkerkelijken of godzoekers, maar zeker geen onkerkelijken of geheel ongeïnteresseerden. Missionaire motieven laat het NBG voortaan over aan kerken en organisaties die de zorg voor de laatstgenoemde groep(en) als kerntaak zien. De oude NBG-doelstelling ‘Zorgen dat de Bijbel zoveel mogelijk mensen bereikt én aanspreekt’ werd ingewisseld voor de wat verhullende slogan ‘De Bijbel dichtbij’. Of de traditionele achterban van het NBG deze omslag begrijpt, is gezien de recente commotie rond de (kosteloze) digitale toegankelijkheid van populaire bijbelvertalingen maar de vraag. Een groot deel van de achterban, misschien wel de meerderheid, ligt een zo breed mogelijke bijbelverspreiding om missionaire redenen na aan het hart.
De verdediging van de NBG-directeur is in dit verband niet alleen opmerkelijk, maar ook onthullend. ‘Missionair is niet gratis.’ De financiële draagkracht van het NBG zou op langere termijn verminderen wegens de gestage daling van het ledental. Natuurlijk komt die daling voor een belangrijk deel voor rekening van ontkerkelijking en ontkerstening. Het is echter ook de verrechtsing van de potentiële protestantse achterban die het NBG parten speelt. Orthodoxie heeft sociologisch een lange adem. Op de liefhebbers van de Statenvertaling heeft het NBG al lang geen grip meer – in elk geval niet op de achterban van de Gereformeerde Bijbelstichting, maar ook niet op de groep rond de Herziene Statenvertaling. Blijft over de mainstream van midden-orthodoxe en evangelische protestanten, waaronder de jongeren vallen voor een (digitale) NBV of BGT.
Bij het vorige ‘eeuwfeest’ organiseerde het Nederlands Bijbelgenootschap – aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog – een internationaal bijbelconferentie, waar gezaghebbende sprekers hun visie openbaar maakten. Bij het huidige jubileum, met een groot Bijbelfestival, is daar niet van gekomen. Een halve eeuw geleden gaf het NBG een theoloog de opdracht een brochure te schrijven over de missie van het NBG. Dat was bestuurslid J. Blauw, tevens secretaris van de Nederlandse Zendingsraad. Aan zo’n publicatie, een inhoudelijke en strategische visie op bijbelvertaling, bijbelverspreiding en bijbelgebruik, verder gaand dan een koppeling tussen missionaire en commerciële overwegingen, zou anno 2014 veel behoefte zijn. Of ‘missionair’ gratis is, doet niet ter zake, wel wat ‘missionair’ eigenlijk is, voor de samenleving en derhalve voor kerken en organisaties, en waarom.
— Fred van Lieburg is hoogleraar geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij schreef het boek De wereld in. Het Nederlands Bijbelgenoot- schap 1814-2014, Amsterdam, 2014.