Geworteld in de context van haar thuisland Botswana, geeft Musa Dube een gedetailleerde analyse van de achtergronden van bepaalde vertaalbeslissingen in de Setswana-bijbelvertaling van 1857 (herzien in 1908), een vertaling in de nationale taal van Botswana. Dubes onderzoek is echter ook relevant in een bredere context, aangezien veel vroege bijbelvertalingen in andere landen zijn gemaakt in dezelfde culturele, koloniale context. Haar werk kan dan ook gezien worden als een uitnodiging om soortgelijke analyses ook uit te voeren bij vertalingen die in dezelfde periode zijn gemaakt. In dit artikel geef ik een overzicht van de gedachtegang van Musa Dube en probeer ik haar werk in context te plaatsen.
Geen neutrale rol
Musa Dube stelt zich allereerst de vraag hoe de Bijbel gelezen kan worden door degenen die vroeger gekoloniseerd zijn. Deze vraag dringt zich op omdat de Bijbel, in de context van Botswana, een rol heeft gespeeld in het faciliteren van het koloniale project. De Bijbel is hierbij de Bijbel zoals vertaald door de kolonisator en kan daarom geen neutrale rol spelen. Musa Dube sluit zich aan bij de heersende trend in de vertaalwetenschap, waarbij de machtsverhoudingen die een rol spelen bij vertalen, benadrukt worden.
Vertalen kan neutraal opgevat worden als het door vertalers overbrengen van een tekst in de brontaal naar een tekst in de doeltaal. Dit neutrale idee van vertalen doet echter geen recht aan de complexiteit van vertaalwerk. De vragen naar het wereldbeeld, belangen en sociale positie van zowel vertalers als de doelgroep, moeten ook aan bod komen. Vertalingen worden gedefinieerd door de context en de tijd waarin ze tot stand kwamen.
Vertaalwetenschappers die vanuit een postkoloniaal perspectief werken, benadrukken dat veel vertalingen die in de koloniale tijd tot stand kwamen, beschouwd kunnen worden als transformaties, manipulaties en herschrijvingen van de oorspronkelijke tekst. Met andere woorden, het idee van een objectieve vertaling is een illusie. Postkoloniale benaderingen van vertaling zijn op zoek naar de verschillende manieren waarbij het kolonisatieproces werd bevorderd door specifieke vertaalkeuzes. Taal heeft immers een belangrijke rol gespeeld in het kolonisatieproces. Doordat degenen die gekoloniseerd werden de taal van de kolonisator leerden spreken, kon een nieuw wereldbeeld overgedragen worden. Het leren van taal is nauw verbonden met het leren van een nieuwe cultuur.
Culturele bommen
Dit kritische perspectief in de vertaalwetenschap wordt door Dube omarmd, maar zij gaat nog een stap verder. Zij richt haar analyse op de vraag naar vertalingen ín de taal van degenen die gekoloniseerd werden. Hier gaat het dus niet om inwoners van Botswana die Engels moeten leren, maar om de vertaling van de Bijbel in de nationale taal van Botswana. Het korte antwoord naar de koloniale doorwerking in vertaling is dat er naar haar idee zogenaamde ‘culturele bommen’ in de tekst geplaatst zijn. Deze ‘culturele bommen’ hebben als doel bepaalde elementen van de lokale cultuur van binnenuit te vernietigen en op die manier onschadelijk te maken.
De kritiek van Dube richt zich met name op de Setswana-bijbelvertaling uit 1908, vertaald door A.J. Wookey. Dit is een herziene versie van de vertaling van 1857 door Robert Mofatt. De vertaling uit 1908 blijft de meest populaire vertaling, ook al zijn er inmiddels twee nieuwere vertalingen verschenen. De vrouwen die Dube interviewde voor haar onderzoek, gaven aan dat de oude vertaling voor hen beter leesbaar was, ondanks het verouderde taalgebruik.
Geschokt
Het kernprobleem van Dube is de vertaling van ‘demon’ in onder andere Mattheüs 15:22. Het woord dat voor ‘demon’ gebruikt wordt in het Setswana is ‘Badimo’, wat ‘voorouderlijke geesten’ betekent in de culturen waarin Setswana gesproken wordt. De ‘Badimo’ zijn bemiddelaars tussen God en de mensen en spelen in die hoedanigheid een positieve rol. De ‘Badimo’ zijn de geesten van de overledenen. Ook kunnen hoogbejaarden de rol van ‘Badimo’ toegeschreven krijgen. De ‘Badimo’ beschermen de levenden en zorgen dat hen geen kwaad kan overkomen. Juist in een samenleving waar tot voor kort geen geschreven bronnen aanwezig waren, zijn de ‘Badimo’ een belangrijke band met het verleden. In Mattheüs 15:22 zegt de Kanaänitische vrouw in het Setswana ongeveer het volgende tegen Jezus: ‘Mijn dochter is zeer ernstig bezeten door de geesten van de voorvaders.’ Aangezien de ‘Badimo’ een positieve rol hebben en nooit bezit van iemand zullen nemen, was Dube geschokt dat ze deze vertaling aantrof. Ze plaatst deze vertaling echter in een breder kader, omdat ook het oudste woordenboek dat gemaakt is voor Setswana, de ‘Badimo’ op een negatieve manier afschildert.
Imperialistische doeleinden
Het eerste woordenboek werd samengesteld in 1870 en werd diverse malen daarna herzien. In het Setswana-Engels segment van het woordenboek wordt ‘Badimo’ simpelweg vertaald met ‘evil spirits’. Onder het lemma van ‘Spirit’ worden ook ‘evil spirit’ vermeld, die vertaald worden als ‘badimo’, zonder hoofdletter. Opvallend is echter dat er in het Engels-Setswana-gedeelte van het woordenboek geen lemma is voor ‘demon’, ‘duivel en ‘Satan’.
Dube verklaart dit als een manier om aan te tonen dat het bestaan van een diversiteit aan kwade wezens louter in het Setswana gelegd wordt, terwijl het voorkomen hiervan in het Engels stilzwijgend genegeerd wordt. De ‘Badimo’ speelden en spelen een grote rol in het dagelijks leven in Botswana. Het is daarom moeilijk te veronderstellen dat de samensteller van het woordenboek en de bijbelvertaler niet op de hoogte geweest zijn van de positieve rol van de ‘Badimo’. Voor Musa Dube heeft het woordenboek dan ook vooral veroorzaakt dat het Setswana is gebruikt voor imperialistische doeleinden. Het Setswana staat in dienst van het Engels, en niet andersom.
Niet geslaagd
Hoe gaan de christenen die Dube voor haar onderzoek interviewde om met de grote tegenstelling tussen hoe zij de ‘Badimo’ interpreteren in het dagelijks leven en hoe hun favoriete bijbelvertaling de ‘Badimo’ beschouwt?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is de achtergrond van deze christenen van belang. Zij behoren tot de AIC’s, ofwel African Initiated Churches, die ontstaan zijn uit onvrede met het beleid van de missionarissen in de koloniale tijd. De AIC’s streefden naar zelfstandigheid onder lokaal leiderschap. De leiders van de AIC’s kunnen ook functioneren als geloofsgenezers. De leiders gebruiken hier zowel methodes voor die ontleend zijn aan oude culturele gebruiken als christelijke elementen.
Het veldonderzoek van Musa Dube bracht haar naar veel van deze AIC’s, waar zij vaak tegemoet getreden werd als iemand die genezing zocht. Het ritueel daarbij was als volgt: haar werd een gesloten bijbel overhandigd en haar werd gevraagd om deze open te slaan. De passage waar de bijbel openviel, zou dan belangrijke informatie onthullen die bij het genezingsproces van pas zou kunnen komen. De ‘Badimo’ spelen een rol bij de interpretatie van de opengeslagen tekst. De Bijbel is daarbij dus een instrument geworden dat behulpzaam is bij het zoeken naar genezing en wordt niet in tegenstelling gezien tot de hulp en aanwezigheid van de ‘Badimo’.
Op deze manier wordt de Bijbel gebruikt op een manier die compleet in tegenspraak is met de intentie van de vertalers. In plaats van de ‘Badimo’ te demoniseren en uit te drijven, krijgen ze hun eigen plek in het interpretatieproces van de Bijbel. Musa Dube concludeert dan ook dat de koloniale opzet niet geslaagd is en dat de culturele bom die in de teksten geplaatst is, vakkundig ontmanteld is.
Eigen analyse nodig
Uiteraard heeft Musa Dube niet alleen bijval, maar ook kritiek en onbegrip geoogst met haar scherpe analyse. Lang niet alle lezers kunnen haar analyse plaatsen, of de conclusies meemaken die zij trekt uit de concrete vertaling van een aantal kerntermen. Haar analyse is duidelijk te plaatsen in een postkoloniaal en feministisch raamwerk. Voor degenen die niet gewend zijn om het vertaalproces in deze termen te evalueren, kan haar analyse vervreemding opwekken. Ook is haar analyse sterk verbonden aan haar eigen context in Botswana.
Dat neemt niet weg dat veel andere vertalingen in dezelfde historische periode en onder dezelfde vooronderstellingen uitgevoerd zijn. In elke context is, naar mijn mening, daarom een eigen analyse nodig naar de vraag in hoeverre koloniale ideeën zich in de vertalingen hebben weten te nestelen en welke gevolgen dit voor nationale kerken heeft gehad.
Inmiddels zijn veel oude vertalingen in nationale talen herzien, en zijn, bijvoorbeeld binnen de organisatie Wycliffe Bijbelvertalers, de procedures aangepast. Het is tegenwoordig vrij algemeen geworden dat buitenlandse medewerkers een assisterende rol vervullen en dat moedertaalsprekers hun eigen beslissingen nemen. Dit neemt echter niet weg dat de verschillen in kennis van Hebreeuws en Grieks, exegetische methodes en technieken en vertaalprincipes tussen buitenlandse medewerkers en moedertaalvertalers vaak aanzienlijk is, wat alsnog resulteert in ongelijkheid. Het werk van Musa Dube is daarom een provocatieve ingang te noemen in de complexe discussie over vertalen in een postkoloniale wereld.
Met dank aan Thandi Soko, research MA African Studies, Universiteit Leiden.
Literatuur
De tekst van dit artikel is gebaseerd op: Dube, Musa W. ‘Consuming a Colonial Cultural Bomb Translating Badimo Into ’Demons’ in the Setswana Bible (Matthew 8.28-34; 15.22; 10.8)’. Journal for the Study of the New Testament 21, no. 73 (1999): 33-58.
Twee titels om verder te lezen:
Dube, Musa W. ‘Translating Ngaka: Robert Moffat Rewriting an Indigenous Healer’. Studia Historiae Ecclesiasticae 40, no. 1 (2014): 157–72.
Dube, Musa W. Postcolonial Feminist Interpretation of the Bible. Louisville: Chalice Press, 2000.
— Eleonora Hof MA is promovenda missiologie aan de Protestantse Theologische Universiteit, Amsterdam.