Voor de een is het ondersteunen van insiders namelijk welhaast een gouden missionaire sleutel, voor anderen grenst de in dit verband ontwikkelde missionaire theologie echter aan een dwaalleer. Emoties kunnen daarbij hoog oplopen. Dit bleek in 2013 toen ‘reader friendly’-bijbelvertalingen, ontwikkeld voor gebruik in islamitische landen, tot grote commotie leidden. Hoe ver mag je gaan om de bijbelse teksten toegankelijk te maken? De opschudding lijkt inmiddels voorbij, maar de onderliggende theologische en zendingsmethodische vragen zijn nog lang niet uitgediscussieerd.
In evangelicale kring verschijnen regelmatig publicaties over contextualisatie in insider movements, maar het blijft lastig om zicht te krijgen op wat in deze bewegingen gebeurt en welke rol zendingsgenootschappen daarin spelen. Pleitbezorgers van insider movements geven namelijk zelden feitelijke onderzoeksresultaten uit handen, deels omwille van de veiligheid van betrokkenen. Niet alle mensen respecteren immers godsdienstvrijheid, is het vaak gehoorde argument.
Indonesië kent wel godsdienstvrijheid. Goed nieuws dus voor insider movements, waarover we berichten krijgen dat die in dit enorme land ook voorkomen. Godsdienstvrijheid is verankerd in de pancasila-ideologie, die eenheid in diversiteit als uitgangspunt heeft (zie bladzijd 10 in deze TussenRuimte – redactie). Maar er zijn, schrijft Zakaria Ngelow elders in dit tijdschrift, ontwikkelingen die wijzen in de richting van minder vrijheid voor religieuze minderheden. Neemt in de context van spannende interreligieuze relaties het belang van afdwingbare eenheid, van rust en orde toe?
Ook het Nederlands-Indisch gouvernement ging uit van gekwalificeerde godsdienstvrijheid. Zendingswerk werd toegestaan in regio’s waar mensen ‘animistische’ godsdiensten aanhingen, maar niet in gebieden waar de islam dominant was. Het voorkomen van interreligieuze provocatie stond voorop. Toch was er ook zending op Java, een eiland met een hoog percentage moslims.
Sadrach-volgelingen
Eind negentiende eeuw ontstond op Java een beweging die trekken had van een insider movement. De centrale figuur hierin was moslimgeestelijke (kiai) Radin Abas (1835-1924), later Sadrach genoemd.* Door contacten met zendeling J.E. Jellesma besloot hij Christus te volgen en ontplooide hij missionaire activiteiten. Daarin liet hij zich niet leiden door Nederlandse zendingswerkers, maar hij zocht een Javaanse weg. Hij maakte daartoe gebruik van islamitische riten en ngelmu (Javaanse wijsheid). Als kiai onderwees hij in de stijl van de pesantren (islamitische school) en debatteerde met moslimgeestelijken.
Het resultaat was opmerkelijk. Rond 1883 had hij zo’n drieduizend volgelingen, die wilden leven in overeenstemming met het evangelie maar weigerden lid te worden van de Indische Kerk. Zij wilden onafhankelijke Javaans-christelijke gemeenschappen zijn, die geen westerse gebruiken wilden overnemen. Zo droegen zij geen westerse kleding, maar ook stelden zij geen ambtsdragers naar het gereformeerde kerkmodel aan. Naar Javaans-islamitisch gebruik stelden zij in elke gemeenschap een sesepuh (oudste), een guru igama (godsdienstleraar) en een imam (voorganger) aan. Doop en avondmaal werden niet bediend.
Deze afwijking van de gereformeerde mores leidde tot een groot conflict met de Nederduits Gereformeerde Kerken. Frans Lion Cachet, in 1890 gestuurd door de synode, oordeelde dat de Sadrach-beweging geen ware gestalte van de kerk was en hij had ernstige twijfels aan de verkondigde leer. Hij had daartoe grondig onderzoek verricht: een jaar lang bezocht hij de gemeenschappen van Jezus-volgelingen. Met Sadrach sprak hij echter slechts een uur. In 1892 rapporteerde hij aan de synode dat Sadrach een Javaanse zwendelaar was, die de christelijke leer verdraaide met het oog op zelfverrijking en een hogere status. Kerk en zending zouden zich van elke samenwerking met hem moeten onthouden.
Het koloniaal bewind was er intussen niet blij mee dat de Javaanse Jezus-volgelingen een grotere omvang hadden dan de kerken op Java. Ze hadden geen grip op deze beweging en vreesden politieke instabiliteit in de regio. Het gouvernement oefende daarom druk uit, zodat de Jezus-volgelingen deel zouden worden van de Indische Kerk. Daartoe zou het echter nooit komen.
In 1894 leidde de komst van ds. L. Adriaanse, de eerste gereformeerde missionaire predikant, tot veranderde verhoudingen. Hij stelde zich ten doel om precies uit te zoeken wat er in de ‘Sadrach-affaire’ op het spel stond. Adriaanse schreef over zijn bevindingen een boek waarin hij concludeerde dat Lion Cachets oordeel onjuist was en zelfs unfair, omdat het hem aan kennis van de Javaanse cultuur had ontbroken. Adriaanse raakte ervan overtuigd dat Sadrach wilde leven in overeenstemming met Gods Woord en dat deze een goed begrip had van het eeuwig heil. Ook kwam hij tot de slotsom dat de Javaanse gemeenschap contact met de zending wilde, mits zendingswerkers zich niet dominant zouden opstellen.
Sadrach en Adriaanse ontwikkelden een goede verstandhouding. Daarom vroeg de kiai aan de zendingspredikant om in zijn lokale gemeenschappen te preken en daar ook de doop aan de Jezus-volgelingen te bedienen. Adriaanse zocht daarvoor eerst toestemming van de gereformeerde synode. Toen bleek dat de zendingsdeputaten van de Gereformeerde Kerken daarop zeer terughoudend reageerden en dat zij zorg hadden om het syncretisme in de Javaanse Jezus-beweging, nam Sadrach afstand. Hij zou niet langer streven naar samenwerking met de zending, want hij voelde zich diep vernederd vanwege de geuite achterdocht. Sadrachs installatie als apostel van de beweging, in 1899, markeerde het einde van de zoektocht naar samenwerking met de gereformeerde zending.
Toen de gereformeerde zending in 1913 vijftig jaar missionaire inzet in Midden-Java evalueerde, was er een gevoel van grote teleurstelling over de resultaten. ‘Slechts’ 1634 mensen waren tot bekering gekomen door het zendingswerk en waren lid van de kerk. Abraham Kuyper wilde het zendingsveld Midden-Java daarom sluiten en het missionaire werk voortzetten in niet-islamitische gebieden. Het werk van Sadrach liet echter een heel ander resultaat zien. Volgens een telling had de beweging in 1933 ruim 7500 leden en daarmee was het de grootste ‘kerk’ in Midden-Java. De gereformeerde zendingsstatistiek rekende echter niet met de Jezus-volgelingen.
Insider movements nu
Uit de geschiedenis van de Sadrach-gemeenschappen kunnen we lering trekken voor het omgaan met insider movements in het heden.
Een eerste les die we uit de geschiedenis van de Sadrach-beweging kunnen trekken, is dat kerk en zending de ontwikkeling van insider movements in de weg kunnen staan. Dat kan op meerdere manieren gebeuren. Ten eerste als de zending de insider movement onder ‘controle’ wil krijgen door leer, leven en kerkmodel voor te willen schrijven. Sadrach wilde Christus als Javaan volgen en claimde ruimte voor een voluit contextuele gestalte van geleefd christelijk geloof. Kerk en zending bleken daarmee echter grote moeite te hebben.
Het ‘doodknuffelen’ van insider movements hindert gezonde ontwikkeling eveneens. De weg van Christus betekent immers per definitie bekering en de durf het individuele leven als ook de culturele en religieuze context onder kritiek te stellen. Dat impliceert dat de kerk niet alleen aan insider movements, maar ook aan zendingsorganisaties die insiders ondersteunen, in bescheidenheid en verbondenheid kritische vragen mag stellen.
De Sadrach-beweging maakt echter ook duidelijk dat kerk en zending hun oordeel moeten opschorten. Lion Cachets oordeel dat de Sadrach-gemeenschappen geen ware kerk vormden, bleek achteraf bepaald te zijn door een gereformeerde visie op kerkplanting, die installatie van de ambten beschouwde als het watermerk van waarachtig kerk-zijn. Opschorting van het oordeel is ook nodig voor de theologische waardering van syncretisme. Westerse theologen zullen zich eerst rekenschap moeten geven van het syncretisme in de eigen gelederen (in heden en verleden), voordat ze de vinger vermanend naar anderen opheffen. De cruciale missiologische vraag is of insiders door de navolging van Christus bevrijding van hun bestaan ervaren.
Een andere les is dat kerk en zending zullen moeten inspelen op insiders die contact zoeken met christenen. Sadrach zocht gedurende zijn hele leven contact, maar merkte daarin steeds dat kerk en zending vervolgens niet dienend optraden, maar de dienst wilden uitmaken. Zij deden dit met de beste bedoelingen, maar met voor zowel insiders als zending fnuikende gevolgen. Het stond de groei van de beweging in de weg.
Hoe kerk en zending een dienende houding kunnen ontwikkelen, is een klemmende vraag. Het besef dat we als outsiders een insider-beweging dienen mag daarin leidend zijn. En dienen is zeker niet identiek aan het instrumentaliseren van insiders tot missionaire strategie. De verleiding daartoe is voor zendingsorganisaties groot. Het ondersteunen dan wel creëren van insider movements wordt door evangelische zendingen immers in toenemende mate beschouwd als een golden key voor missionair werk onder moslims. Terwijl de klassieke zendingsmethodiek van de vervanging (christelijk geloof in plaats van de andere godsdienst) in moslimregio’s niet tot het gehoopte resultaat leidde, schetsen voorstanders van insider movements nu vergezichten van een doorbraak. De insider kan deel blijven uitmaken van de hindoeïstische of islamitische cultuurgemeenschap. Het gaat immers niet langer om een vervangingsmodel maar om de navolging van Jezus, stellen zij.
Insider movements als missionaire strategie vergt diepgaande reflectie, want de missionaire theologie en methodiek heeft belangrijke implicaties. Dat geldt zowel voor de relatie kerk, zending en nieuwe christelijke gemeenschap als ook de relatie van kerk en moskee. Juist in de context van toegenomen interreligieuze spanningen is het zaak aandacht te geven aan de implicaties van een missionaire strategie voor het vreedzaam samenleven van religieuze gemeenschappen.
* Voor dit artikel is gebruik gemaakt van Sutarman S. Partonadi, Sadrach’s Community and its Contextual Roots, Amsterdam/Atlanta 1990.
— Gerrit Noort is directeur van de Nederlandse Zendingsraad.